Opmerkelijke advies
Op 11 februari j.l. schreef Theo Kocken - hoogleraar risicomanagement en als wetenschappelijk
adviseur betrokken bij de pensioenonderhandelingen - een opmerkelijke
bijdrage in het Financieele Dagblad. Opmerkelijk om twee redenen. In de
eerste plaats omdat hij in feite pleit voor het afschaffen van de
dekkingsgraad als criterium voor de gezondheid van een pensioenfonds. In de
tweede plaats omdat de auteur één van de meest gezaghebbende opinieleiders is in de voortwoedende pensioendiscussie. Zijn mening doet er toe.
Uit de Telegraaf van 26 februari blijkt dat ook de Stuurgroep waarin de
poldermeesters onderhandelen over een nieuw pensioencontract nu lijkt te
twijfelen over de relevantie van de dekkingsgraadmethode in haar huidige
vorm. Ook Fieke van der Lecq, een andere wetenschapper betrokken bij de
pensioenonderhandelingen, laat in het Financieele Dagblad van 25 februari ,dergelijke geluiden
horen. Een zekere orkestratie bij deze publicaties lijkt niet
onwaarschijnlijk. Misschien breekt eindelijk het idee baan bij minister
Koolmees dat de pensioenpolitiek van het afgelopen decennium gebaseerd is
op een waanidee dat grote schade heeft veroorzaakt bij actieven en
gepensioneerden . Het tien jaar achterwege laten van prijsindexatie heeft
immers geleid tot ongeveer 20 procent koopkrachtverlies bij gepensioneerden en een reductie
van opgebouwde pensioenrechten voor nog actieve werknemers.
Simpel boekhouden
Inderdaad, ook ik ben van mening dat het vasthouden aan de dekkingsgraad
als criterium geen zinnige optie is. Laten we eens kijken naar de praktijk
bij ons grootste fonds, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, dat model
kan staan voor de meeste andere fondsen. De uitkeringen aan pensioen
bedroegen ruim 11 miljard euro en de premie-ontvangsten 10 miljard euro in 2018.
Dat betekent dus een negatief saldo van één miljard euro per jaar. Dit
bedrag is voor andere jaren van gelijke orde. Het vermogen bedroeg ultimo
2019 466 miljard euro. De netto -uitstroom op jaarbasis is dus ongeveer een vijfde procent van
de reserve. De lijn doortrekkende zou ABP op basis van het bestaande
patroon van uitkeringen en premies dus nog meer dan 400(!) jaar de
pensioenen kunnen uitbetalen voordat de bodem van de reserves is bereikt.
Wanneer er van nu af aan geen premies meer zouden worden betaald en er dus
alleen maar uitkeringen zouden worden gedaan ter waarde van circa 11 miljard euro per jaar, zou dat zelfs nog kunnen over meer dan veertig jaar in de
toekomst voordat de pot leeg is. Ik geef toe dat deze manchetberekeningen
wel wat naïef zijn, want we houden nog geen rekening met indexatie en
eventuele risico’s. Niettemin lijkt het dat de positie van ABP uitermate
comfortabel is. Waar we ook geen rekening mee hebben gehouden zijn de
rendementen op het vermogen.
Naar mijn mening en kennelijk ook die van Theo Kocken en de stuurgroep is het hoog tijd de relevantie van de dekkingsgraad en de rekenrente als leidraad voor de pensioenpolitiek ter discussie te stellen.
Die bedroegen over 2019 meer dan 16 procent, dus
ongeveer 66 miljard euro. Dat rendement fluctueert van jaar tot jaar en in het
voorgaande jaar 2018 was het zelfs -2%, maar het langetermijngemiddelde
van het rendement van ABP (en vele andere fondsen) ligt tussen de 6 en 7 procent,
dus ongeveer 30 miljard euro per jaar, uitgaande van het huidige ABP-vermogen.
Gemiddeld stijgt het vermogen met ongeveer 29 miljard euro per jaar. Kortom, het ABP
doet het uitstekend. De reserves zijn in een tienjaarsperiode verdubbeld.
Het rendement is slechts marginaal nodig voor de uitkeringen; het merendeel
komt linea recta terecht in een grote spaarpot. Bij de meeste andere grote
pensioenfondsen liggen de zaken niet veel anders. Wanneer we uitgaan van
een gemiddeld rendement van ongeveer 30 miljard euro op dat gigantische vermogen zou
men zelfs kunnen denken aan een langdurige premie-holiday , omdat de
uitgekeerde pensioenen met boter en suiker uit het rendement kunnen worden
betaald. Zelfs een indexatie van 2 procent van de uitkering, dat is dus circa €220
miljoen per jaar, dat is ongeveer een ½ promille van het vermogen, zou moeiteloos
kunnen worden uitgekeerd.
De zin of onzin van de dekkingsgraad
Tegen deze achtergrond is de mening dat ABP of de meeste andere fondsen in
acuut gevaar verkeren op grond van de lage dekkingsgraad absurd. De vraag
is wel acuut of de dekkingsgraad zelf eigenlijk wel een goede graadmeter is
om de gezondheid van een pensioenfonds te meten. En dit is nog onafhankelijk van
welke rekenrente wordt gebruikt voor de berekening. Naar mijn mening en
kennelijk ook die van Theo Kocken en de stuurgroep is het hoog tijd de
relevantie van de dekkingsgraad en de rekenrente als leidraad voor de
pensioenpolitiek ter discussie te stellen.
Hoe komen we dan eigenlijk aan deze notie dat de dekkingsgraad het
richtinggevende criterium moet zijn? Het berekenen van een contante waarde
van een toekomstig pensioen heeft zin in de situatie dat men een
pensioenpolis koopt bij een verzekeraar met de bijkomende voorwaarde dat de
polishouder te allen tijde tussentijds de verzekering kan beëindigen met
teruggave van de contante waarde door de verzekeraar. In dat geval dient de
verzekeraar die contante waarde op eerste afroep uit te keren. Die
voorwaarde is echter juist niet van toepassing voor
bedrijfstakpensioenfondsen. De deelnemer kan de contante waarde van zijn
pensioenrechten niet tussentijds opeisen.
De zin van de pensioenreserve
Wat is in deze beschouwingswijze de betekenis van een pensioenreserve?
Zo’n reserve is wel noodzakelijk als buffer om de kwade kansen te kunnen
opvangen. Beurskoersen fluctueren immers. Maar moet die buffer voor ABP dan
460 miljard zijn? Een relevante vraag is wat de optimale omvang van de
reserve zou moeten zijn. Een tweede reden om een reserve aan te houden is
hiervoor reeds aangeduid. Hoe groter de reserve, hoe hoger ook het daaruit
voortvloeiende rendement en dat kan deels worden ingezet om te betalen
premies te verlagen en/of uitkeringen te betalen. De toename van de
uitkeringen als gevolg van de vergrijzing lijkt ook niet tot dramatische
gevolgen te leiden. Nog geen man over boord dus.
Een ondogmatisch toezicht wenselijk
Alle reden dus om op te houden met het gegoochel met de dekkingsgraad en de
discussies over de te gebruiken rekenrente. Zonder enige schade voor het
pensioenfonds noch voor werkgevers noch voor deelnemers, nu en in de
toekomst, kan men weer overgaan op indexatie en inlossing van de gedane
beloftes aan actieve en gepensioneerde deelnemers.
Met de meeste fondsen is niks aan de hand, sterker nog, ze verkeren in blakende welstand.
Betekent dit nu dat we niet meer nauwlettend toezicht hoeven te houden op
de gang van zaken en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen van het
pensioenfonds? Dat betekent het natuurlijk niet. Een streng toezicht op de
fondsen blijft noodzakelijk, maar de evaluatie van de gezondheid moet niet
meer plaats vinden op basis van het ondeugdelijke instrument van de maand-op-maand te berekenen dekkingsgraad en een irrelevante rekenrente, maar op
basis van de modelmatige inschatting van de ontwikkeling van solvabiliteit
en liquiditeit over de komende jaren. Voorlopig zie ik slechts één
conclusie: met de meeste fondsen is niks aan de hand, sterker nog, ze
verkeren in blakende welstand.
Te citeren als
Bernard van Praag, “Een uitweg uit de pensioendiscussie?”,
Me Judice,
2 maart 2020.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding:
Tight rope van Screenpunk (CC BY-NC-ND 2.0)