Engelse les
Onlangs kwamen er bij de eindpresentatie van een Engelstalige honours
cursus op de VU alleen Nederlandse studenten opdagen. Onze vraag was of de
studenten de presentatie, ook al was deze in het Engels voorbereid, in het
Nederlands wilden geven. Dat bleek moeilijk. Men probeerde er het beste van
te maken, maar in de meeste gevallen eindigde de presentatie in een vreemde
mengeling van Engels en Nederlands. Het is tekenend voor het feit dat
Nederlandse economiestudenten tegenwoordig voornamelijk Engelstalige
lesstof krijgen. Toch worden ze lang niet allemaal voor een carrière in de
wetenschap of voor een internationale loopbaan opgeleid. Sommigen zullen
gewoonweg een baan in ons eigen land vinden waar ze memo’s en rapporten in
het Nederlands moeten schrijven. Daarom is meer aandacht nodig voor de
geschreven en gesproken Nederlandse economentaal (zie ook mijn recente
essay in Hollands Maandblad: Den Butter, 2018). Probeer daarbij zo
veel mogelijk Nederlandse equivalenten voor Engelse begrippen te gebruiken.
Onze taal, en ook de economentaal, is immers een onderdeel van het
culturele erfgoed.
Het gaat mij er niet om dat op universiteiten, en ook op de HBO steeds meer
in het Engels les wordt gegeven. Dat is onvermijdelijk. Bovendien is het
niet mijn ervaring, zoals wel wordt beweerd, dat de kwaliteit van het
onderwijs er onder lijdt, omdat de docenten zich slecht in het Engels
kunnen uitdrukken, of omdat de studenten de stof in het Engels niet
begrijpen of saai vinden. Tegenwoordig worden universitaire docenten vooral
geselecteerd op onderzoekvaardigheden. Goede onderzoekers komen, net als
balletdansers, orkestmusici en topvoetballers, overal vandaan. De staf op
economische faculteiten kent vele nationaliteiten en een grote culturele
diversiteit. Omdat de buitenlandse medewerkers ook een onderwijstaak
hebben, is het alleen al daarom noodzakelijk dat een groot deel van de
colleges in het Engels wordt gegeven. Voor de colleges economie in het
Engels voldoet dan een redelijke beheersing van het Engels als tweede taal.
Nederlands bij statistiek en informatica
Een pleidooi voor behoud van de Nederlandse vaktaal, en voor het gebruik
van Nederlandse equivalenten voor Engelse termen, is niet nieuw. In de tijd
dat ik in Amsterdam als kandidaats-assistent econometrie berekeningen op de
EL X8 van het Mathematisch Centrum uitvoerde was er op dat instituut –
tegenwoordig het Centrum voor Wiskunde en Informatica – en bij de
hoogleraren statistiek en numerieke wiskunde veel aandacht voor
vernederlandsing van de vaktermen. Op zichzelf was die belangstelling voor
taal begrijpelijk, aangezien in die tijd het Mathematisch Centrum de
internationale top was op het gebied van wetenschappelijke
programmeertalen. Algol 60 en Algol 68 zijn mede daar ontwikkeld. Zo werd
in het college ‘Programmeren voor rekenautomaten’ van Kruseman Aretz
uitgelegd hoe de vertaling van een tekst in Algol naar machinecode voor de
EL X8 wordt uitgevoerd. Merk op dat een computer indertijd een
rekenautomaat werd genoemd en een compiler een vertaler. Deze Nederlandse
begrippen hebben echter het algemene spraakgebruik niet weten te behalen:
iedereen heeft het tegenwoordig over computers en de deskundigen over
compilers. Dat is anders in Frankrijk, waar een computer een ordinateur is en een compiler een compilateur. Van
Wijngaarden, de grondlegger van de informatica in Nederland en hoofd van de
rekenafdeling van het Mathematisch Centrum, sprak graag van ‘rekentuig’.
Oorspronkelijk dacht ik dat hij daarmee ook de computer bedoelde, naar
analogie van werktuig en vliegtuig. Maar wellicht lag dat ingewikkelder en
doelde hij op zijn mannelijke ‘rekenaars’ (zie Albers, 2003).
Indertijd kreeg ik colleges Mathematische Statistiek van Hemelrijk, die ook
betrokken was bij het Mathematisch Centrum. In zijn colleges deelde hij een
stencil uit met statistische begrippen in het Engels, Duits, Frans en
Nederlands. Sommige van de Nederlandstalige termen uit die lijst hanteer ik
nog altijd met enige volharding, bijvoorbeeld ‘schatter’ voorestimator, ‘zuiver’ voor unbiased, ‘onzuiver’ voor biased, ‘uitbijter’ voor outlier en ‘willekeurig’ voor random. Een random walk is dan geen willekeurige
wandeling, maar een ‘toevalsbeweging’. En een random draw is een
‘aselecte trekking’. Overigens heeft Barten in zijn boek Econometrische
Lessen (Barten e.a., 1989) een soortgelijk lijstje met begrippen in 4 talen
opgenomen.
Soms worden in de Nederlandse economentaal begrippen verengelst waar de
betekenis in het Nederlands echt anders is dan in het Engels. Een voorbeeld is
dat wat in het Engels een test wordt genoemd in het Nederlands een ‘toets’
is. Testing in statistische zin is dus ‘toetsen’ en niet ‘testen’.
Met een ‘test’ wordt in het Nederlands de bruikbaarheid of kwaliteit van
een voorwerp of dienst beproefd. Maar het waarheidsgehalte of de
waarschijnlijkheid van een hypothese of theorie wordt door statistici
‘getoetst’. Dat gebeurt aan de hand van gegevens, en het aantal
waarnemingen dat men over die gegevens heeft, is bepalend voor de mate
waarop de toets onderscheidend kan zijn. Dit begrip ‘gegevens’ – in deze
zin – lijkt trouwens ten onrechte verdwenen in de Nederlandse taal. Vrijwel
altijd wordt nu gesproken over data wanneer men ‘gegevens’ bedoelt
en over datasets in plaats van over ‘gegevensbestanden’. Terwijl
data het meervoud is van datum en je het over data hebt wanneer er een
afspraak voor een vergadering of uitje moet worden gemaakt.
Andere bijdragen
De ontwerper van de zeilwagen, Simon Stevin (1548-1620), heeft al in een
vroeg stadium een grote bijdrage geleverd aan de Nederlandse vaktaal. In de
eerste plaats muntte hij het begrip ‘wiskunde’, waar in vele andere talen
deze wetenschap met een variant op ‘mathematica’ wordt aangeduid. Daarnaast
komen de woorden evenaar, evenwijdig, langwerpig, loodrecht, middellijn,
raaklijn (tangens), scheikunde (chemie), stelkunde (algebra) en
wijsbegeerte (filosofie) uit Stevins koker. Stevin was zelfs zo overtuigd
van de kwaliteit van de Nederlandse taal dat hij beweerde dat Adam en Eva
in het paradijs Nederlands spraken omdat men zich in het Nederlands zo kort
en krachtig kan uitdrukken.
Rond de Millenniumwisseling is door de WRR een aantal rapporten uitgebracht
waarbij de titel tot een uitbreiding van de economische woordenschat hebben
geleid. Dat kwam mede door de toenmalige, taalgevoelige secretaris van de
Raad, Frans Bletz, die veel aandacht besteedde om de rapporten met een
bondige maar veelzeggende titel te voorzien. Voorbeelden zijn
‘Generatiebewust Beleid’, ‘Borgen van Publiek Belang’ en ‘Doorgroei van
Arbeidsparticipatie’. Bij de titel Borgen van Publiek belang past wel de
kanttekening dat wat in het Engels public sector wordt genoemd in
het Nederlands de ‘collectieve sector’ is. Een public good is dan
een ‘collectief goed’ – ‘publiek goed’ doet me te veel aan een publieke
vrouw denken. Eigenlijk moet dan ook van ‘collectief belang’ worden
gesproken in plaats van ‘publiek belang’. Maar ja, dat is inmiddels te veel
ingeburgerd.
Eigen inbreng
Zelf heb ik af en toe ook gepoogd de economentaal met een nieuw
Nederlandstalig begrip te verrijken, zij het met weinig succes. Zo
introduceerden Jan van Ours en ik in 1991 in een ESB-
artikel het begrip ‘koppelfunctie’ als vertaling van het Engelse matching function. Het gaat hier om een soort productiefunctie van
de arbeidsmarkt, die aangeeft hoe het zoekproces tussen werkgevers en
werkzoekenden leidt tot vervulling van vacatures en daarmee tot nieuwe
werkgelegenheid. De ‘koppelfunctie’ beschrijft de efficiëntie van de
werking van de arbeidsmarkt. Overigens beperken koppelprocessen, en de
wetenschappelijke analyse ervan, zich niet tot de arbeidsmarkt; de
huwelijksmarkt is een ander voor de hand liggend voorbeeld, maar ook op de
huizenmarkt en bij het toedelen van leerlingen over middelbare scholen op
basis van de aangegeven voorkeuren is de inrichting van het koppelproces
bepalend voor het resultaat. Helaas bleek het begrip ‘koppelfunctie’ een
doodgeboren term; het is niet terug te vinden in enige andere Nederlandse
publicatie. Nederlandse economen bleven vasthouden aan de aanduiding matching. Daarentegen is in de Franstalige literatuur wel een
eigen begrip tussen vakgenoten gemeengoed geworden. Daar heet zo’n
koppelfunctie een fonction d’appariement.
Een volgende poging was de introductie van het begrip ‘handelsinnovatie’,
als onderscheidend ten opzichte van technische proces- en
productinnovaties. Het innovatiebeleid heeft in ons land via het Ministerie
van Economische zaken vooral aandacht voor technische innovaties en voor
het daaraan ten grondslag liggende ontwikkelings- en speurwerk ( research and development, moet ik zeggen). Voor een handelsland
als Nederland zijn ‘handelsinnovaties’, dus vernieuwingen die de
efficiëntie van de handel bevorderen en daarmee via meer internationale
specialisatie bijdragen aan de welvaart, minstens zo belangrijk als
vooruitgang in de techniek. Denk bijvoorbeeld aan de container als
handelsinnovatie; die is vele malen belangrijker is geweest voor de groei
van de wereldhandel dan alle handelsverdragen bij elkaar (Bernhofen et al.2015). Andere voorbeelden zijn de invoering van zelfbediening en
streepjescode in de supermarkten. Innovaties in het betalingsverkeer zijn
ook als handelsinnovaties op te vatten; denk aan internetbankieren,
bijvoorbeeld via iDEAL. Het Nederlandse bedrijf Adyen, heeft een
beurswaarde van 13 miljard euro bereikt via bemiddeling in de betalingen
van internettransacties voor webwinkels. Het begrip ‘handelsinnovatie’
heeft wel enigszins wortel geschoten, maar het houdt niet over.
Nieuwe poging
Overleg is wellicht een manier om nieuwe Nederlandstalige begrippen in
economenland beter te doen beklijven. Zulk overleg vond onlangs
daadwerkelijk plaats met de redactie van ESB over een Nederlandse term voor
de instant payment (Den Butter en Mallekoote, 2017). Dat is een
nieuwe manier van betalen die binnenkort in Nederland wordt geïntroduceerd
en waarbij een overboeking onmiddellijk wordt bijgeschreven op de
bankrekening van de begunstigde, zodat deze het geld binnen enkele seconden
beschikbaar heeft en er dus zeker van is dat de betaling inderdaad heeft
plaatsgevonden. Veel betalingen, die nu nog enkele uren en soms een dag
onderweg zijn van bank naar bank, of contant worden verricht, kunnen dan
via gewone bankrekeningen lopen. Er is flink gediscussieerd hoe instant payment in het Nederlands zou moeten worden genoemd. Een
‘directe betaling’ leek niet geschikt omdat daar een andere suggestie van
uitgaat en dat begrip al gebruikt wordt. Mijn idee was te spreken van
‘flitsbetaling’ naar analogie van flitskapitaal. Dat woord bleek inderdaad
al in het Vlaams te worden gebruikt, en ik heb het ook aangetroffen in een
brochure van ABN-AMRO. Volgens medeauteur Mallekoote vonden de deskundigen
in het betalingsverkeer dat woord echter niet geschikt. Uiteindelijk hebben
we gekozen voor het begrip ‘realtimebetaling’. Toegegeven, dat is enigszins
curieus wanneer je geen Engelse termen wilt gebruiken, maar
‘realtimeonderzoek’ staat in het Groene Boekje terwijl in de Van Dale het
bijwoord ‘realtime’ wordt beschreven als: ‘zonder vertraging die wordt
veroorzaakt door het verzenden van data (sic!)’. De vraag is nu of dit
begrip ‘realtimebetaling’ inderdaad gemeengoed gaat worden, of dat de rest
van Nederland toch instant payment blijft gebruiken.
Besluit
Toegegeven zij dat meer Nederlands in de economentaal weinig extra
materiele welvaart zal opleveren. Beleidsnota’s met puik Nederlands zullen
niet veel beter gelezen worden dan nota’s doorspekt met Engelstalig jargon.
Maar meer aandacht voor Nederlands in de economentaal draagt wel bij aan
behoud van onze taal als cultureel erfgoed. Dat levert immateriële
welvaartswinst op. Gelukkig dragen Me Judice en ESB, waar Nederlandse
economen nog in hun moederstaal debatteren, daartoe bij. Bovendien
publiceert de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde nog steeds
preadviezen in het Nederlands. In de preadviezen van 2018 wordt zelfs
gepoogd Nederlandstalige equivalenten voor nieuwe Engelse begrippen uit het
klimaatbeleid te benoemen: ‘klimaatsturing’ voor climate engineering, ‘zonlichtmanagement’ voorsolar radiation management, ‘koolstofverwijdering’ voor carbon dioxide removal en ‘koolstofkater’ voor onbedoelde
neveneffecten van zonlichtmanagement (Smulders, 2018). Mooi zo!
Referenties
Alberts, G., 2003, Rekenmeisjes en rekentuig, NEMO Kennislink, 1
september.
Butter, F.A.G. den, en P.M. Mallekoote 2017, Het publiek belang van innovaties in het betalingsverkeer, Economisch Statistische Berichten, 102 (4753S), blz. 19-23.
Butter, F. den, 2018, Apengeluk en rake schatters, Hollands Maandblad 60 (11), nr. 852, november 2018, blz. 44-49.
Bernhofen, D., R. Kneller en Z. El-Sahli, 2015, Estimating the effects of the container revolution on world trade Journal of International Economics, 98. blz. 36-50.
Smulders, S., 2018, Kan en zal de wereld het klimaat redden door
geo-engineering?, in Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Klimaatbeleid :Kosten, Kansen en Keuzes, Preadviezen 2018, blz.
147-153.