Ondernemersrisico als overheidsrisico

Ondernemersrisico als overheidsrisico image
Afbeelding 'Bussiness open as usual' by 'Mira66'

Bedrijven zijn middelen om welvaart te scheppen, en niet een doel op zichzelf. Door ondernemersrisico in tijden van crisis af te dekken, dreigt de publieke zaak wederom voor de kosten op te draaien. Dat is geen triomfantelijke terugkeer van de overheid, maar wederom een verdere uitholling, aldus Rutger Claassen. Er zijn altijd alternatieven.

Too big to fail

Meer dan tien jaar geleden raasde de financiële crisis door de Westerse wereld, en verleenden overheden massaal steun aan banken en andere financiële instellingen. ‘Too big to fail’ werd een gevleugelde uitspraak. Sommige financiële instellingen zijn zo belangrijk dat de overheid in geval van nood niet anders kán dan hen uit de brand redden. De continuïteit van deze instellingen bleek van te groot belang voor de samenleving als geheel, gegeven de specifieke publieke functies die zij vervullen, zoals het betalingsverkeer.  

De corona-pandemie heeft waarschijnlijk nog grotere economische gevolgen. Ook nu verlenen overheden massale steun. De Nederlandse overheid laat de staatsschuld oplopen om een pakket van 90 miljard euro te financieren. Die steun gaat nu niet naar een selecte groep financiële instellingen, maar naar allerlei bedrijfstakken, die anders dreigen om te vallen. De financiële crisis liet de kwetsbaarheid zien van de financiële sector. De corona-crisis laat de kwetsbaarheid zien van horeca, luchtvaart, toerisme, en vele andere bedrijfstakken. Grote aantallen bedrijven zijn blijkbaar niet in staat om enkele weken van tegenvallende inkomsten op eigen kracht te overleven. Weinigen plaatsten kanttekeningen bij deze steunmaatregelen. Wat zegt dat over ons denken over de verhouding tussen markt en staat?  

Maar als ook horeca, luchtvaart, ja in feite het hele bedrijfsleven ‘too important to fail’ is – in wat voor wereld leven we dan?

De meest gehoorde diagnose dezer dagen is dat de overheid terug is van weggeweest. De officiële leer van de vrije markteconomie draait om ondernemersrisico. Ondernemen betekent risico lopen, en dus niet gedekt zijn bij tegenvallende winsten of verliezen. Nu blijkt dat de markt zichzelf niet kan beschermen, is de overheid als beschermer van de economie onmisbaar. Exit neoliberalisme.

Deze diagnose is enorm misleidend. Eerder is het tegenovergestelde waar. Er zijn drie fundamenteel verschillende economische filosofieën om met risico’s om te gaan. De nu gekozen optie is er één van. En deze zal het neoliberalisme niet de nekslag toebrengen. Integendeel, zij dreigt het neoliberalisme (nog) verder te versterken. Waarom? En wat zijn de twee alternatieve economische filosofieën? Daarover gaat deze bijdrage.

Het risico-trilemma

Om die drie economische filosofieën in beeld te brengen is het nuttig om een trilemma te introduceren. Trilemma’s wijzen op drie strategieën die elk twee van drie belangrijke waarden te behartigen, maar niet alle drie. De Britse filosoof Andrew Williams introduceerde een trilemma in de collectieve verantwoordelijkheid voor private risico’s.[1] Dat kan ons goed van pas komen. Om dit trilemma uit te leggen, gebruikt Williams het voorbeeld van een persoon die onverzekerd een auto-ongeluk krijgt. Hij heeft dringend medische hulp nodig, maar is helaas niet privaat verzekerd. Moet de overheid hem alsnog redden?

Een eerste optie is om deze persoon niet te redden. Deze strategie combineert de waarden van vrijheid en verantwoordelijkheid. Iedereen staat het vrij zich niet tegen gezondheidsrisico’s te verzekeren. Als er een ongeluk gebeurt, is dat hun eigen verantwoordelijkheid. Wellicht met de dood als gevolg. Dit is de filosofie van de vrije markt. Iedereen draagt zijn eigen risico. De opgeofferde waarde is het leven van de patiënt. 

Een tweede optie is om de onverzekerde pechvogel te redden en de kosten om te slaan over de belastingbetalers. Met deze strategie behartigen we twee andere waarden. Ten eerste weer de vrijheid van individuen om zich niet te verzekeren. Maar de reddingsactie behartigt ook het leven van deze en toekomstige pechvogels. De opgeofferde waarde is hier de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt. Niet hij, maar het grote publiek draait voor de kosten op.

Een derde optie is om de patiënt wel te redden, maar hem ook te laten betalen. De rest van zijn leven zal hij bijvoorbeeld de kosten af moeten betalen als een percentage van zijn inkomen. Naar de toekomst toe geredeneerd, zou deze strategie betekenen om onverzekerden verplicht te verzekeren. Ook dan betalen pechvogels de kosten voortaan zelf. Deze optie behartigt net als de vorige de waarde van het leven van de betrokkene. Maar ook de waarde van de verantwoordelijkheid van burgers voor hun eigen gezondheid. De opgeofferde waarde hier is de vrijheid van het individu om zich niet te verzekeren. Beide laatste opties redden dus levens, maar leggen de balans tussen vrijheid en verantwoordelijkheid anders.

Ondernemersrisico

Bij aanvang van de corona-crisis zaten we duidelijk in het marktparadigma. Begin februari kreeg de Nederlandse exportsector de eerste klappen van het Coronavirus. Desgevraagd stelde Minister Eric Wiebes van Economische Zaken dat dit onder ondernemersrisico valt. Ruim een maand later deed Wiebes dat nog eens dunnetjes over, en betitelde ook de keuze voor het ZZP-erschap als een ondernemersrisico. Daarmee liet hij een vertrouwd VVD-geluid horen. Rutte had enkele weken daarvoor nog hetzelfde beweerd toen de vuurwerkbranche klaagde over het op handen zijnde vuurwerkverbod. Sorry jongens, ondernemersrisico.

In deze filosofie kan wie scherp aan de wind wil varen, zijn hart ophalen. Gaat het goed, dan kan men de winst houden – gaat het slecht, dan moet men op de blaren zitten. Dat betekent niet dat de overheid geen rol speelt. Markten veronderstellen een juridisch kader van eigendomsrechten en geschillenbeslechting, waarvoor de overheid moet zorgen. Markten veronderstellen gezonde, goed opgeleide burgers, een goede fysieke infrastructuur, betrouwbare financiële instellingen, etc. Allemaal zaken, soms samengevat als ‘gunstig vestigingsklimaat’, waarvoor we naar overheid kijken.

Kortom, de overheid waarborgt belangrijke basisvoorwaarden die het mogelijk maken om risicovol te handelen. Maar het ondernemersrisico zelf, dat wordt niet financieel afgedekt. Want dan zou het fundament onder de markt vandaan getrokken worden. Van ondernemerschap moeten prikkels uitgaan. Alleen wanneer ondernemers zelf de gevolgen van risicovolle bedrijfsstrategieën voelen, zullen ze kosten en baten zorgvuldig afwegen.

Deze strategie behartigt dus twee van de drie waarden in het risico-trilemma. Als ondernemersrisico heilig is, wordt de vrijheid van ondernemingen gekoppeld aan hun eigen verantwoordelijkheid. Continuïteit is dan niet gegarandeerd – dat is de essentie van ondernemersrisico. Dit is vergelijkbaar met de onverzekerde autorijder die niet door de overheid gered wordt en het leven laat.

Terugkeer van de overheid

Na Wiebes’ uitlatingen stak een storm van protest op. Corona zette door, en binnen enkele dagen was een reusachtig steunpakket voor het bedrijfsleven opgetuigd. Ondernemers met meer dan 20% omzetverlies krijgen tegemoetkomingen in de loondoorbetaling van hun werknemers. ZZP-ers in zwaar weer krijgen enkele maanden inkomenssteun. Grote bedrijven hebben het ook moeilijk. Zo kondigde Hema aan nog maar de helft van de huur te betalen. De toekomst van KLM staat eveneens op het spel, en de Staat overweegt nationalisatie.

Deze omslag tekent het failliet van de officiële leer. Blijkbaar ligt onder de markt de garantie dat de overheid bijspringt als het water aan de lippen staat. In normale tijden wordt dat aan het oog onttrokken, maar nu wordt het pijnlijk zichtbaar. Na de financiële crisis wisten we dat banken ‘too big to fail’ waren. Ook ziekenhuizen kwamen regelmatig in het nieuws, omdat de Ministers een faillissement niet aandurfden. Maar als ook horeca, luchtvaart, ja in feite het hele bedrijfsleven ‘too important to fail’ is – in wat voor wereld leven we dan?

De strategie van het redden van bedrijven, behartigt twee waarden: de vrijheid en de continuïteit (het ‘leven’) van ondernemingen. Dat is vergelijkbaar met de onverzekerde patiënt wiens leven gered wordt op kosten van de overheid. Ondernemers kunnen in vrijheid ondernemen, en de continuïteit van hun onderneming wordt door de staat gegarandeerd. Op kosten van de belastingbetaler.

Elk van beide alternatieven lijkt mij beter dan een neoliberale koers, waarin de publieke zaak wederom voor de kosten dreigt op te draaien.

De huidige strategie is daarmee de meest neoliberale strategie denkbaar. De lusten van het ondernemersrisico zijn voor de ondernemer, de lasten van het ondernemersrisico worden op de overheid afgewenteld. En daarmee op ons allen. Neoliberalisme is niet de heerschappij van de markt; maar de heerschappij van bedrijven die de overheid – onder het mom van de markt – voor hun karretje spannen.[2]

Deze strategie heeft twee grote nadelen, die allebei ook na de financiële crisis van 2008 zichtbaar werden. Ten eerste ontstaat zo het gevaar van wat economen ‘moral hazard’ noemen. Wanneer ondernemers weten dat de overheid hen wel zal redden, zullen ze meer en onverantwoordelijker risico’s nemen. Als ze weten dat die reddende hand er niet is, worden ze gedwongen meer buffers aan te houden. De risicovolle subprime-hypotheken die aan de financiële crisis ten grondslag lagen, zijn een voorbeeld daarvan.

Ten tweede heeft de reddingsoperatie het enorme nadeel de last naar de toekomst te verplaatsen. De overheid kan immers zelf niets produceren om deze kosten op te vangen. Zij kan alleen als doorgeefluik tussen heden en toekomst dienen en de nu gemiste inkomsten van de toekomst lenen, door extra schulden aan te gaan. We hebben na de vorige keer gezien hoe lang het duurde om die schuld onder controle te krijgen. En hoeveel pijn dat heeft gedaan aan de publieke sector.

Maar we kunnen toch niet anders dan nu geld in bedrijven pompen? Zou elke andere strategie niet harteloos zijn ten aanzien van de talloze hardwerkende ondernemers van dit land? En bovendien economisch catastrofaal?

Belasten en verzekeren

Na de financiële crisis werd echter wel degelijk een andere koers gekozen. De strategie die toen voorop stond was om de patiënt redden, maar hem wel zélf verantwoordelijk te maken voor de kosten. Waarom zouden we dat nu niet weer kunnen doen? Daarmee doen we recht aan de waarden van verantwoordelijkheid én continuïteit van ondernemingen.

Overheden legden na de financiële crisis hogere kapitaalseisen op aan de banken. Die zorgen voor een buffer bij banken zelf, zodat minder snel een beroep op steun hoeft te worden gedaan. Ook werd als onderdeel van de Europese Bankenunie een Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds opgetuigd, gefinancierd door de banken zelf, om banken die in de problemen komen, financieel te steunen. Het gemeenschappelijke fonds is een soort verzekering, die banken dwingt om voor het risico van een nieuwe crisis te sparen. Op beide manieren wordt het risico weer teruggelegd bij de banken

Critici menen dat de maatregelen niet ver genoeg zijn gegaan en de banken nog steeds kwetsbaar zijn. Maar dat is nu niet het punt. Deze strategie geeft een andere denkrichting voor onze economische respons op de coronacrisis. De opgeofferde waarde is hier de vrijheid van ondernemingen om zich niet te verzekeren. Maar is die ondernemersvrijheid het waard beschermd te worden? De wetenschap betoogde al sinds de SARS- en ebola-uitbraken dat het een kwestie van tijd was voor ook het Westen door een pandemie zou worden geraakt. De voorspellingen zijn dat pandemieën in de toekomst vaker zullen voorkomen. Het is dus helemaal geen gekke gedachte dat bedrijven een pandemie-fonds zouden moeten aanleggen. Daarmee kunnen zij dit deel van hun eigen ondernemersrisico afdekken. In een concurrerende markt zullen bedrijven zich niet uit zichzelf voor dit risico verzekeren. Ze moeten immers op het scherpst van de snede concurreren, en vermijden daarbij kosten die op korte termijn overbodig lijken. Dus zal de overheid dit middels een verplichte verzekering moeten afdwingen.

Maar dat is werk voor de toekomst. In het verleden hebben we nagelaten om bedrijven een potje te laten aanleggen voor het pandemie-risico; nu is dat toch niet meer mogelijk? Is deze strategie niet mosterd na de maaltijd, voor de huidige crisis? Ik zou zeggen van niet. We kunnen immers crisisbelastingen introduceren, op te brengen door degenen die de afgelopen decennia het meeste van de geglobaliseerde economie hebben geprofiteerd. Dat is na de Tweede Wereldoorlog ook in veel landen gebeurd. De afwikkeling van de Coronacrisis kan niet los gezien worden van de discussie over de sterk toegenomen vermogensongelijkheden in westerse economieën. Deze crisis raakt, net als de meeste crises, de zwaksten in de samenleving harder dan anderen. Als we de rekening opnieuw op de publieke sector afwentelen, worden zij de komende jaren nog verder naar de rand van de samenleving gedrukt.

Deze schok is uniek, benadrukken politici en economen. Natuurlijk, tegen een totale stilstand van de productie en omzetverlies van tientallen procenten is geen bedrijf opgewassen. Maar waarom hebben zoveel bedrijven geen buffers om zelfs maar enkele weken tegenvallende verkopen op te vangen? We kunnen niet alle bedrijven over één kam scheren. Sommige bedrijven zitten krap bij kas omdat zij gul hun aandeelhouders hebben beloond met dividenduitkeringen en share-buybacks (het inkopen van eigen aandelen). Maar voor veel bedrijven in het midden- en kleinbedrijf is ‘vet op de botten’ eenvoudigweg een luxe die de markt hen niet toestaat. Ondernemen is voor hen dansen op een dun koord. Dat verschil zouden we tot uitdrukking kunnen laten komen in de uitwerking van de strategie ‘belasten en verzekeren’, bijvoorbeeld door progressief hogere premies en belastingen voor grotere of meer winstgevende bedrijven.

Directe Inkomenssteun

Is ‘belasten & verzekeren’ dus het grote alternatief voor de huidige, neoliberale koers? Wellicht. Maar er is nog een andere optie. Dat is de strategie van Wiebes en Rutte van vóór de crisis: het ondernemersrisico voorop. Laten we daar nog één keer naar terugkeren. Bedrijven worden dan aan zichzelf overgelaten. Maar dat betekent niet dat de overheid op zijn handen hoeft te zitten. Deze strategie kan namelijk ook gekoppeld worden aan inkomenssteun aan burgers, niet aan bedrijven.

Dat lijkt wellicht een kwestie van nuance, maar het verschil is belangrijk. De overheid kan bijvoorbeeld elke burger een basisinkomen geven.[3] Ook eenmalige, extra uitkeringen vallen onder deze denkrichting. Zo belooft de Amerikaanse overheid nu ‘cash handouts’ van 1000 dollar aan alle burgers.  Niet de continuïteit van bedrijven maar het overleven van burgers, onafhankelijk van hun marktstatus (werknemer, ondernemer, ZZP-er) staat centraal. Wanneer iedereen een gegarandeerd inkomen heeft, kan de overheid verder de markt aan zichzelf overlaten. Het is dan aan burgers om bepaalde bedrijven te steunen. Of niet. Het lot van bedrijven ligt in hun handen.

Deze strategie geeft dus niet om de continuïteit van bedrijven als een waarde op zichzelf. En vergeleken met de stervende patiënt uit het oorspronkelijke trilemma lijkt dat ook logisch. Een individueel mensenleven heeft intrinsieke waarde. Het voortbestaan van een bedrijf heeft dat niet. Bij de teloorgang van nationale kampioenen wordt soms nostalgisch gedaan, maar is dat niet misplaatst? Bedrijven zijn toch vooral middelen om welvaart te scheppen, en niet een doel op zichzelf.[4] Directe inkomenssteun maakt dit prettig helder. Dezelfde argumentatie is waarom soms leden van rechtse partijen, die aan het handhaven van ondernemersrisico hechten, ook voor een basisinkomen zijn. Dan kan de markt weer echt een markt zijn. Los van de bevoogdende hand van de overheid. 

Ook maakt deze strategie werknemers niet afhankelijk van hun werkgever. In de VS zijn veel basisvoorzieningen alleen via werkgevers toegankelijk. Dat schept een afhankelijkheid van bedrijven die ongezond is. Terwijl het vaak gaat om de meest basale sociale rechten die burgers hebben. De gezondheidszorg is daarvan het meest pregnante voorbeeld. Als continuïteit van inkomen in dat rijtje sociale rechten thuishoort, moeten we de toegang daartoe niet afhankelijk maken van het floreren van welke onderneming dan ook.

Conclusie

Er zijn drie heel verschillende economische filosofieën om met risico’s om te gaan. Het zou goed zijn als politici en politieke partijen hun positie daarin bepalen, en zich niet laten gijzelen door een tunnelvisie. Er zijn altijd alternatieven. Dat we drie fundamenteel verschillende denkrichtingen hebben, werkt hopelijk geestverruimend. Achter elke optie gaan niet alleen andere waarden schuil, maar ook andere belangen. Wie betaalt wat aan de rekening van de crisis? Huidige of toekomstige generaties? En binnen de huidige generaties, rijk of arm? Er staat veel op het spel.

‘Belasten en verzekeren’ en ‘directe inkomenssteun’ zijn heel anders in hun waarden-DNA. Het eerste doet denken aan de respons na de financiële crisis, en dwingt bedrijven voor zichzelf te zorgen. Daarvoor is dan wel een harde overheidshand nodig. Het tweede leidt tot een echt andere visie op de verantwoordelijkheid van de overheid, en scheidt publiek en privaat veel scherper.

Elk van beide alternatieven lijkt mij beter dan een neoliberale koers, waarin de publieke zaak wederom voor de kosten dreigt op te draaien. Dat is geen triomfantelijke terugkeer van de overheid, maar wederom een verdere uitholling. De huidige daadkracht van de overheid ontneemt ons het zicht daarop. Pas op termijn zal die verzwakking duidelijk worden; en dan is het te laat.  

Voetnoten


[1] Andrew Williams, “Liberty, Equality, and Property,” in The Oxford Handbook of Political Theory, ed. John Dryzek, Bonnie Honig, and Anne Phillips (Oxford: Oxford University Press, 2009), 488–506. Mijn weergave is losjes op zijn trilemma gebaseerd.

[2] Zie de opvatting van neoliberalisme van Colin Crouch, The Strange Non-Death of Neoliberalism (Cambridge: Polity Press, 2011). Zie ook de analyse in mijn oratie: Rutger Claassen, Private Eigendom, Publieke Macht. Op Weg Naar Een Nieuw Feodalisme? (Den Haag: Boom Juridisch, 2020), https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/394448.

[3] Voor een heldere uiteenzetting van argumenten voor en tegen het basisinkomen, zie Ingrid Robeyns, “Het Basisinkomen. Waarom Zouden We Dit (Niet) Willen?,” Ethische Annotaties, 2018, https://www.uu.nl/onderzoek/ethiek-instituut/onderzoek/reeks-ethische-annotaties.

[4] Zie Rutger Claassen, De Publieke Rol van Bedrijven, Ethische Annotaties (Utrecht, 2017), https://www.uu.nl/onderzoek/ethiek-instituut/onderzoek/reeks-ethische-annotaties.

Te citeren als

Rutger Claassen, “Ondernemersrisico als overheidsrisico”, Me Judice, 15 april 2020.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding 'Bussiness open as usual' by 'Mira66'

Ontvang updates via e-mail