Politieke achtbaan
Het kabinet-Rutte II had de afgelopen vier jaar wel vaker in de politieke
achtbaan gezeten, maar zes weken vóór de verkiezingen van 15 maart werd het
toch ook voor echte liefhebbers van het genre iets te spannend. Op 26
januari zag minister Ard van der Steur zich tegenover een volle Tweede
Kamer gedwongen zijn aftreden bekend te maken. Hij was daarmee het vierde
politieke slachtoffer van de zogenaamde Teevendeal, na minister Ivo
Opstelten, staatssecretaris Fred Teeven zelf en Kamervoorzitter Anouchka
van Miltenburg. Vier slachtoffers, alle vier van de VVD. De partij van de
premier had er wel eens beter uitgezien.
Sterker nog, de VVD oogde ziek, zwak en misselijk, en de algemene
verwachting was dat zelfs de om zijn teflonkwaliteiten veelgeroemde Mark
Rutte niet in staat zou zijn deze ramp te boven te komen. Maar zie,
nauwelijks twee weken later publiceerde het CBS de nieuwe economische
groeicijfers voor 2017: boven de 2 procent in plaats van ruim daaronder. Op
basis daarvan is nu de verwachting dat het nieuwe kabinet voor het eerst in
de moderne tijd een sluitende begroting kan laten zien en dat de
staatsschuld onder de 60 procent van het BNP zal uitkomen. Bij de VVD liep
plotseling iedereen weer rond met een glimlach van oor tot oor.
Dat laatste gold in het bijzonder voor minister Henk Kamp, de
VVD-bewindspersoon die de jongste economische vooruitzichten als eerste van
commentaar mocht voorzien. Voor Kamp is deze periode sowieso buitengewoon,
omdat hij immers al geruime tijd geleden heeft aangekondigd dat hij het na
dit kabinet voor gezien houdt. Hij verkeert in de nadagen van zijn
politiek-bestuurlijke carrière, en dat is voor hem om verschillende redenen
een feestelijke periode aan het worden. Ook in psychologisch opzicht lijkt
hij de man die op 15 maart zomaar voorop zou kunnen gaan in de polonaise.
Dossier gaswinning
Wat Kamp volgens eigen zeggen als minister van Economische Zaken in het
kabinet-Rutte II het meest heeft beziggehouden is de maatschappelijke
onrust rondom de gaswinning in de provincie Groningen. Kamp was persoonlijk
nauw betrokken bij een reeks van maatregelen om dat probleem het hoofd te
bieden. Een deel van die maatregelen had betrekking op het terugbrengen van
de hoeveelheid gas die jaarlijks uit de Groningse bodem wordt gehaald, een
andere deel op een verruiming van de vergoedingen die worden uitbetaald aan
Groningse burgers die schade hebben geleden door de gasboringen.
Maar uiteindelijk valt er voor een minister aan dit soort beleid niet veel
eer te behalen: in de ogen van de slachtoffers doe je altijd te weinig. Je
mag jezelf gelukkig prijzen als je niet volledig onderuit gaat, als je erin
slaagt burgers en bestuurders stapje voor stapje mee te krijgen met nieuwe
initiatieven, en als je de Tweede Kamer tevreden houdt. Dat alles is Kamp
de afgelopen jaren met betrekking tot de gaswinning in Groningen aardig
gelukt, en dat is knap genoeg. Maar dat maakt het nog niet tot zijn
grootste wapenfeit. En van zo’n lastig dossier een feestje maken, daarvan
kan natuurlijk al helemaal geen sprake zijn.
Energieagenda
Het echte zwaartepunt van het beleid van Henk Kamp lag ongetwijfeld op het
terrein van energie, van oudsher een hoofdpunt van aandacht voor een
minister van Economische Zaken. En juist daar was Kamp in staat zijn
politieke nadagen van de nodige extra glans te voorzien. Op 7 december 2016
stuurde hij zijn Energieagenda—een document van ruim 120 pagina’s—naar de
Tweede Kamer. In 2013 had het kabinet met 47 partijen het Energieakkoord
gesloten, met daarin afspraken die lopen tot 2023. In 2015 had Nederland
zich gebonden aan het klimaatakkoord van Parijs, met daarin afspraken over
een drastische beperking van de CO2-uitstoot naar bijna 0 in
2050. In zijn Energieagenda geeft Kamp aan hoe Nederland vanaf 2023 in een
geleidelijk tempo groeit naar een CO2-arme economie in 2050.
De fracties in de Tweede Kamer reageerden nogal verschillend op de
Energieagenda. De VVD was voorspelbaar positief, en sprak van “het groenste
kabinet ooit”. Coalitiegenoot PvdA daarentegen uitte zich opvallend
negatief: “een volstrekt ambitieloos verhaal”. De SP verraste met de
loftrompet: “de duurzame revolutie is echt begonnen.” D66 daarentegen had
vooral kritiek: “oude wijn in nieuwe zakken”; deze fractie miste het
sluiten van de kolencentrales: “er zit een groot gat in de Energieagenda
van minister Kamp”. GroenLinks was een stuk optimistischer, en zag allerlei
“stapjes in de goede richting”. De PVV ten slotte waarschuwde voor
“duurzaamheidsgedram,” wat zou leiden tot “een economische ramp”.
Vergeleken met de politieke reacties waren de maatschappelijke reacties op
de Energieagenda veel ruimhartiger en in het algemeen ook veel positiever.
Op 22 december schreven Pier Vellinga, Roebyem Anders en Jan Terlouw op
de opiniepagina van de Volkskrant
een genuanceerde beschouwing. Zij wezen op de “zuinige politieke reacties”
die de Energieagenda ten deel was gevallen, terwijl zij zelf juist
“aangenaam verrast” waren “hoe diep de ernst van de klimaatsituatie tot het
kabinet is doorgedrongen.” Toch meenden ook zij dat de Energieagenda niet
ver genoeg ging, en pleitten zij voor twee nieuwe maatregelen: een
nationale CO2-belasting en sluiting van de kolencentrales.
Testament
Minister Kamp kon dus niet klagen over gebrek aan aandacht voor zijn
politieke testament. Dat zal ook te maken hebben gehad met het feit dat de
Energieagenda verscheen aan de vooravond van de verkiezingen. Politieke
partijen sorteerden voor en namen elkaar de maat. Vooral de vraag of de
vijf kolencentrales in Nederland open mochten blijven of dicht moesten,
bleek een splijtzwam. Al op 26 november 2015 had de Tweede Kamer ingestemd
met een motie van D66-Kamerleden Steven van Weyenberg en Stientje van Veldhoven om de laatste vijf Nederlandse kolencentrales “uit te faseren”.
Maar Kamp legde deze motie ruim een jaar later de facto naast zich neer, en
maakte de kolencentrales hiermee tot een zaak voor het volgende kabinet.
Kamp leek inderdaad in een winning mood, want op 12 december 2016 maakte
hij bekend dat het tweede grote windpark voor de kust van Zeeland aangelegd
zal worden door een coalitie bestaande uit Shell, Van Oord, Eneco en
Mitsubishi/DGE. Die coalitie had de aanbesteding gewonnen met een
subsidieprijs van slechts 5,54 cent per kilowattuur, een nieuw record. Dat
betekende, meldde de minister trots, dat de komende jaren voor dit windpark
300 miljoen euro subsidie nodig is, terwijl er oorspronkelijk op vijf
miljard euro was gerekend. Naast de twee windparken in de Zeeuwse wateren
zijn er verderop in de Noordzee nog drie gepland. Deze vijf windparken
moeten uiterlijk in 2023 in bedrijf zijn. Elk van die vijf zal dan 700
megawatt opwekken, waarmee in totaal vijf miljoen huishoudens van
elektriciteit worden voorzien.
Ook in andere opzichten was dit spectaculair nieuws. Kamp rekende voor dat
het louter een kwestie van tijd is tot windenergie kan concurreren met
fossiele brandstoffen: “Als de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs
doorzet zoals verwacht, hebben we 7,5 jaar na aanleg helemaal geen subsidie
meer nodig voor stroomopwekking door wind op zee” (NU.nl, 12
december 2016). De energietransitie, zo suggereerde Kamp, liep nog beter
dan voorspeld in de Energieagenda. Kortom, hier was een minister bezig
afscheid te nemen van het politieke toneel met een laatste voorstelling
waarin hij zijn publiek leek te dwingen tot een staande ovatie. Overdreef
Kamp niet een beetje?
Formateur
Misschien, maar dan toch niet veel meer dan een beetje. Om te beginnen kan
Kamp met enige trots wijzen op zijn bijzondere rol bij de aanvang van het
kabinet-Rutte II. De meeste burgers zullen dit niet meer op hun netvlies
hebben staan, maar na de verkiezingen van 12 september 2012 ging de
kabinetsformatie van start onder leiding van “verkenner” Henk Kamp. Na zes
dagen “verkenning” ging Kamp verder als “informateur”, samen met Wouter Bos
als vertegenwoordiger van de PvdA. Die informatie leidde na 42 dagen tot de
aanstelling van Mark Rutte als “formateur” van een nieuw VVD-PvdA-kabinet,
dat 5 dagen later aantrad, op 5 november 2012.
Ruim vier jaar later blijkt het kabinet-Rutte II het eerste kabinet in
achttien jaar (sinds het kabinet-Kok I in 1998) dat de volledige
regeerperiode uitdient. Dit succes is uiteraard niet primair de verdienste
van Kamp. Integendeel, dat heeft duidelijk eerst en vooral te maken met de
bijzondere kwaliteiten van de naamgever van dit kabinet (en wellicht ook
met die van de PvdA’ers Lodewijk Asscher en Diederik Samsom). Maar Kamp
heeft onmiskenbaar een knap staaltje politieke ambachtelijkheid laten zien
bij de totstandkoming van dit kabinet. Even knap is het om je politieke
afscheid te kunnen regisseren als minister van een kabinet waarvan je aan
de wieg hebt gestaan en dat erin is geslaagd de hele rit uit te zitten.
Liberale polderaar
Terug naar de eigen portefeuille van minister Kamp. Energie vormde daarvan
dus een hoofdbestanddeel. Bij zijn start als minister van Economische
Zaken, eind 2012, lag het zwaartepunt van het energiebeleid echter niet bij
het ministerie van EZ maar bij een groot aantal maatschappelijke
organisaties, onder leiding van de Sociaal-Economische Raad. Op 12 november
2012—dus precies een week na de start van het kabinet-Rutte II—stelde de
SER een advies vast getiteld Naar een energieakkoord voor duurzame groei. Een kleine tien
maanden later, op 6 september 2013, lag er het Energieakkoord voor duurzame groei, ondertekend door 47
maatschappelijke organisaties, en natuurlijk door minister Henk Kamp.
De SER is de afgelopen jaren actief gebleven aan het energiefront, onder
meer via de Borgingscommissie onder leiding van Ed Nijpels. Maar gaandeweg
heeft Kamp het energiebeleid meer naar zich toegetrokken. In dat opzicht
was 2016 een oogstjaar, waarin hij indruk maakte met een soort van
drietrapsraket. Eerst was er het Energierapport (januari 2016), toen de
Energiedialoog (april-juli 2016), en ten slotte de Energieagenda (december
2016). Energieakkoord, Energierapport, Energiedialoog, Energieagenda: dit
kwartet vormt de ruggengraat van het energiebeleid van Kamp. Ook vanuit een
esthetisch perspectief oogt het fraai.
Resterende klussen
Op twee belangrijke onderwerpen ten slotte heeft Kamp besloten zijn feestje
niet te laten bederven en zijn handen nergens aan te branden:
kolencentrales en kernenergie. Hierboven werd reeds gemeld dat hij de door
de Tweede Kamer in november 2015 aangenomen motie om de resterende vijf
Nederlandse kolencentrales te sluiten de facto naast zich neer heeft
gelegd. In een
brief aan de Kamer van 19 januari 2017
legt Kamp uit dat de eerder afgesproken klimaatdoelen worden gehaald, en
dat sluiting van de kolencentrales daarvoor niet nodig is. Met andere
woorden: Kamer, zoek het maar uit. Of met nog andere woorden: dit is een
mooie kluif voor het volgende kabinet.
Nog laconieker is het standpunt over kernenergie waarmee Kamp het einde van
zijn politieke loopbaan markeert. Jarenlang heeft hij de mogelijkheid van
een nieuwe kerncentrale in Nederland (bijvoorbeeld in Borssele)
uitdrukkelijk opengelaten. Maar dat standpunt heeft hij inmiddels laten
varen. Zijn nieuwe kijk op kernenergie vatte hij zelf in een interview met Het Financieele Dagblad op 12 december 2016 als volgt
samen: “Kernenergie is te duur. En er is geen behoefte aan.” Het is een
opmerking die alleen maar uit de mond kan komen van een begenadigd
politicus die de band met de politiek loslaat en op zijn lauweren gaat
rusten.
Te citeren als
Paul van Seters, “De feestelijke nadagen van minister Kamp”,
Me Judice,
2 maart 2017.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
afbeelding:
Minister Kamp, Rijksoverheid.nl