Behoefte opname deel pensioenvermogen
De nieuwe regering wil meer keuzevrijheid bij pensioen. Uit verschillende
onderzoeken blijkt dat er zeker behoefte is aan meer flexibiliteit van
pensioen bij pensionering. Onder deelnemers is het gebruik van bestaande
opties de laatste jaren sterk toegenomen (Willemsen en Kortleve 2016a). Dit
heeft onder andere te maken met het stopzetten van VUT- en
prepensioenregelingen en het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd.
Deelnemers moeten langer doorwerken, maar niet iedereen kan of wil dat. Dit
leidt vooral tot meer gebruik van het vervroegen van het pensioen. Verder
geven veel deelnemers aan behoefte te hebben aan een eenmalige uitkering
bij pensionering: ruim de helft van de deelnemers wil meer flexibiliteit
bij pensionering, bijvoorbeeld via een eenmalige uitkering (Willemsen en
Kortleve 2016b, Bockweg e.a. 2016). Zo’n eenmalige uitkering geeft
deelnemers meer mogelijkheden hun oude dag vorm te geven en biedt hen
bijvoorbeeld de mogelijkheid hun huis aan te passen om daar langer te
blijven wonen, de hypotheek af te lossen (wat leidt tot lagere
maandlasten), extra zorg en voorzieningen te regelen. Vooral deelnemers met
lagere inkomens, in minder goede gezondheid en/of met kinderen zouden van
een eenmalige uitkering gebruik van willen maken. Onderzoek uit andere
landen laat zien dat mensen de flexibiliteit van een eenmalige uitkering
bij pensionering positief waarderen, omdat ze daardoor hun pensioen beter
kunnen afstemmen op hun behoeften (Rocha en Vittas 2010). Tevens prefereren
deelnemers die (zeer) ontevreden zijn met de huidige flexibiliteit in het
pensioenstelsel vaker een eenmalige uitkering dan tevreden deelnemers. Het
toevoegen van een eenmalige uitkering aan de huidige keuzemogelijkheden kan
bijdragen aan een hogere tevredenheid ten aanzien van het pensioen.
Deelnemers en ook sociale partners geven tegelijkertijd aan dat er
voldoende pensioeninkomen over moet blijven om goed van te kunnen leven.
Als deelnemers bij pensionering hun hele pensioen zouden kunnen opnemen,
zoals in diverse landen mogelijk is, dan kan dit leiden tot een sterke
terugval in inkomen. Met als mogelijk gevolg dat deelnemers een extra
beroep op allerlei inkomensafhankelijke regelingen (voorzieningen) doen.
Door een eenmalige uitkering bij pensionering echter te baseren op de
kaders van de hoog-laagconstructie kan men dergelijke nadelen voorkomen.
Eenmalige uitkering baseren op hoog-laagconstructie
Momenteel mogen deelnemers bij pensionering al gebruikmaken van de
hoog-laagconstructie. Die constructie houdt in dat deelnemers er voor
kunnen kiezen om een levenslange vaste uitkering (annuïteit) om te zetten
in een hogere pensioenuitkering voor een bepaalde periode en daarna voor de
rest van hun leven een lagere uitkering (of omgekeerd). Ze mogen maximaal
10 jaar zo’n hogere (of lagere) uitkering ontvangen en de verhouding tussen
de hoge en de lage uitkering mag maximaal 100:75 zijn.
Figuur 1: Omzetting van annuïteit in hoog-laagconstructie en in eenmalige
uitkering bij pensionering
Op deze manier kunnen deelnemers nu al zorgen dat ze een deel van hun
pensioen eerder ontvangen, namelijk in de eerste jaren jaar van hun
pensionering. Als ze kiezen voor eerst 10 jaar ‘hoog’ en daarna ‘laag’ en
dat in de ratio 100:75 doen, halen ze binnen de huidige kaders zoveel naar
voren op hun pensioenleeftijd als met deze constructie is toegestaan (zie
middelste blok figuur 1).[1]
Deze constructie biedt ook mogelijkheden om de eenmalige uitkering vorm te
geven. Die uitkering is in feite niet anders dan de contante waarde van het
verschil van 10 jaar hoge minus lage uitkering (rechtse blok figuur 1).
Deelnemers krijgen dan een eenmalige uitkering en een
“laag-laagconstructie”. Door die eenmalige uitkering te baseren op de
regels voor de hoog-laagconstructie voorkomt men – net als bij de
hoog-laagconstructie zelf – dat deelnemers te weinig pensioeninkomen
overhouden; ze krijgen immers minimaal de lage uitkering uit de
hoog-laagconstructie.
Uitgaan van karakteristieken pensioenfonds
Bij de hoog-laagconstructie zijn de regels voor de berekeningen, zoals
levensverwachting en discontofactoren, fondsspecifiek. Ook geldt dat bij
die berekeningen het fonds actuarieel uitgaat van de harde verplichtingen
zonder rekening te houden met mogelijke kortingen en toeslagen (zoals
indexaties); het fonds neemt alleen die kortingen en toeslagen mee in de
berekeningen waarover het al een formeel besluit heeft genomen. Hetzelfde
zou moeten gelden voor de eenmalige uitkering. Omdat de parameters per
fonds verschillen zouden deelnemers bij elk fonds een net iets ander
percentage van hun pensioenaanspraken uitgekeerd kunnen krijgen. Analyses
voor verschillende fondsen geven aan dat dat percentage in de buurt van 15%
ligt, wat internationaal gezien nog steeds laag is. [2]
Net als de hoog-laagconstructie zou het aan de sociale partners moeten zijn
om te bepalen of ze de mogelijkheid van een eenmalige uitkering bij
pensionering willen opnemen in de pensioenregeling en zo ja, onder welke
voorwaarden. De sociale partners kunnen zo rekening houden met de populatie
en het belang van hun deelnemers. Huisartsen hebben bijvoorbeeld een
pensioenregeling met een relatief lage uitkering aan het begin van hun
pensionering en relatief hoge indexatie en toeslag op hun uitkeringen. [3] De eenmalige uitkering is
voor hun deelnemers in de meeste gevallen financieel (zeer) onaantrekkelijk
omdat ze alle toekomstige stijgingen mislopen en dat kan een overweging
zijn om zo’n eenmalige uitkering niet op te nemen in de pensioenregeling.
Voorkomen van stapeling van effecten
Aansluiten bij de bestaande regels voor de hoog-laagconstructie kan ook een
stapeling van effecten voorkomen. Als deelnemers namelijk zowel hun
pensioen maximaal kunnen vervroegen én een hoog-laagconstructie kunnen
nemen én dan ook nog eens een eenmalige uitkering bij pensionering zouden
kunnen krijgen (over hun oorspronkelijke pensioen), dan zou er mogelijk een
te laag pensioeninkomen overblijven. De huidige rekenregels hebben daar al
in voorzien door een bepaalde volgorde te hanteren in de berekeningen met
betrekking tot de keuzes die deelnemers bij pensionering maken. Het
pensioenfonds maakt de startberekeningen in de veronderstelling dat
deelnemers hun pensioen laten ingaan op hun pensioengerechtigde leeftijd
(zeg maar als zij “67” jaar zijn). Deelnemers kunnen – als de sociale
partners deze keuzeopties hebben opgenomen in de pensioenregeling – bij
pensionering kiezen voor vervroegen (of uitstellen) van hun pensioen, het
overbruggen van hun AOW-gat, de hoog-laagconstructie en/of de eenmalige
uitkering.[4] Bij de
berekeningen voor de bedragen hanteert het pensioenfonds onderstaande
volgorde om de bijbehorende bedragen te bepalen. Als deelnemers hun
pensioen vervroegen en eventueel hun AOW-gat overbruggen dan is hun
resterende levenslange pensioen dus lager en daarmee ook de eenmalige
uitkering en de uitkeringen van de hoog-laagconstructie.
In de berekeningen hanteert het pensioenfonds de volgende volgorde voor het
bepalen van de effecten van de gemaakte keuze(s) (zie ook figuur 2):
-
Het pensioen eventueel vervroegen: deelnemers kunnen hun pensioen voor
een bepaalde periode vervroegen. Het vervroegen verlaagt hun resterende
levenslange pensioen. In dit voorbeeld daalt het pensioen hierdoor van €
9.000 (uit figuur 1) per jaar naar € 7.523. Het pensioenfond moet immers
drie jaar langer pensioen uitkeren.
- Het AOW-gat overbruggen (via een Tijdelijk OuderdomsPensioen): als
deelnemers namelijk voor hun AOW-gerechtigde leeftijd stoppen met werken,
dan ontvangen ze nog geen AOW en hebben ze een sterke inkomensterugval. Ze
kunnen hun pensioen gebruiken om dat AOW-gaat (deels) te overbruggen. Het
overbruggen verlaagt hun resterende levenslange pensioen (verder). In dit
voorbeeld – waarin de deelnemer zowel pensioen vervroegt als TOP kiest –
daalt het pensioen van € 7.523 naar € 5.882; het pensioenfonds moet nu
immers ook nog drie jaar lang €10.000 uitkeren.
- De hoog-laagconstructie eventueel gebruiken: over hun resterende
pensioen de hoog-laagconstructie toepassen. Door de hoog-laagconstructie
toe te passen op het resterende levenslange pensioen van € 5.882 uit stap 2
krijgt de deelnemer de eerste tien jaar € 6.946 en de rest van zijn leven €
5.210.
- Eventueel een eenmalige uitkering ontvangen: de hoog-laagconstructie om
rekenen naar een eenmalige uitkering en een “laag-laagconstructie”. Door de
hoge uitkering – uit stap 3 – van tien jaar lang € 6.946 om te zetten in
tien jaar lang € 5.210 en het verschil contant te maken en ineens uit te
keren krijgt de deelnemer een eenmalige uitkering van € 11.729.
Bij de berekeningen voor de bedragen hanteert het pensioenfonds
bovenstaande volgorde. Ongetwijfeld zal de deelnemer niet zo volgtijdelijk
denken als pensioenfondsen de uitkeringen berekenen.
Deelnemers kunnen deze opties kiezen voor zover ze in de pensioenregeling
staan. Zo heeft PFZW opgenomen in de pensioenregeling dat deelnemers hun
pensioen niet zoveel mogen vervroegen dat hun resterende pensioen minder
dan de helft van hun oorspronkelijke pensioen wordt, een extra maatregel om
te voorkomen dat hun deelnemers een te laag pensioen overhouden.
Figuur 2: Volgorde voor het bepalen van de effecten van de gemaakte
keuze(s)

Deze rekenregels voorkomen dat mensen te weinig levenslang pensioen
overhouden. Als deelnemers immers kiezen voor vervroegen van hun pensioen
en eventueel ook voor een TOP, dan gaat hun resterende levenslange pensioen
omlaag en daarmee de ruimte voor de hoog-laagconstructie en de eenmalige
uitkering bij pensionering. Indien de deelnemer een eenmalige uitkering wil
op 67-jarige leeftijd, dan kan die volgens deze aanpak maximaal € 21.511
ontvangen. Diezelfde deelnemer krijgt maximaal nog maar € 11.729 indien hij
al heeft gekozen voor vervroegen en een overbrugging van het AOW-gat via
TOP. Men ziet overigens ook dat deze deelnemer nu al veel meer kan pensioen
kan opnemen vóór de AOW-gerechtigde leeftijd dan die €21.511 van de
eenmalige uitkering op 67e door zijn pensioen te vervroegen en
een TOP te nemen. Dan krijgt die deelnemer in dit voorbeeld al ruim €
50.000 uitgekeerd tussen 64e en 67e (nl. drie jaar
TOP ad € 10.000 en drie jaar ouderdomspensioen ad € 6.946).
Gevolgen voor deelnemer
De verschillende keuzes die deelnemers kunnen maken hebben uiteraard
invloed op hun resterende levenslange pensioeninkomen. Het pensioenfonds
rekent de gemaakte keuzes actuarieel neutraal om. Hoe eerder een deelnemer
met pensioen gaat en gebruik maakt van een Tijdelijk OuderdomsPensioen
(TOP), des te minder blijft er over voor het resterende pensioen en daarmee
voor de eenmalige uitkering. Omdat het pensioenvermogen van deelnemers met
een lager pensioeninkomen navenant lager is dan dat van deelnemers met een
hoger pensioeninkomen, is de invloed van een TOP op hun resterende pensioen
procentueel veel groter (zie ook tabel 1). Het overbruggen van het AOW-gat
kost voor iemand met een hoger pensioen (in euro’s) immers evenveel als
voor iemand met een lager pensioen.
Tabel 1: effecten van vervroegen, overbruggen AOW-gat en
hoog-laagconstructie op jaarlijkse pensioenuitkering voor verschillende
pensioeninkomens per jaar
Jaarlijks Ouderdomspensioen
|
€ 9.000
|
€ 4.000
|
Vervroegen naar 64
|
€ 7.523
|
€ 3.344
|
Vervroegen naar 64 + Tijdelijk Ouderdomspensioen
|
€ 5.882
|
€ 1.703
|
Vervroegen + Tijdelijk OuderdomsPensioen + hoog-laag
|
€ 6.946 (hoog)
€ 5.210 (laag)
|
€ 2.011 (hoog)
€ 1.508 (laag)
|
Net als bij het resterende pensioeninkomen geldt ook bij de eenmalige
uitkering dat de invloed van een TOP op de hoogte die eenmalige uitkering
hoger is voor lagere inkomen (zie tabel 2).
Tabel 2: maximale eenmalige uitkering bij pensionering voor
verschillende pensioeninkomens per jaar
Jaarlijks Ouderdomspensioen
|
€9.000
|
€4.000
|
Max. eenmalige uitkering op leeftijd 67
|
€ 21.511
|
€ 9.560
|
Max. eenmalige uitkering op leeftijd 64 (na Tijdelijk OuderdomsPensioen
i.v.m. overbruggen AOW-gat)
|
€ 11.729
|
€ 3.395
|
Een fiscaal aandachtspunt
Deelnemers kunnen in het jaar dat ze de eenmalige uitkering ontvangen in
een hogere belastingschijf komen, waardoor ze meer belasting betalen over
hun totale pensioeninkomen gedurende hun leven. Via mitigerende maatregelen
kan men voorkomen dat deelnemers cumulatief meer inkomstenbelasting gaan
betalen over hun pensioeninkomen. Anders zou dit ertoe kunnen leiden dat
deelnemers ofwel de eenmalige uitkering niet gebruiken of doordat men zich
niet bewust is van deze complicatie een dief wordt van zijn eigen
pensioenportemonnee.
Conclusies en aanbevelingen
De nieuwe regering wil het 'of-en-hoe' van een eenmalige uitkering bij
pensionering onderzoeken. Zo’n eenmalige uitkering voorziet duidelijk in
een behoefte blijkt uit verschillende onderzoeken; ruim de helft van de
deelnemers wil meer flexibiliteit bij pensionering. Een variant om de
eenmalige uitkering bij pensionering vorm te geven is die te baseren op de
regels voor de hoog-laagconstructie. Met die variant speelt men enerzijds
in op de behoefte aan meer flexibiliteit en waarborgt men anderzijds dat er
voldoende levenslang pensioeninkomen overblijft. Het voordeel van
aansluiten bij de hoog-laagconstructie is daarbij dat men geen nieuwe
rekenregels hoeft op te stellen en dat men kan aansluiten op de
fondsspecifieke karakteristieken. Zo kunnen sociale partners beslissen of
en zo ja hoe ze de eenmalige uitkering bij pensionering mogelijk willen
maken voor deelnemers aan de pensioenregeling, daarbij rekening houdend met
de kenmerken van die deelnemers en de regeling. Ook kan men stapeling van
effecten voorkomen, door alleen binnen de kaders van de
hoog-laagconstructie flexibiliteit te bieden, en niet daarbuiten.
Voetnoten:
[1]
Daarnaast kunnen deelnemers ervoor kiezen hun pensioen te
vervroegen. Ze kunnen beide opties ook combineren (zie hieronder).
[2]
Die 15% ligt nog steeds lager dan het “optimum” zoals Mercer dat
hanteert voor haar Global
Pension Index. Bij die index scoort een land op het gebied van
de eenmalige uitkering de hoogste punten als deelnemers
20 tot 40% mogen opnemen als eenmalige uitkering.
[3]
SPH volgt de cao-lonen van de overheid en streeft naar een
jaarlijkse extra toeslag van maximaal 2,25%.
[4]
En ze kunnen kiezen voor deeltijdpensioen en uitruilen van
ouderdomspensioen en partnerpensioen.
Referenties:
Bockweg, C., Ponds, E., Steenbeek, O. W., & Vonken, J. (2016), ‘Framingand the Annuitization Decision: Experimental Evidence from a Dutch PensionFund’, Netspar Discussion Paper; Vol. 03/2016-007, Netspar.
Regeerakkoord 2017 – 2021, (2017), ‘Vertrouwen in de toekomst’, 10 oktober 2017.
Rocha. R. D. R., & Vittas, D. (2010), ‘Designing the payout phase ofpension systems: Policy issues, constraints and options’, World Bank Policy
Research Working Paper Series, 5280.
Willemsen, M. en N. Kortleve (2016a), ‘Behoefte aan meer flexibiliteit bijpensionering’, Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken, 2016/22, juni 2016
Willemsen, M. en N. Kortleve (2016b), ‘Eenmalige pensioenuitkering voorziet
in behoefte’, ESB, Jaargang 101 (4734), 12 mei 2016.
Te citeren als
Niels Kortleve, Merle Willemsen, “Hoe kunnen we een eenmalige uitkering bij pensionering veillig en eenvoudig maken?”,
Me Judice,
23 oktober 2017.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Wer den Taler nicht ehrt ...’ van Dennis Skley (CC BY-ND 2.0).