Waardering pensioentoezegging
De rekenrente die pensioenfondsen moeten hanteren om de marktwaarde van hun
verplichtingen te berekenen en daarmee hun dekkingsgraad is meer dan ooit
omstreden. Deze bijdrage heeft tot doel duidelijk te maken dat dit
bijzonder vreemd is. Over die dekkingsgraad is - blijkend uit talloze
opinies in woord en geschrift – inderdaad grote commotie, niet alleen
recentelijk maar in feite al meer dan tien jaar. Ik meen dat velen niet
duidelijk is hoe men een quasi-obligatie - wat de facto de
pensioentoezegging is - moet waarderen volgens de financiële markten. Doel
van de debaters is namelijk steeds om de marktwaarde van de verplichtingen
te berekenen maar de definitie van marktwaarde blijkt te verschillen zoals
hierna zal blijken.
Zienswijze wetgever
De rekenrentediscussie wordt op twee manieren gevoerd. De eerste is een
‘lump sum’-voorschrift van de wetgever en/ of een de toezichthouder dat als
rekenrente de zogeheten risicovrije rente op eerste klas obligatieleningen
moet worden genomen met het argument dat die actuele risicovrije rente toch
tenminste kan worden verdiend. Maar dat is niets anders dan een minimumeis
die pensioenfondsen zouden moeten kunnen waar maken in hun
beleggingsbeleid. Dat is een randvoorwaarde en heeft niets te maken met de
marktwaarde van de toekomstige uitkeringen waarin actueel verwachte
opbrengsten en actuele risicograad moeten worden verwerkt.
…versus die van de financieringseconomen
De tweede methode is de academische waarbij de rekenrente wordt
gedefinieerd als de disconteringsvoet die de beloofde - niet-gegarandeerde
- pensioentoezeggingen contant maakt waaruit een marktwaarde resulteert die
gelijk is aan de bekende en dus gegeven totale marktwaarde van de activa
van het fonds. Die disconteringsvoet is een percentage dat de actuele door
de markt verwachte opbrengst over de fondsactiva zal zijn. Onder die
fondsactiva bevinden zich doorgaans naast obligatieleningen ook
substantiële bedragen in aandelenbeleggingen en in vastgoed. Deze
daadwerkelijk verwachte rendementen en risicograad hebben niet het karakter
van een minimumeis maar zijn een uitdrukking van de verwachtingen van
beleggers. De twee berekeningen kunnen en zullen in de praktijk bijna
altijd aanzienlijk uiteenlopen.
Verschillende rentes
De eerste methode is de vigerende opvatting van onder andere De
Nederlandsche Bank (DNB) en nogal wat medestanders van DNB. De tweede
methode is een afspiegeling van wat in het vak financiering al vele jaren
wordt gezien als de enige juiste weg om de uitkomst van een onzekere
obligatieverplichting te bepalen. En dat is de disconteringsvoet die
daarbij gelijk is aan het verwachte rendement op die obligatieverplichting.
Er is helaas geen prijsnotering van die fictieve obligatieverplichting op
de effectenbeurs – was het wel zo dan hadden we geen discussie - maar vast
staat dat het een risico-gecorrigeerde rentevoet moet zijn, dus een
rentevoet waarin een risicovergoeding is opgenomen. Immers, het zijn
slechts in zekere mate beloofde onzekere pensioentoezeggingen, nooit
gegarandeerde.
De keuze van de risicovrije rente als de relevante disconteringsvoet is louter een politieke keuze.
Dit laatste is al vele jaren duidelijk gelet op het veelal
ontbreken van toegezegde indexeringen en in het najaar van 2019 meer dan
ooit omdat verschillende fondsen zelfs nominaal moeten gaan korten op basis
van de te simpele methode van de risicovrije rentevoet als
disconteringsvoet die de uitkomst van de berekende verplichtingen
kunstmatig hoog opdrijft. Als men de minimumeis van de ‘’marktrente’’
(zoals de disconteringsvoet in de eerste methode ten onrechte wordt genoemd) nog
wat lager zou stellen dan die van de risicovrije rente zouden de
verplichtingen natuurlijk nog hoger uitvallen. Het is dan ook volstrekt
willekeurig om de gestelde minimumeis als disconteringsvoet voor te
schrijven.
De kronkel van de wetgever
Op basis van het voorgaande is de keuze van de risicovrije rente als de
relevante disconteringsvoet louter een politieke keuze. Dat moet dan ook
worden gezegd. Er is in feite geen discussie mogelijk: geen enkele belegger
zal volgens de wetten van de financiële markten de hoge fondsverplichtingen
willen betalen volgens het risicovrije model omdat deze in die methode
worden berekend op basis van een risicovrije rente. De voorstanders
hanteren een als-dan redenering: als de pensioenfondsen zouden beleggen in
risicoloze beleggingen dan zouden daar de hoge pensioenverplichtingen bij
horen en dan komt men snel tot de conclusie dat er een dekkingstekort is
door een te hoge “marktwaarde’’. Maar pensioenfondsen beleggen niet alleen
in risicovrije obligaties - dat is maar goed ook – maar ook in aandelen en
andere risicodragende beleggingen. Ook om die reden is het gebruik van de
‘’marktrente’’ volkomen irrelevant en onjuist. Het feitelijke gedrag van de
fondsen past absoluut niet bij de idee fixe van een risicoloze belegging.
Zou men dat wel doen dan zouden de uitkeringen met ruwweg 2/3e
worden gekort omdat men de opbrengsten van de aandelenbeleggingen en
vergelijkbare andere activa zou derven . Dat wil uiteraard niemand maar dat
zou wel moeten vermeld door degenen die methode 1 verdedigen. Dit duidt op
een incomplete presentatie.
Conclusies
De conclusie is dat de enige juiste disconteringsvoet het verwachte
rendement van de activa is. De term marktwaarde moet worden gereserveerd
voor de uitkomst van methode 2 om verwarring te vermijden. Dat verwachte
rendement is een gewogen gemiddelde van de verwachte rendementen van de
individuele activa van een pensioenfonds. De op 13 oktober 2019 verschenen
open brief van een aantal verontruste partijen uit de samenleving, gericht
aan de Tweede Kamer, met als titel “Ons pensioenstelsel verdient beter”, van de hand van 61 economen zie ESB) is met deze conclusie niet in strijd.
Nog een slotopmerking. Waarom ook niet gedacht aan het herstellen van de
gevolgen van de misschattingen van de levensverwachting van
pensioentrekkers door het CBS? Bekend is dat hiermee grote bedragen gemoeid
zijn waardoor de toegezegde uitkeringen sterk zijn vergroot. Als die
collectieve misschatting die alle pensioenfondsen heeft getroffen door de
overheid op een of andere wijze zou worden gecompenseerd is alle commotie
over aanstaande tekorten verdwenen. Dan is de rekenrentediscussie uiteraard
niet verdwenen maar ontdaan van een collectieve foutieve misschatting.
Te citeren als
Piet Duffhues, “Rekenrentedebat is verworden tot een politieke discussie”,
Me Judice,
25 november 2019.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Green sunglasses’ van Nadar (CC BY-NC-ND 2.0).