Belastingvoordelen voor fossiele brandstoffen nóg veel groter

Belastingvoordelen voor fossiele brandstoffen nóg veel groter image
door ''UN Photo''
23 mrt 2023
Een bedrag van €17,3 miljard aan fossiele subsidies in 2019. Het door Alman Metten in 2021 berekende getal leek onwaarschijnlijk groot en deed veel stof opwaaien. Met nieuwe gegevens blijkt het zelfs een forse onderschatting te zijn geweest. De gemiste belastingen op fossiele brandstoffen blijken in sommige jaren op te lopen tot €30 miljard, meer dan 14% van de belastingen die wél geïnd zijn. Doordat de korting toeneemt met het verbruik, missen juist de grootste energieverbruikers een sterke prikkel om zuiniger met energie om te gaan.

Korte voorgeschiedenis

In een rapport voor de Tweede Kamer[1] heeft de regering zelf aangegeven dat voor 2019 de belastingkorting op fossiele brandstoffen minstens €4,3 miljard per jaar zou bedragen. Mijn eerdere onderzoek uit 2021 toonde dat de lacunes in de regeringsopgave met behulp van openbare gegevens gedicht konden worden. Dit onderzoek kwam voor 2019 uit op een bedrag aan gemiste overheidsinkomsten door belastingsubsidies van €17,3 miljard. Omdat de regeringsopgave geen rekening houdt met de BTW die op de gemiste energiebelasting betaald had moeten worden, zijn deze bedragen overigens niet helemaal vergelijkbaar. Inclusief BTW komt de regeringsopgave hoger uit.

De bedrijven die goed zijn voor 40% van het totale elektriciteitsverbruik, betalen minder dan 1% van de totale belasting op elektra. Dat is één van de echte problemen.

Met de CBS-gegevens die nu beschikbaar zijn, kan een nauwkeuriger berekening van de belastingsubsidies op fossiele brandstoffen worden gemaakt voor 2019, met een even nauwkeurige berekening voor 2020, en vrij nauwkeurige schattingen voor de belastingsubsidies voor 2021 en 2022.

Kritiek vorige onderzoek

Eerst ga ik in op de reacties op mijn vorige studie en in hoeverre ik deze zaken verwerk in dit artikel. Op het eerdere onderzoek naar de omvang van de fossiele belastingsubsidies kwam een fundamentele vraag en vier punten van kritiek.

1. Zijn belastingsubsidies wel echte subsidies? Niet iedereen kan zich een voorstelling maken van belastingsubsidies. Gewone subsidies staan in de rijksbegroting, en die ziet elke ontvanger terug op zijn rekening. Belastingsubsidies zijn tamelijk onzichtbaar, het zijn geen bedragen die je ontvangt, maar die je niet hoeft te betalen. Dat kan de indruk wekken dat ze voor de overheid gratis zijn. Niets is minder waar: Het effect is hetzelfde.

Er zijn echter twee belangrijke bezwaren tegen subsidiëren op deze manier. Doordat ze zo weinig zichtbaar zijn, zijn ze een makkelijker lobbyobject voor ondernemingen. Het leidt bijna nooit tot publiciteit en voor kritische parlementariërs is er nauwelijks eer aan te behalen. Juist door dit weinig transparante karakter is de omvang van deze vorm van subsidies vele malen groter dan van de meer openlijke subsidies in de Miljoenennota. Bovendien moet de belasting die door belastingsubsidies niet geheven wordt alsnog door andere belastingplichtigen worden opgebracht. Overigens betekent dat zeker niet dat alle belastingsubsidies slecht zijn. Maar slechte belastingsubsidies blijven, dankzij hun geringe zichtbaarheid, wel langer in stand. Dat lijkt zeker op te gaan voor de belastingsubsidies op fossiele brandstoffen.

2. De benchmark, het referentietarief dat hieronder het normale tarief genoemd zal worden, en waartegen alle kortingen berekend worden, zou willekeurig zijn[2]. Het gaat hier dan specifiek over degressieve tarieven en het dieselvoordeel in de accijns. Voor energieproducten waarvoor maar één tarief geldt, zoals voor kolen, speelt dit probleem niet. Daar is een product wel of niet belast.

In het advies dat de regering aan de OESO/IAE heeft gevraagd over hoe zij belastingsubsidies nu moest berekenen, zeggen dezen echter dat “a potential benchmark that would allow the Netherlands to track the impacts would be measuring all tax rates against the full rate that is levied on households”. Het zorgvuldig opvolgen van dat advies bij de degressieve tarieven en vrijstellingen heeft in het onderzoek van 2021 tot het bedrag van €17,3 miljard geleid.

Een doorslaggevend argument om bij degressieve tarieven het hoogste tarief van schijf 1 als normaal tarief te nemen, is niet alleen dat alle huishoudens dat tarief betalen, maar ook 57,2% van de bedrijven bij elektriciteit, en zelfs een ongelooflijke 99,2% van de bedrijven bij aardgas. In die context een ander tarief als normaal proberen te bestempelen is niet geloofwaardig. Ook de regering heeft natuurlijk een bepaald tarief gebruikt om tot de door haar vastgestelde belastingsubsidies te komen. Helaas is zij echter niet transparant over welk dat dan is.

3. Niet alle elektriciteit wordt fossiel opgewekt, en daarom zijn niet alle belastingsubsidies fossiele subsidies. Ik vind dit terechte kritiek en corrigeer dit in deze publicatie.

4. Grootverbruikers betalen in Europees verband CO2-belasting (ETS). Daarmee zouden hun subsidies moeten worden verminderd. Ook dit lijkt mij redelijk. Daarom zullen de Europese CO2-belasting en ook de nationale CO2-heffing in deze publicatie worden meegenomen.

5. Het onderzoek zou partieel zijn, omdat de hoge opbrengsten van belastingen op fossiele energie veronachtzaamd worden. Dit onderzoek gaat inderdaad om wat er niet aan belastingen binnenkomt, en niet om wat er wel binnenkomt. Het gaat er ook om dat een kleine minderheid van bedrijven extreem bevoordeeld wordt, en dat de grootste afnemers en vervuilers de geringste lasten voor dat verbruik en die vervuiling dragen. Zoals de OESO/IEA ook opmerkt, de(ze) degressieve structuur resulteert in een subsidiëring door huishoudens (en door bedrijven die kleinverbruikers zijn, voeg ik zelf daaraan toe) van industriële afnemers.

Daardoor betalen huishoudens en ondernemingen in schijf 1 bijvoorbeeld 83% van de energiebelasting op aardgas, terwijl ze er slechts 13% van afnemen (in 2020). Bij elektriciteit is de belastingbevoordeling nog duidelijker. De bedrijven in schijf 4 die meer dan 10 miljoen KWh per jaar afnemen, zijn goed voor 40% van het totale verbruik, maar betalen minder dan 1% van de totale belasting op elektra. Dat is één van de echte problemen.

Resultaten van het nieuwe onderzoek

Voor 2019 en 2020 is thans een nauwkeuriger berekening mogelijk, omdat CBS op verzoek van de ministers van Financiën en EZK de verbruiksgegevens voor gas en elektra per belastingschijf heeft verzameld en gepubliceerd[3], met voor aardgas ook de vrijstellingen (voor elektra zijn de vrijstellingen uiteindelijk met behoorlijke zekerheid zelf berekend). De tabellen zijn zeer inzichtelijk, en het is de moeite waard deze te bekijken. Inmiddels heeft ook de regering voor de hier besproken jaren haar inschatting van de verleende belastingsubsidies gepubliceerd, o.a. in de Miljoenennota 2022-2023. De bevindingen van dit onderzoek zullen daarmee worden vergeleken, evenals de mogelijke oorzaken van de verschillen.

Box 1: Een toelichting op de meest gebruikte begrippen.
  • Vrijstelling betekent dat er helemaal geen belasting wordt geheven. Dit geldt voor de lucht- en scheepvaart, voor raffinaderijverbruik, voor energie-intensieve processen en voor de productie en een deel van de consumptie van elektriciteit.
  • Tariefkortingen bestaan voor het verbruik van aardgas, elektriciteit en diesel. Zowel aardgas als elektriciteit kennen een getrapte tariefstructuur van de energiebelasting. Het verbruik tot 170.000 m3 respectievelijk tot 10.000 kWh (kilowattuur) wordt belast in schijf 1, de volgende 830.000 m3 respectievelijk 40.000 kWh in schijf 2, de daaropvolgende 9 miljoen m3 respectievelijk 9.950.000 kWh in schijf 3, en het verbruik dat dan nog rest in schijf 4. De tarieven nemen per belastingschijf sterk af, zodanig dat in 2019 voor 1 m3 aardgas 22x zoveel betaald werd als in schijf 4, en voor 1 kWh in schijf 1 zelfs 131x zoveel als in schijf 4. In 2022 zijn deze verschillen teruggelopen, maar de energiebelasting is in schijf 1 nog steeds bij aardgas 12x hoger dan in schijf 4 en bij elektriciteit 61x hoger. In 2023 blijft de verhouding bij aardgas hetzelfde, maar neemt hij bij elektra weer toe, tot 110x.
  • Aansluitingskorting is de belastingkorting met een vast bedrag waar de totale belastingrekening op elektriciteit wordt verminderd van elke afnemer met een ‘verblijfsfunctie’. In de praktijk zijn dat alle huishoudens en bedrijven.
  • Bedrijven wordt in de tabellen van CBS (en in navolging daarvan hier) in brede zin gebruikt, inclusief sectoren als zorg en onderwijs. In de praktijk behoren alleen universiteiten en academische ziekenhuizen tot de grotere energieafnemers.
 

Deel A, presenteert nu eerst de belastingsubsidies waarover geen verschil van mening is tussen dit onderzoek en de recentste opgaves van de regering[4]. Daarna laat deel B de subsidies in de energiebelasting zien waarvan alleen de omvang omstreden is, en in deel C volgt de totale gemiste energiebelasting, nog zonder de gemiste BTW. Voor de vergelijkbaarheid van de cijfers tussen dit onderzoek en de regeringscijfers wordt de BTW apart gepresenteerd, aangezien alle regeringscijfers exclusief BTW zijn. Deel D laat de gemiste BTW op de gemiste energiebelasting zien, en deel E het totaal aan gemiste belastingen op fossiele brandstoffen, ofwel de totale fossiele subsidies. Tenslotte geeft deel F de verschillen en de oorzaken daarvan tussen de regeringsopgaves en de resultaten van dit onderzoek, en volgen in deel G de conclusies.

A. Fossiele subsidies: niet-omstreden deel

Tabel 1 laat de niet-omstreden fossiele subsidies zien, waarbij ook de SDE++ subsidies en de Europese en nationale CO2-heffingen betrokken zijn. De Europese heffing leidt tot een vermindering, de nationale tot een toename in 2021, omdat er toen meer uitstootrechten zijn uitgedeeld dan gebruikt. Alle cijfers zijn nog zonder BTW.

Tabel 1. Niet-omstreden fossiele (belasting)subsidies (€ mln).

*Schatting op basis van de ontwikkeling van het aantal vliegbewegingen ten opzichte van 2020.
**Slechts met de afgegeven beschikkingen tot en met SDE++2020. Het werkelijke bedrag in met name 2022 zal dus veel (waarschijnlijk meer dan €500 mln) hoger zijn.
***Dit is de waarde van het overschot aan uitstootrechten dat in 2021 aan bedrijven is uitgedeeld. Verwacht wordt dat de waarde van de gratis uitgedeelde rechten in 2022 de ontvangen heffingen wederom zullen overtreffen.

B. De omvang van de gemiste overheidsinkomsten op aardgas en elektriciteit

Als er geen vrijstellingen en degressieve tarieven zouden bestaan, zou al het verbruik van gas en elektra belast worden tegen het tarief van Schijf 1. Het verschil tussen de opbrengst als alle verbruik in schijf 1 valt, en de werkelijke belastingopbrengst, is de belastingsubsidie. Tabel 2 laat de omvang van de belastingsubsidie zien voor gas en elektra, en hoe die berekend is.

Tabel 2. Gemiste energiebelasting (EB) op aardgas en fossiel opgewekte elektriciteit.

*gecorrigeerd voor transmissieverliezen **gecorrigeerd voor aansluitingskorting.  ***aandeel fossiel in totaal. Bron: CBS, Belastingdienst, eigen berekening

De gemiste energiebelasting op aardgas en fossiel opgewekte elektriciteit ligt dus van 2019 tot 2021 ruim boven de €20 miljard, en zakt alleen in 2022 naar €12 miljard. Dit laatste heeft echter te maken met de wijze waarop dit onderzoek de aansluitkorting op elektriciteit behandelt. Anders dan de Miljoenennota, die de aansluitkorting als zelfstandige belastingsubsidie opvoert, heeft deze studie, in lijn met de voorafgaande, de belastingtarieven met de aansluitingskorting verminderd. Dat gebeurde door het hoogste tarief in een schijf te vermenigvuldigen met het maximumverbruik in die schijf, daar de aansluitkorting van af te trekken, en zo vervolgens het tarief per kWh te bepalen. Deze methode verlaagt vooral het tarief van schijf 1 en 2, en heeft als consequentie dat de berekende subsidie afneemt. In deze methode vermindert de aansluitkorting dus het totaal van de belastingsubsidies, terwijl hij in de Miljoenennota deze juist verhoogt. Hoewel ook bedrijven ervan profiteren, is de verhoging van de aansluitkorting in 2022 toch vooral een sociale maatregel, doordat hij in euro’s wordt uitgekeerd. Daardoor profiteren lage inkomens hier het sterkst van.

C. Totaal van gemiste energiebelasting

Om het totaal van gemiste energiebelasting te krijgen, moeten de niet-omstreden fossiele subsidies, het accijnsvoordeel op diesel en de gemiste energiebelasting op gas en elektra worden opgeteld. Tabel 3 geeft de resultaten.

Tabel 3. Gemiste energiebelasting op fossiele brandstoffen (€ mln).

*De tabel accijnsvoordeel diesel is weggelaten. Hij is berekend door het dieselverbruik in miljoen liters te vermenigvuldigen met het accijnsvoordeel van diesel (zonder BTW), en van het resultaat het aantal dieselauto’s vermenigvuldigd met het dieselnadeel in de motorrijtuigenbelasting af te trekken.

Betekenis: als al het verbruik van aardgas en elektra tegen het energiebelastingtarief van schijf 1 wordt belast, dan lopen de totale fossiele subsidies in de jaren 2019 tot 2021 op tot ruim €25 miljard. Het jaar 2022 laat een veel lager bedrag zien, door het aanzienlijk lagere aardgasverbruik, en door de hogere compensaties die aan huishoudens en bedrijven zijn verleend, die hier niet als fossiele subsidies worden beschouwd. Bedacht dient te worden dat alle huishoudens, en het overgrote deel van de bedrijven, al belasting betalen volgens schijf 1. Het subsidiebedrag van tabel 3 komt dus vrijwel uitsluitend ten goede aan de bedrijven die belasting betalen in de schijven 2, 3 en 4 (een verwaarloosbaar deel van vrijstellingen valt nog bij bedrijven in schijf 1).

D. Regering loopt ook veel BTW mis door energiebelasting niet of tegen lager tarief te heffen

De regering geeft bij de gemiste belastinginkomsten niet apart de gemiste inkomsten uit BTW op, die het resultaat zijn van het niet- of minder belasten van fossiele brandstoffen. Toch gaat het hier om zeer substantiële bedragen. BTW wordt immers ook geheven over energiebelasting, dus als energiebelasting niet of beperkt geheven wordt bij grote verbruikers, dan vallen er BTW-inkomsten weg die er bij heffing tegen het normale tarief wel zouden zijn. De omvang van de niet geheven BTW op energiebelasting is eenvoudig vast te stellen. Het is 21% van de gemiste energiebelasting in de jaren 2019-2021, en 15% van de gemiste energiebelasting in 2022 (vanwege de heffing tegen het lage tarief van 9% in de tweede helft van 2022).

Bedacht dient echter te worden dat in de praktijk het voornamelijk de huishoudens zijn als uiteindelijke consumenten die deze gemiste BTW betalen. Bedrijven kunnen namelijk de BTW die zij op hun aankopen betalen verrekenen met de BTW die zij op hun verkopen moeten heffen, en wat zij eventueel daarop tekortkomen kunnen zij van de belastingdienst terugkrijgen. Uitzondering zijn de van BTW-heffing vrijgesteld bedrijven, zoals banken maar ook sportverenigingen, die omdat zij geen BTW hoeven te heffen, deze ook niet kunnen verrekenen. Zij betalen dus BTW alsof ze ook eindverbruiker zijn. Zij zijn goed voor 5% van het gasverbruik en 10% van het elektriciteitsverbruik van bedrijven.

Het einde aan de belastingbevoordeling van grote energieverbruikers zou dus niet alleen tot een enorme verhoging van de belastinginkomsten van de overheid leiden, maar ook een aanzienlijk deel van de hogere lasten bij de huishoudens/consumenten leggen. Aangezien de BTW het zwaarst drukt op de lagere inkomens die hun totale inkomen uitgeven, in tegenstelling tot de hogere inkomens, zijn er maatregelen nodig die deze ongelijkheid-vergrotende effecten neutraliseren. In de conclusie zal daar meer aandacht aan besteed worden.

Op welke gemiste energiebelasting wordt nu ook BTW gemist? Behalve op gas en elektra gaat het ook om BTW over de accijns op kerosine, en op BTW over het accijnsvoordeel op diesel.

Tabel 4. Gemiste BTW op gemiste energiebelasting (€ mln).  

*1e helft jaar 21%, 2e helft 9%. Gerekend is met 15% voor het jaar.

E. Totaal aan gemiste energiebelasting en gemiste BTW

Het totaal aan gemiste belastinginkomsten uit fossiele brandstoffen wordt getoond in Tabel 5.

Tabel 5. Totaal aan gemiste energiebelasting en BTW (€ mln).

Dit zijn de bedragen die de overheid zou ontvangen als ze alle fossiele brandstoffen voor al het verbruik hetzelfde, zonder onderscheid, zou belasten. Dit zijn dus ook de kosten voor de overheid van alle privileges die zij verleend heeft, ofwel van de fossiele subsidies.

F. Verschillen met de regeringscijfers uit de recentste Miljoenennota

De verschillen tussen de meest recente regeringsopgaves[5] en dit onderzoek concentreren zich op de vrijstellingen en degressieve tarieven voor het aardgas- en elektraverbruik, en op het accijnsvoordeel voor diesel. Over de andere posten is geen verschil van mening. Het subsidie-element daarvoor is meestal simpel vast te stellen, omdat er maar één tarief is, dat wel of niet geheven wordt. In het laatste geval is de subsidie gelijk aan het niet-geheven bedrag.

Over de dieselsubsidie is niet zozeer een verschil van mening, maar de regering vindt het ingewikkeld om te berekenen. De hier gehanteerde oplossing, het dieselverbruik in het wegverkeer te vermenigvuldigen met het dieselvoordeel in de accijns, en het resulterende bedrag verminderen met door dieselrijders meer betaalde motorrijtuigenbelasting, lijkt eenvoudig genoeg. De regeringsopgave is nu (inclusief de brandstofvrijstellingen voor lucht -en zeevaart, die in de laatste Miljoenennota niet expliciet genoemd worden):

Tabel 6. Regeringsopgave belastingsubsidies (€ mln).*

*Alleen voor de in dit artikel genoemde posten, en gecorrigeerd voor het aandeel niet-fossiel **De regering heeft inderdaad geen vrijstelling elektra opgenomen, alhoewel er een duidelijk vermeldde outputvrijstelling voor de elektriciteitsopwekking met wkk voor eigen gebruik is. Zowel input als output is hier dus vrijgesteld.

#Om cijfers vergelijkbaar te maken, gecorrigeerd voor het aandeel niet-fossiele brandstof. ## Totaal van tabel 1.

Ten opzichte van de eerste publicatie van de regering in 2020 en van mijzelf in 2021 zijn de gevonden belastingsubsidies in de opgaven flink gestegen, maar de uitkomsten verschillen nog steeds aanzienlijk. Tabel 7 vergelijkt de totalen en het belang van vrijstellingen en degressieve tarieven.

Tabel 7. Vergelijking fossiele subsidies volgens regeringsopgave en dit onderzoek (€ mln).

 

 

Deze tabel laat zien dat de verschillen tussen regering en dit onderzoek vooral in de vrijstellingen zitten. Meer dan de helft van het verschil is hierdoor te verklaren. Een deel hiervan wordt verklaard, doordat de regering geen vrijstellingen voor elektra vermeld. Uit de toelichting op de tabel van het elektriciteitsverbruik en uit gegevens van de belastingdienst blijkt echter duidelijk dat door warmtekrachtkoppeling (wkk) opgewekte elektriciteit voor eigen gebruik is vrijgesteld. De omvang van die vrijstelling is ruim 18 miljard kWh. Met behulp van de daar bekende verdeling van de vrijstelling over de belastingschijven bij de grootste begunstigde, de glastuinbouw, is berekend hoeveel belast verbruik in de schijven overblijft om de kosten van de degressieve tarieven juist te kunnen bepalen.

De belangrijkste andere categorie die verantwoordelijk is voor het verschil is de BTW, die de regering niet meegerekend heeft. Het effect van de degressieve tarieven wordt in dit onderzoek zelfs lager ingeschat dan de regering doet.

Tabel 8. Belangrijkste bronnen van verschillen tussen opgave regering en dit onderzoek (€ mln).

De verschillen tussen de opgave van de regering in de Miljoenennota 2023 en de methode van dit onderzoek hebben de volgende oorzaken:

1. De regering neemt niet alle vrijstellingen mee. Over hoe dat mogelijk is, licht de regering een tip op. In de toelichting waarom zij de omvang van het verbruik van raffinaderijen niet kan weergeven, meldt ze dat ze het simpelweg niet weet, omdat het niet geregistreerd wordt (en dus ook niet gecontroleerd). De belastingdienst, bron van de meeste cijfers, houdt alleen bij wat belast wordt. Dit betekent dat bedrijven als Shell niet alleen genieten van belastingvrijdom op de olie- en aardgasinput, maar ook niet worden lastiggevallen met registratie en controle op oneigenlijk gebruik.

Zij hebben dus niet alleen een vrijstelling op het aardgasgebruik voor de elektriciteitsproductie, maar ook op de resulterende elektriciteit en warmte. Officieel is dat om dubbele belasting te voorkomen, maar wat resulteert is dubbele niet-belasting.

Zo meldt de regering de outputsubsidie op met warmtekrachtkoppeling (wkk) geproduceerde (warmte en) elektriciteit niet. Blijkens gegevens van de belastingdienst en de toelichting bij de CBS tabellen is er een vrijstelling op met wkk geproduceerde elektriciteit voor eigen gebruik. Hier maken met name glastuinders en de chemische industrie gebruik van. Zij hebben dus niet alleen een vrijstelling op het aardgasgebruik voor de elektriciteitsproductie, maar ook op de resulterende elektriciteit en warmte. Officieel is dat om dubbele belasting te voorkomen, maar wat resulteert is dubbele niet-belasting. Een opmerkelijk en belangrijk hiaat in de verslaggeving over vrijstellingen.

2. De vrijstellingen die de regering wel meeneemt berekent ze niet tegen het normale tarief maar, blijkens een schriftelijke mededeling van het Ministerie van EZK, tegen tarieven met korting. Aangezien het merendeel van de vrijstellingen in schijf 4 met bijna symbolisch lage tarieven vallen, lijken de kosten van de vrijstellingen bescheiden. Dat is echter volledig het gevolg van de keuze van het (lage)vergelijkingstarief.

3. De accijnskorting op diesel vult de regering nog niet in.

4. Zij negeert de gemiste BTW die op de gemiste energiesubsidie betaald had moeten worden.

5. Daar staat tegenover dat de aansluitkortingen op de elektriciteitsrekening bij de regering het totaalbedrag van de subsidie verhogen, terwijl ze het in dit onderzoek verlagen.

G. Conclusies

1. Er is een misverstand in de politiek en in de publieke opinie over het karakter van belastingsubsidies. Belastingsubsidies zijn niet gratis. De niet-geheven belasting moet elders, door anderen worden opgebracht. De €30 miljard aan energie- en omzetbelasting die de regering niet heft bij energie-intensieve bedrijven is gelijkwaardig aan €30 miljard aan uitgedeelde subsidie, nadat eerst alle gebruikers hetzelfde tarief (van schijf 1) hebben betaald. Belastingsubsidies zijn met andere woorden vooral een minder zichtbare vorm van subsidie.

2. De regering zegt ook zelf van de degressieve tarieven af te willen[6]. Zij is daar echter nog niet aan begonnen. Zij zou kunnen beginnen de schijven 3 en 4 af te schaffen, waar slechts een klein aantal bedrijven van profiteren, die goed zijn voor een groot deel van het totale verbruik. Deze bedrijven vallen dan met hun totale verbruik in schijf 2, wat nog steeds korting oplevert op het tarief dat alle huishoudens en een grote meerderheid van bedrijven betaalt. Omdat bij aardgas een groot deel van het verbruik in schijf 3 en 4 is vrijgesteld, zou de opbrengst van alleen energiebelasting daar een bescheiden €375 miljoen zijn. Bij elektra neemt de opbrengst echter met een forse €3.782 miljoen toe (cijfers 2019). Als er geen compensatie wordt verleend aan de huishoudens en de bedrijven in schijf 1, kunnen niet alleen de overheidsinkomsten sterk toenemen, maar wordt de koopkracht van huishoudens en de bedrijven in schijf 1 aangetast. zolang energie-intensieve bedrijven niet voldoende bespaard hebben op hun verbruik van fossiele brandstoffen, leiden hogere tarieven voor energiegrootverbruikers tot hogere prijzen voor eindproducten. Dat is een argument voor een stevige belastingprikkel, om de uitfasering van fossiele brandstoffen zoveel mogelijk te versnellen. Met de verschuiving naar niet-fossiele brandstoffen vallen immers ook de kostprijsverhogende belastingen weg. Tot het zover is, moet echter wel het tarief van schijf 1 verlaagd worden, om de hogere kosten voor huishoudens en weinig energie verbruikende bedrijven op te vangen. Dat kan ook, omdat huishoudens en bedrijven in schijf 1 meer betalen dan de externe kosten (vervuiling) die zij veroorzaken. Omdat bedrijven in schijf 2 ook in schijf 1 al belast zijn voor het maximum verbruik van die schijf, profiteren zij mee van zo’n tariefsverlaging. Een verlaging van het tarief van schijf 1 zou minder dan € 1 miljard per jaar kosten.

3. Energiecrisis laat zien dat bedrijven kunnen overleven door te besparen.
Belastingsubsidies op energie drastisch verlagen of afschaffen, om door middel van een prijsprikkel tot grote energiebesparing en vermindering van de aantasting van milieu en gezondheid te komen, zou de energie intensieve bedrijven wegjagen naar andere landen of continenten, zo beweren lobbyisten. Er bestaat echter zoiets als een “natuurlijke experiment”, en we maken daar nu een belangrijke van mee. Een natuurlijk experiment speelt zich niet in een laboratorium af maar in de werkelijkheid, en is daar uniek door.

Door de energiecrisis zijn de gas- en elektraprijzen ook voor grootverbruikers drie tot vier keer zo hoog worden, hoger dan ze met een normale energiebelasting zouden worden, en toch verdwijnt geen enkel bedrijf naar de VS, waar de gasprijzen een vijfde zijn van hier. Slechts één energie-intensief bedrijf is failliet gegaan, maar dat verkeerde ook voor de huidige energiecrisis al in de problemen. In plaats van verhuizen, onvermijdelijk volgens lobbyisten, blijken bedrijven met de huidige prijsprikkel ineens ook drastisch op energie te kunnen besparen, en dat zonder instorting. Er is dus nog een alternatief voor verplaatsen, namelijk blijven - en besparen op energieverbruik.

Wie naar de bedrijven kijkt die het betreft kan ook niet verbaasd zijn. Niet alleen zijn ze energie-intensief, maar ook kapitaalintensief. Ze hebben relatief weinig personeel, maar wel specialistisch of hooggeschoold. Verplaatsing betekent kapitaalvernietiging, en waar vind je elders een plek die even goed gesitueerd is, met voldoende gekwalificeerd personeel, en met de zekerheid dat de hogere tarieven die je in Nederland ontvlucht jou daar niet vervolgens inhalen? Kortom, om in sprookjes te geloven moet je goedgelovig zijn. Lobbyisten worden ingehuurd om ze te vertellen, maar niemand is gedwongen te luisteren.

4. Dat ook de overheid belastingsubsidies als gratis beschouwt, wordt het best geïllustreerd door de wijze waarop vrijstellingen geregistreerd worden: namelijk niet. Hier worden miljarden in wel erg goed vertrouwen uitgedeeld. De tegenstelling met hoe huishoudens met toeslagen of bijstand behandeld worden kan niet groter. Belastingvrijstellingen moeten niet alleen geregistreerd worden, maar waar de Europese energiebelastingrichtlijn lidstaten de optie laat om toch te belasten, moet Nederland dat ook doen.

5. Met één vorm van compensatie voor hogere lasten is afgelopen jaar geëxperimenteerd, namelijk een flink hogere aansluitingskorting voor elektra. Ook dat kan als een natuurlijk experiment beschouwd worden. Hoewel ook bedrijven recht op deze korting hebben, heeft hij het meeste betekenis voor huishoudens met lage inkomens, omdat het om een vast bedrag in euro’s gaat. Voor dit jaar is de verhoging weer teruggedraaid, maar het is een eenvoudig en doeltreffend instrument gebleken.

6. De structuur van de belasting op energiedragers ademt een tijd waarin alles was toegestaan om bedrijven aan te trekken, en waarin milieu en gezondheid een ondergeschikte rol speelde. Het gevolg is dat elke prijsprikkel om energie te besparen ontbreekt. Maar daarnaast zijn ook de belastingen lager naarmate het energieproduct vervuilender is. Verbazingwekkend dat nu milieu en gezondheid een steeds grotere rol spelen, die belastingstructuur nog onaangetast is.

De Europese Commissie heeft in 2021 het voorstel voor herziening van de volstrekt achterhaalde energiebelastingrichtlijn uit 2004 uitgebracht, die onder andere belasting naar energie-inhoud bevat. Het herzieningsvoorstel is veelbelovend, maar wat de minimumtarieven betreft nog veel te bescheiden. Hoewel de Nederlandse regering het initiatief steunt, is er in de Raad en het Parlement geen enkele voortgang in de behandeling ervan. De regering zou daarom met gelijkgestemde landen wellicht zelf al stappen kunnen zetten.

Een belangrijke oorzaak van de onveranderlijkheid van de structuur van de belasting op energie is de lobby van de grootverbruikers van energie. Hun lobby-argumenten zijn weinig origineel: voor de noodzaak van de belastingsubsidies wordt altijd met het werkgelegenheidsargument geschermd. Nu werkeloosheid is omgeslagen in arbeidsschaarste, is daar het argument bijgekomen van onafhankelijkheid van andere landen of continenten. Lobbyisten weten altijd weer iets nieuws te bedenken, daar worden ze immers voor betaald. Het is aan politici en de media om door hun strategieën van tegenhouden, vertragen en twijfel zaaien heen te prikken.

Voetnoten


[1] Niet alle posten die de regering noemt worden meegenomen in dit onderzoek.

[2] Antwoord Minister van EZK op Kamervragen n.a.v. eerdere artikel is hier te vinden.

[3] Zie hier en hier.

[4] Zie hier en hier.

[5] Zie hier en hier.

[6] “Het kabinet is in principe voorstander van het geleidelijk toewerken naar een vlak tarief met zo min mogelijk uitzonderingen” (zie hier)

Te citeren als

Alman Metten, “Belastingvoordelen voor fossiele brandstoffen nóg veel groter”, Me Judice, 23 maart 2023.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
door ''UN Photo''

Ontvang updates via e-mail