Heroverweging innovatie
De rijksoverheid voert Brede maatschappelijke heroverwegingen uit waarin
beleid op zestien terreinen tegen het licht wordt gehouden. Aan de
werkgroepen die deze heroverwegingen uitvoeren is gevraagd om daarbij
zoveel mogelijk externe expertise te betrekken (Financiën, 2019). Het
ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft diverse hoogleraren
gevraagd om input te leveren ten behoeve van de heroverweging en van de
‘groeibrief’ die het ministerie opstelt. Dit essay is een van de bijdragen
aan de discussie. Het essay richt zich primair op innovatie, maar biedt
daarnaast informatie voor de werkgroepen “Toekomstbestendige mobiliteit”,
“Kwalitatief goed onderwijs met kansen voor iedereen” en “Publieke belangen
en concurrentiekracht in een open economie”.
Goede uitgangspositie
Het innovatiebeleid hoeft niet noodzakelijk ‘op de schop’. Het gaat goed in
Nederland, ook met innovatie. Ons land staat hoog op diverse internationale
ranglijsten
[1]
. Grote ingrepen doen in een dergelijke situatie mogelijk meer kwaad dan
goed. Het is goed om na te denken over verbeteringen, maar kleine stappen
zijn wellicht beter dan grootse visies.
Generieke stimulering en specifieke innovaties
Er is een sterke case voor het generiek stimuleren van innovatie door de
overheid, zowel theoretisch als empirisch (Bloom et al. 2019). Een
uitgebreide literatuur laat substantiële positieve externe effecten van
kennis-spillovers zien. Over de optimale hoogte van generieke
(belasting)subsidies is voor zover ik weet weinig bekend. Wel is duidelijk
dat het maatschappelijk rendement van R&D hoog is (Donselaar en
Koopmans, 2016). Dit is deels nodig ter compensatie van de hoge risico’s, die gemoeid zijn met private investeringen in specifieke innovaties.
Daarnaast is het maatschappelijk rendement hoger dan het private rendement
door positieve externe effecten.
De generieke belastingsubsidies van de Wet bevordering speur- en
ontwikkelingswerk (WBSO) zijn de belangrijkste vorm van generieke
stimulering van innovatie in Nederland. Het is van belang om de criteria
voor generieke stimulering zo te formuleren dat alleen activiteiten waarbij
sterke kennis-spillovers optreden, worden gestimuleerd. De afgelopen jaren
zijn stappen in deze richting gezet. De naam van het Topsectorenbeleid wekt
de indruk dat dit beleid is gericht op specifieke sectoren, maar in de
praktijk geldt dit beleid voor een zeer groot deel van het bedrijfsleven.
Dit geldt zowel voor de Topsectorenaanpak in engere zin die is gericht op
netwerkvorming van bedrijven, als voor het Topsectorenbeleid in brede zin
dat ook subsidies en andere stimulering omvat. Het Topsectorenbeleid lijkt
dus in zijn uitwerking eerder aan te merken als generiek beleid dan als
specifieke stimulering.
Het is minder duidelijk of het stimuleren van specifieke technieken of
ontwikkelingen zoals fotonica of kwantumcomputers goed is voor de economie.
Er zijn weliswaar vele voorbeelden van geslaagde interventies zoals het
internet (zie Mazzucato, 2015), maar ook van mislukkingen zoals kernfusie
en de Concorde. Het is de vraag of de overheid beter dan de markt in staat
is om kansrijke technologische ontwikkelingen te identificeren. Bovendien
gaat dergelijke stimulering met kosten gepaard die substantieel zijn. En
tot slot is er al generieke stimulering en zijn er vermoedelijk afnemende
meeropbrengsten. Het is de vraag of specifieke ondersteuning in die
situatie niet tot oversubsidiëring leidt.
Snijden in een lappendeken
Er is bij de op het bedrijfsleven gerichte ministeries van Economische
Zaken en Klimaat (EZK) en Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid (LNV) een
neiging om allerlei soorten activiteiten van alle soorten bedrijven te
stimuleren. Dit leidt tot een ‘lappendeken’ van subsidies voor specifieke
aspecten van innovatie zoals financiering (bijvoorbeeld het
Innovatiekrediet) en voor specifieke sectoren (bijvoorbeeld voor delen van
de landbouw en de scheepsbouw). Al met al lijkt het meer op
‘industriepolitiek voor iedereen’ dan op een doordacht innovatiebeleid. Het
is de vraag of al deze stimulering gewenst is. Generieke stimulering is
wellicht beter dan een woud van specifieke regelingen.
[Beleids]evaluaties lijken in de praktijk geen grote invloed op besluitvorming te hebben
Beleidsevaluaties verdienen een grotere rol in de besluitvorming. EZK en
LNV werken al jarenlang aan goede beleidsevaluaties; inmiddels is er een
behoorlijke ‘body of knowledge’ opgebouwd. Maar deze evaluaties lijken in
de praktijk geen grote invloed op besluitvorming te hebben. Evaluaties
geven aan dat diverse regelingen minder effectief zijn. Zo bleek uit een
evaluatie van de Innovatieagenda Energie dat de doeltreffendheid van deze
regeling matig is (Koch et al., 2016), maar dat heeft niet geleid tot
intrekking of concrete aanpassingen van de regeling (EZ, 2017). En de
lappendeken is er na zes jaar degelijk evalueren nog steeds. Een
heroverweging is een goede gelegenheid om deze evaluaties op een rij te
zetten en voorstellen te doen voor een meer terughoudend beleid.
Investeringsfonds
In de Miljoenennota 2020 is aangekondigd dat het kabinet onderzoekt of het
mogelijk is om het verdienvermogen van Nederland op de lange termijn te
versterken met een investeringsfonds. Daarbij noemt het kabinet als
mogelijke bestedingen kennisontwikkeling, research & development
(R&D) en innovatie en infrastructuur. Investeringsfondsen hebben echter
serieuze nadelen:
- Het opmaken van het budget wordt leidend in plaats van een goede
besteding. Dat kan leiden tot onrendabele investeringen. Er worden al veel
onrendabele investeringen in infrastructuur gerealiseerd op basis van
bestaande budgetten. Een fonds kan leiden tot ‘geld weggooien’, zowel bij
infrastructuur als op andere terreinen zoals innovatiebeleid.
- Politici kunnen de fondsen gebruiken om nieuwe ideeën te financieren. Dat
zijn niet noodzakelijk inhoudelijk goede ideeën. Zonder fonds zouden deze
ideeën scherper worden getoetst. Het is mogelijk om aan uitgaven uit een
fonds (strenge) criteria te verbinden, maar de kans is groot dat deze na
verloop van tijd worden ‘opgerekt’.
- Fondsen zijn een aangrijpingspunt voor lobbyactiviteiten. Belangengroepen
beschouwen het als ‘hun geld’.
Deze nadelen zijn herkenbaar aanwezig bij het Fonds Economische
Structuurversterking (FES) dat van 1995 tot 2010 bestond (Algemene
Rekenkamer, 2014). Zo is bijvoorbeeld de Betuweroute gefinancierd uit het
FES. Dit project verdient niet eens de exploitatiekosten terug, laat staan
de aanlegkosten (Algemene Rekenkamer, 2016). Voor politici hebben fondsen
daarentegen voordelen. Zij kunnen meer geld uitgeven en goede sier maken
met grote bedragen die in het fonds gaan. Kort gezegd zijn fondsen leuk
voor politici maar potentieel slecht voor de economie.
Het opmaken van het budget wordt leidend in plaats van een goede besteding. Dat kan leiden tot onrendabele investeringen.
Het kabinet wil ongewenste effecten voorkomen door strenge selectie van
projecten op de toegevoegde waarde voor het verdienvermogen. Het is de
vraag hoe die selectie gaat plaatsvinden. Bij infrastructuurprojecten zijn
de maatschappelijke kosten en baten helder maar zijn deze in de praktijk
veelal niet sterk leidend voor beleidskeuzes (Annema et al, 2016). Op
andere terreinen zoals innovatiebeleid zijn de baten veel minder duidelijk.
Dit kan leiden tot discussie tussen experts en daardoor tot diffuse
adviezen. De afweging of uitgaven bijdragen aan het verdienvermogen wordt
dan de facto overgelaten aan ‘de politiek’. Het verdient daarom aanbeveling
om eerst een afwegingskader te kiezen en dan pas projecten te beoordelen.
In dat afwegingskader zouden nieuwe uitgaven moeten worden afgezet tegen de
alternatieve opbrengsten van ander beleid. Het ligt voor de hand om dit
andere beleid in te vullen als belastingverlaging. Over de effecten daarvan
is voldoende bekend, met name bij het Centraal Planbureau. Pas als nieuwe
projecten en uitgaven naar verwachting meer baten met zich meebrengen dan
belastingverlaging, zijn ze de moeite waard.
Bij veel mensen leeft het beeld dat de huidige lage rente betekent dat geld
gratis is, ook voor de overheid. Een lage of zelfs negatieve rente is
echter geen goede reden voor ongeclausuleerd investeren. Ook als geen rente
hoeft te worden betaald, moet de investering zelf nog steeds worden
‘terugverdiend’. Bovendien houdt investeren in dat de overheid risico’s
neemt; dit is reden voor een opslag op de rente/discontovoet.
Economische neergang
De heroverwegingen zijn er onder meer op gericht om voorbereid te zijn op
bezuinigen in een toekomstige economische neergang. In een recessie is er
een neiging om te bezuinigen op investeringen, omdat dit op korte termijn
minder ‘pijn’ doet dan andere bezuinigingen. De gevolgen treden op lange
termijn op, waardoor een tijdelijk lagere groei een permanent lagere groei
zou kunnen worden. Tegelijk geldt dat bezuinigingen nu eenmaal ergens
gevonden moeten worden, en dat uitgavenreducties op andere terreinen ook
nadelen hebben, zeker in een recessie. Dit pleit ervoor om in een neergang
ongeveer even sterk te bezuinigen op (innovatie)subsidies en andere
uitgaven met lange termijn baten als op andere uitgaven.
Goed opgeleide beroepsbevolking
Op termijn wordt het verdienvermogen van de Nederlandse economie sterk
bepaald door de omvang en kwaliteiten van de beroepsbevolking. Dit is
bijvoorbeeld zichtbaar in de schaarste van technisch personeel, die zelfs
tijdens de economische crisis nog speelde. Het aanjagen van de vraag naar
innovatie is weinig zinvol als het aanbod van mensen niet beter wordt.
Daarbij gaat het vooral om onderwijs
[2]. Bij de universiteiten gaat er meer geld naar bètastudies nu het aantal
studenten daar stijgt. Een soortgelijke ontwikkeling is gewenst op Hbo- en
Mbo-niveau. Daarnaast kunnen goed opgeleide expats worden ‘binnengehaald’.
Wellicht zijn er mogelijkheden om de eisen voor toelating van buitenlandse
werknemers sterker te richten op technische beroepen en om de bureaucratie
die expats ervaren te verminderen. Naast het initiële onderwijs is het van
belang dat de kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking zich aanpassen
aan de vraag. Systemen waarin werkenden ‘leerrechten’ krijgen kunnen
daaraan bijdragen. Het gaat om aanspraken op onderwijs nadat het initiële
onderwijs is verlaten. Deze aanspraken kunnen door werknemers en
werkzoekenden worden opgenomen als zij willen investeren in hun duurzame inzetbaarheid (Ter Weel et al., 2018).
Het verbeteren van onderwijs is niet alleen een kwestie van meer geld. Het
onderwijs bevat een groot aantal inefficiënties. Voorbeelden zijn
voortijdige schoolverlaters, ‘pretstudies’ met een lage baankans,
veelvuldig van studierichting switchende studenten, en minder gemotiveerde
leerlingen en studenten. Als dergelijke ‘verloren tijd’ kan worden
teruggedrongen, levert dat meer op dan wat extra docenten. Pleidooien voor
meer geld voor universiteiten van mensen die aan een universiteit werken,
komen naar mijn mening al snel over als preken voor eigen parochie. Het is
misschien beter om eerst het eigen huis op orde te brengen.
Instrumentenmix
Niet alleen bij onderwijsbeleid is er een neiging om beleid vooral te zien
als het uitgeven van geld; dit speelt op meer terreinen. Naast subsidies
beschikt de overheid echter over een flinke ‘gereedschapskist’ van andere
beleidsinstrumenten. De belangrijkste instrumenten zijn geboden en
verboden, heffingen, afspraken, coördinatie en informatievoorziening.
Daarom zou een heroverweging zich deels moeten richten op de vraag of het
mogelijk is om doelen te bereiken met minder geld en meer ander beleid in
de instrumentenmix. Op sommige terreinen is dit evident. Zo is het al
decennia lang bekend dat rekeningrijden en een spitsheffing minstens even
effectief zijn in het terugdringen van files als extra rijstroken. Maar het
geldt mogelijk ook voor het innovatiebeleid. Daar liggen verboden en
geboden minder voor de hand, maar kunnen afspraken, coördinatie en
informatievoorziening wellicht een grotere rol spelen. De
Topsectorenaanpak kan worden gezien als een beperkte verschuiving in die
richting. Misschien is er meer mogelijk met andere instrumenten dan
(belasting)subsidies.
Tot slot
Heroverwegen is niet gemakkelijk. Al het beleid dat jarenlang is opgebouwd,
staat ter discussie. Bestaand beleid deels loslaten is een grote stap voor
ambtenaren die ermee vergroeid zijn. En toch is het nodig om verder te
kunnen komen. Ook het proces is niet eenvoudig: lastige wetenschappers
bemoeien zich ermee en belangengroepen en het parlement gaan er iets van
vinden. Ik wens de werkgroepen die hiermee bezig zijn veel wijsheid en
sterkte.
[1]
Global Competititiveness Index: plaats 4 (World Economic Forum,
2019). European Innovation Scoreboard: plaats 4 (“Innovation
Leader”; Europese Commissie, 2019).
[2]
Onderwijsbeleid hoort bij een andere heroverweging, maar het is
belangrijk om dwarsverbanden en afhankelijkheden aan te geven.
Referenties:
Algemene Rekenkamer (2014). Besteding van aardgasbaten: feiten, cijfers en scenario's, hoofdstuk 3, Den Haag.
Algemene Rekenkamer (2016). Exploitatie van de Betuweroute, Den Haag.
Annema, J.A., Frenken, K., Koopmans, C., & Kroesen, M. (2017). Relating cost-benefit analysis results with transport project decisions in the Netherlands. Letters in Spatial and Resource Sciences, 10(1), 109-127.
Bloom, N., Van Reenen, J., & Williams, H. (2019). A Toolkit of Policies to Promote Innovation. Journal of Economic Perspectives, 33(3), 163-84.
Donselaar, P. en C. Koopmans (2016). The fruits of R&D: meta-analyses of the effects of Research and Development on productivity, Research Memorandum 2016-1, Amsterdam: Vrije Universiteit.
Europese Commissie (2019). European Innovation Scoreboard 2019, Brussel.
EZ (2017). Innovatieagenda energie, Brief van de minister van Economische Zaken, Tweede Kamer, 31530, nr. 29 februari.
Financiën (2019). Brede maatschappelijke heroverwegingen, brief aan de Tweede Kamer, 11 juli 2019.
Koch, H.J., G.J. Thijssen, F. Witte, E.M. Bernsen, J.C. van den Berg (2016). Evaluatie Innovatie Agenda Energie, Eindrapport, Ministerie van Economische Zaken, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Mazzucato, M. (2015). The entrepreneurial state: Debunking public vs. private sector myths (Vol. 1). Anthem Press.
Weel, B. ter, H. Bussink, & B. Tieben (2018). Leerrechten doorgerekend, rappoort 2018-114, Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek.
World Economic Forum (2019). Global Competitiveness Report, Davos.
Te citeren als
Carl Koopmans, “Innovatieve samenleving is niet gebaat bij lappendeken van subsidies”,
Me Judice,
16 oktober 2019.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding:
Lawrence Livermore National Laboratory -
Own work,
CC BY-SA 3.0,
Link