Gedateerd toezichtskader
Het huidige toezichtskader pensioenen is gebaseerd op het denken in termen van nominale zekerheid. Zo is het vereiste eigen vermogen gebaseerd op een
zekerheidsmaat van 97.5 % en worden de verplichtingen van pensioenfondsen gewaardeerd met de risicovrije rente. Dit toezichtskader past niet meer bij het
spel dat fondsen spelen. De verplichtingen en pensioenvermogens zijn sterk gegroeid ten opzichte van de premiebasis. Daardoor kunnen veranderingen in de
premie tegenvallende rendementen niet meer opvangen. Ook zijn de buffers van veel fondsen verdwenen. De beleggingsrisico’s liggen daarom bij de deelnemers.
De feitelijke zekerheidsgraad van pensioenen ligt ver beneden de 97,5 %. Verder heeft de risicovrije waardering van de aanspraken weinig meer te maken met
de werkelijke waarde die deelnemers ontlenen aan hun pensioen. De grote rentegevoeligheid van deze waardering resulteert bovendien in een procyclisch
stelsel waarin fondsen een groot deel van hun beleggingen overdekken met derivaten. Dit vult de zakken van de financiële sector maar schaadt de stabiliteit
van de economie.
Kabinet biedt nog onvoldoende helderheid
In het licht van deze problematiek stelde minister Donner in 2009 twee commissies in. De commissie Frijns benadrukte dat de primaire taak van
pensioenfondsbesturen is om zèlf verantwoordelijkheid te nemen voor een eigen risicoprofiel. De commissie Goudswaard pleitte voor het beter borgen van
individuele eigendomsrechten op voorwaardelijke pensioenen. Meer helderheid is vereist over de waarde die deelnemers ontlenen aan hun pensioen.
Op beide cruciale punten – het risicoprofiel en het borgen van eigendomsrechten in een stelsel met risicovolle pensioenen – stelt het kabinet vooralsnog
teleur.
Wat betreft het risicoprofiel laat het kabinet de cruciale vraag onbeantwoord welke speelruimte fondsen hebben bij de afruil tussen nominale prudentie
enerzijds en een minder rentegevoelig contract gericht op indexatie anderzijds. Ook blijft onhelder welke aspecten van het risicoprofiel fondsen moeten
vastleggen en hoe de toezichthouder toetst of de beleggingen sporen met het gekozen profiel. Onduidelijk is verder hoe het kabinet de spagaat oplost tussen
het beperken van juridische risico’s bij minder nominale zekerheid enerzijds en het bieden van voldoende vrijheid aan fondsen om hun eigen beleggingsbeleid
te kiezen anderzijds.
Klijnsma meldt in haar brief aan de Tweede Kamer dat de perceptie van generatie-effecten verbonden aan een andere waarderingsmethode het vertrouwen in het
stelsel schaden. Maar juist het gebrek aan helderheid in de huidige methodiek over de feitelijke waarde van pensioenrechten holt het vertrouwen uit. In
plaats van de effecten van beleidsveranderingen en de premiestelling op de feitelijke waarde te verstoppen, zou het toezicht op pensioenfondsen moeten
disciplineren om generatie-effecten te laten zien en te verantwoorden.
Nieuwe methode
Zowel voor het risicoprofiel als de waardering hebben wij een methodiek ontwikkeld, die past bij een stelsel waarin de risico’s bij de deelnemers liggen en
goed aansluit bij de door Klijnsma voorgestelde tussenvariant. Dit kader start vanuit heldere zekerheidsmaten die klare wijn schenken over de feitelijke
onzekerheden die deelnemers lopen. Het pensioenfondsbestuur kiest het geprefereerde risicoprofiel en neemt daar zélf verantwoordelijkheid voor. De
toezichthouder gaat niet op de stoel van het fondsbestuur zitten maar ziet toe dat het beleggingsbeleid spoort met de gecommuniceerde zekerheidsgraad.
Fondsen kunnen zo een grotere stap maken naar een minder rentegevoelig contract. Het toezicht is geen dwangbuis meer maar biedt fondsen ruimte een eigen
positie te kiezen op de driehoek tussen ambitie, risicobegrenzing en premie.
Om juridische complicaties te vermijden laten wij de huidige aanspraken ongemoeid en bepalen de werkelijke waarde van deze aanspraken. Meer speelruimte
voor fondsen vereist nieuwe discipline. Fondsen dienen zich jaarlijks te verantwoorden voor de veranderingen in de waarde die deelnemers aan hun aanspraken
ontlenen. Bovendien leiden veranderingen in risicoprofiel en indexatie-ambitie niet tot generatie- effecten. Zo verzoenen we ruimte voor fondsen om hun
eigen risicoprofiel te kiezen met disciplinerend toezicht dat eigendomsrechten van deelnemers borgt. Verder worden premies en uitkeringen minder
rentegevoelig zonder dat ongewenste verdelingseffecten optreden. Het gevolg is een minder procyclisch stelsel met minder derivaten zonder dat premie
stabiliteit wordt afgewenteld op gepensioneerden.
Naar een consistent toezichtskader
Het kabinet laat te veel bij het oude en dreigt daarom te blijven steken in een inconsistent toezichtskader. De angst om aan de rechter en
burgers helder uit te moeten leggen dat het toezicht niet langer gebaseerd is op verouderde zekerheidsmaten en waarderingsmethoden resulteert in mist die
het vertrouwen in het stelsel uitholt. Gebrek aan evolutie dreigt zo te resulteren in revolutie.
Onze invulling van het ene toezichtskader, waartoe het kabinet besloten heeft, biedt fondsen keuzevrijheid binnen een disciplinerend raamwerk dat past bij
een stelsel waarin risico’s bij deelnemers liggen (zie Bovenberg en Nijman, 2013). De mist trekt op. Meer transparantie en eenvoud herstellen het vertrouwen van oud èn jong. Het stelsel
wordt daardoor toekomstbestendig. Want helderheid en eenvoud duren het langst.
Referentie:
Bovenberg, A.L., en Th. Nijman, 2013, Keuzemogelijkheden in de vormgeving van de tussenvariant voor het FTK: De gerechten op het Tilburgs Menu, 22 oktober 2013, Tilburg.
Te citeren als
Lans Bovenberg, Theo Nijman, “Naar een helder en eenvoudig toezichtskader pensioenen”,
Me Judice,
25 oktober 2013.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Stil protest’ van Roel Wijnants (CC BY-NC 2.0)