Weggedefinieerd inkomen onttrekt tweedeling en grotere ongelijkheid aan het zicht

20 nov 2018

Inkomensongelijkheid is een gevoelig thema, en de juiste feiten over het debat vinden is dan ook erg belangrijk. Onderzoeker Alman Metten laat zien dat de huidige manier om inkomensongelijkheid te meten verkeerd is. Zolang renteuitgaven niet in het inkomen worden opgenomen, en waardestijgingen van bezit niet als inkomen worden beschouwd, zal dit blijven leiden tot een vertekend beeld van de werkelijkheid.

Keuzes in de definitie

Als alle bronnen van inkomen worden meegerekend, dan blijkt de inkomensongelijkheid in Nederland veel groter te zijn dan tot nu toe werd aangenomen, en is het inkomen veel sterker met bezit verbonden. Dit resulteert in een inkomenspyramide die uit drie betrekkelijk homogene groepen bestaat. De wijze waarop inkomen uit bezit is verwerkt onttrok dit tot nu toe aan de waarneming.

Twee gemaakte keuzes zijn daarvoor verantwoordelijk. Inkomen dat gebruikt wordt om rente mee te betalen wordt niet als inkomen beschouwd. Het werkelijke inkomen wordt dus met de rentebetalingen verminderd. Rente wordt klaarblijkelijk niet uit inkomen betaald…
Doordat schuld en rentebetalingen geheel contra-intuïtief toenemen met het inkomen[1], worden hierdoor de hoogste inkomens het sterkst verlaagd, en wordt zo de inkomensongelijkheid kunstmatig gereduceerd. Vervolgens wordt inkomen uit waardetoename van bezit niet als inkomen beschouwd. Verkoopwinst op bezit van aandelen of onroerend goed, dat blijkens onderzoek (Jordà, Knoll, Kuvshinov, Schularick en Taylor, 2017) de belangrijkste bron van inkomen uit bezit is, speelt dus geen rol in de inkomensvergelijking. Het bezit van deze financiële waarden is echter omvangrijk én extreem geconcentreerd: 2% van de huishoudens bezit de helft van alle financiële waarden[2], de onderste helft van de huishoudens bezit daarentegen slechts 2% (zie Metten, 2016). Een belangrijke bron van inkomen voor de 10 procent rijkste huishoudens, die driekwart van alle financiële waarden bezitten (Idem), wordt dus ook van de inkomensvergelijking uitgesloten. De werkelijke ongelijkheid van inkomens is dus veel groter dan de officiële cijfers weergeven.

Basisprobleem met de officiële cijfers is dus de gekozen definitie van inkomen. Betaalde rente wordt ten onrechte niet als een normale bestedingscategorie opgevat, maar op voorhand van het inkomen afgetrokken, en waardetoename van bezit wordt niet als inkomen erkend. Dit is echter de economie van modellen, niet van de werkelijkheid. De bestaande conventies zijn kennelijk niet geschikt om de werkelijke inkomensongelijkheid te bepalen. In de praktijk van elke dag bepaalt inkomen voor huishoudens hoeveel meer of minder zij kunnen besteden (hun koopkracht). Rente is gewoon een bestedingscategorie, die zij uit hun inkomen betalen. Waardetoename van aandelen of onroerend goed is een bron van inkomen[3] die (direct of later) besteed kan worden. Het is dan ook moeilijk uit te leggen aan een bijstandtrekker dat hij volgens de conventionele inkomensvergelijkingen een hoger inkomen zou hebben dan de prinses van Oranje die 150 miljoen euro verkoopwinst maakt op aandelen Adyen. Of aan een huurder dat de winst van een paar ton op een huis dat tien jaar geleden gekocht is, het inkomen en de koopkracht van het huishouden van de eigenaar niet beïnvloedt.

Wanneer inkomen werkelijkheidsgetrouw gedefinieerd wordt als verandering in de bestedingsmogelijkheden van huishoudens, dan ziet de inkomensverdeling in Nederland er anders uit. De correcties die op de officiële cijfers moeten worden aangebracht, zijn tweeledig. De betaalde rente op schulden wordt niet meer van het inkomen afgetrokken, maar later bij de bestedingen opgevoerd; de consequentie daarvan is dat er niet langer met inkomen uit vermogen gerekend wordt, maar met inkomen uit bezit (vermogen is namelijk bezit minus schuld). Verder wordt de jaarlijkse waardetoename van bezit als inkomen geboekt. Dit laatste kan benaderd worden met de gegevens uit het spectaculaire onderzoek van Jordà et al. (zie Jordà, Knoll, Kuvshinov, Schularick en Taylor, 2017). De daarin gevonden gemiddelde reële rendementen op basis van marktgegevens over de periode 1980-2015 heb ik toegepast op het jaar 2014, omdat daarvoor de meeste gedetailleerde andere cijfers beschikbaar zijn. Rekening houdend met de inflatie van 1%, resulteerde zo een nominaal rendement op bezit van 7,73%.

Inkomenspyramide met bezitloze huurders als basis

Een belangrijke consequentie van de zo toegepaste correcties is, dat er in de onderste drie decielen geen huishoudens met betekenisvol bezit[4] meer overblijven. Doordat het CBS sinds februari 2017 de economische huurwaarde hanteert bij het bepalen van het inkomen dat huiseigenaren aan hun huis ontlenen[5], was het aantal huisbezitters in de onderste inkomensregionen al flink uitgedund. Het rekenen met inkomen uit bezit in plaats van uit vermogen door het verwijderen van de renteaftrek, en het meerekenen van de waardestijgingen van bezit als inkomen doen de rest. Dit leidt tot een inkomenspyramide met drie duidelijk te onderscheiden groepen, iets dat bij de beperkte definitie van inkomen die het CBS hanteert onzichtbaar blijft. De basis van de Pyramide, bijna eenderde van alle huishoudens, bestaat nog vrijwel uitsluitend uit huurders. Zij ontberen niet alleen het bezit van een eigen huis, maar hebben ook nog heel weinig ander (‘financieel’) bezit. Met 0,6 procent van het totale bezit van alle huishoudens hebben ze totaal geen, of verwaarloosbaar inkomen uit bezit[6].

De volgende twee groepen hebben niet alleen alle bezit en het inkomen daaruit, maar ook vrijwel alle schuld[7]. De uitgebreide middengroep, 60 procent van het totaal, bestaat uit huishoudens waarvan het belangrijkste bezit het eigen huis is. Daarnaast bezitten zij ook nog 38% van het overige financiële bezit. Inkomen uit bezit is verantwoordelijk voor meer dan 30% van hun totale inkomen. De topgroep van minder dan 10% tenslotte omvat alle huishoudens waarvan het financiële bezit groter is dan het bezit van het eigenhuis. Zij hebben 62% van alle financiële bezit, naast ruim 17% van het huisbezit. Ook zij ontlenen meer dan 30% van hun totale inkomen aan hun bezit.

Marktinkomens

Het primaire of marktinkomen van huishoudens bestaat uit inkomen uit arbeid, uit eigen onderneming en uit bezit (het CBS werkt met inkomen uit vermogen, dat is bezit min schuld. De 40% van bezit van huishoudens dat met schuld is gefinancierd genereert echter ook inkomen). Doordat het CBS al het inkomen dat voor rentebetalingen wordt gebruikt van het marktinkomen aftrekt, was tot de herziening door het CBS van 2017 het inkomen uit het totale bezit van Nederlandse huishoudens van 1.973 miljard euro negatief. 96%p van het marktinkomen zou daardoor uit arbeidsinkomen bestaan. Een blik op de Kapitaalsinkomensquote, het complement van de Arbeidsinkomensquote, die aangaf dat het inkomen uit kapitaal in Nederland 27% van het totale inkomen van de marktsector bedroeg, maakt duidelijk dat negatief inkomen uit bezit natuurlijk een sprookje was. Kapitaal is immers overwegend in bezit van (de top van) diezelfde Nederlandse huishoudens. Toch is dit sprookje vanaf 2001 verteld en is het al die tijd voor zoete koek geslikt. In 2017 voerde het CBS een realistischer waarde in voor de opbrengst van huisbezit (de huurwaarde[8]), en ging zij voor het eerst salarissen boven €1 miljoen meetellen. Nu werd het inkomen uit bezit positief, en daalde het aandeel van inkomen uit arbeid. Als vervolgens alle inkomen uit bezit volledig wordt meegeteld, wat mogelijk is door de gegevens van Jordà e.a., dan maakt inkomen uit bezit zelfs 31% van het marktinkomen uit. De volgende tabel laat de primaire inkomensverdeling per deciel zien, respectievelijk volgens het CBS vóór en na de herziening van 2017, en vervolgens met alle inkomen uit bezit berekend met de gegevens van Jordà e.a.

Tabel 1: Inkomensverdeling met gemiddeld primair inkomen van huishoudens (2014) 

Deciel CBS voor herziening
CBS na herziening reëel (Jordà)
 1
3.000 -1.300 3.029
 2
4.202 300
5.035
 3
8.164 4.200
13.925
 4
13.187 10.300
30.000
 5
23.960 24.900
42.401
 6
35.229 41.700
57.265
 7
48.984 57.100
71.487
 8
66.079 74.700
93.105
 9
88.950 98.300
122.783
10
160.099 (53 x deciel 1)
182.000 (184 x deciel 1)
219.314 (72 x deciel 1)

  

Duidelijk is dat door de herziening van 2017 de primaire inkomensongelijkheid fors groter blijkt, groter zelfs bij het CBS dan met de gegevens van Jordà. Bij het CBS zitten echter in de lagere decielen nog kleine percentages huishoudens met heel veel bezit en heel veel schuld, waarvan de rente die zij betaald hebben van hun marktinkomen wordt afgetrokken[9]. Als die rente niet wordt afgetrokken, en ook het inkomen uit de waardestijging van hun bezit wordt meegenomen, dan verdwijnen deze huishoudens naar (soms veel) hogere decielen. Doordat de gaten worden opgevuld door huishoudens zonder bezit uit hogere decielen, stijgen zelfs de gemiddelde inkomens in de eerste drie decielen van de laatste kolom (Jordà) ten opzichte van kolom 2 (CBS herzien). 

De samenstelling van de decielen is dus in alle drie kolommen verschillend. In de laagste drie decielen blijven in de laatste kolom alleen nog huurders over zonder of met verwaarloosbaar bezit[10].

Van primair naar besteedbaar inkomen

Tabel 1 geeft echter alleen de primaire of marktinkomens weer; AOW en pensioenen zitten hier nog niet in, andere uitkeringen evenmin, terwijl er evenmin premies en belastingen zijn ingehouden, zoals bij het besteedbare inkomen. De volgende tabel geeft weer hoe de verdeling van de inkomens eruit ziet als de primaire inkomens van Tabel 1 worden omgezet in besteedbare inkomens:

Tabel 2 – Inkomensverdeling met gemiddeld besteedbaar inkomen van huishoudens (2014)

Deciel CBS voor herziening
CBS na herziening reëel (Jordà)
 1
8.030 8.100 9.886
 2
15.950 16.600
17.601
 3
19.813 20.800
24.050
 4
23.439 25.000
39.257
 5
26.960 29.600
42.942
 6
31.483 35.100
53.095
 7
37.124 41.400
62.913
 8
43.763 48.800
70.789
 9
53.402 59.100
87.235
10
89.614 (11 x deciel 1)
105.200 (13 x deciel 1)
148.833 (15 x deciel 1)

  

Twee zaken vallen onmiddellijk op: als alle inkomen uit bezit wordt meegerekend (laatste kolom), dan stijgt het besteedbaar inkomen van het hoogste deciel ten opzichte van 'CBS na herziening' met 41,5% spectaculair. Het deel van het inkomen van het hoogste deciel dat het CBS zelfs na de herziening niet meerekent bedraagt gemiddeld €43.633 per huishouden. Dit niet-geregistreerde inkomen is net zoveel als het totale inkomen van de onderste 30% van de huishoudens (na herziening). 

Het verschil in inkomen tussen het tiende en het eerste deciel neemt met 15% toe, van 13x naar 15x. Ook als gecorrigeerd wordt voor de omvang van huishoudens (het zogenaamde gestandaardiseerde huishouden – rijke huishoudens zijn groter) blijft het inkomen van het tiende deciel groter (11%) dan het CBS meet (10x tegen 9x zo groot).

Conclusie

Door alle inkomen uit bezit mee te tellen, en dat inkomen niet te verminderen met betaalde rente (de voornaamste bestedingspost van huishoudens met bezit) krijgt inkomensongelijkheid een ander gezicht: niet alleen blijkt inkomen uit bezit een belangrijke inkomensbron te zijn voor tweederde van de Nederlandse huishoudens , en vooral voor het rijkste deel ervan, maar ook wordt duidelijk dat uitsluitend huishoudens zonder bezit de onderste decielen bevolken . Bezit splijt dus de Nederlandse samenleving. Bij laatstgenoemde huishoudens, per definitie huurders, concentreren zich meerdere problemen.

Hun lage inkomens, gecombineerd met het ontbreken van bezit als buffer, maken deze huishoudens bij pech aangewezen op het sociale zekerheidsstelsel, dat echter door jarenlange bezuinigingen steeds minder bescherming biedt. Voor hen dreigt bij pech meteen absolute armoede. Dat dit geen theorie is bewijst de verbreiding van voedselbanken en daklozen.

Maar hun besteedbaar inkomen wordt ook structureel aangetast, doordat huren sneller stijgen dan de gehanteerde inflatie, en de door hen ondergane inflatie jaarlijks hoger ligt dan het officiële inflatiecijfer aangeeft (van Dijk, 2018). Doordat het omgekeerde geldt voor het hoogste deciel, betekent dit overigens dat de werkelijke ongelijkheid van besteedbare inkomens nog hoger is dan hierboven getoond.

Aangezien bij de laagste inkomens een zeer groot deel van hun besteedbare inkomen naar huur en energiekosten gaat (huurders – en dat zijn de laagste inkomens - geven inmiddels bijna 40% van hun besteedbare inkomen aan wonen uit, een percentage dat nog zal stijgen (Vrieselaar en Lennartz, 2018) komen zij zo steeds meer in de knel. Stijgende huizenprijzen mogen dan voor huiseigenaren reden tot juichen zijn en een belangrijke bron van (al dan niet gerealiseerd) inkomen, voor huurders betekent het, door de koppeling aan de WOZ-waarde, (bij verhuizing zelfs sterk) stijgende huren. Klimaatbeleid via stijgende accijnzen op energie tast het besteedbaar inkomen van deze huurders nog verder aan (Bollen, 2018). Dit onderzoek toont daarmee aan dat niet alleen de werkelijke inkomensongelijkheid aanzienlijk hoger is dan de officiële cijfers weergeven, maar ook dat deze sterk verbonden is met de verontrustende ongelijkheid van bezit (Schulenberg, 2018 en Reuten, 2018). Het huidige huur- en klimaatbeleid treft echter juist de groep met de laagste inkomens en zonder buffers en brengt hen verder in de problemen. De tweedeling tussen huishoudens met en zonder bezit wordt erdoor vergroot. Dat vraagt om moeilijkheden.

N.B. In deze tekst zijn niet alle bronnen opgenomen. Extra bronnen en uitleg zijn bijgevoegd in het document bij dit artikel.

Voetnoten


[1] Het overgrote deel van huishoudens vergroot met schuld hun bezit, en daarmee hun inkomen uit bezit (hefboomwerking van schuld). Voor dit soort schuld is voorafgaand al voldoende inkomen vereist.

[2] Financiële waarden (banktegoeden, aandelen, obligaties, overig onroerend goed) maken 47% van het totale bezit van huishoudens uit. Kleinere vermogens bestaan vooral uit banktegoeden, hoe groter de vermogens des te meer aandelen en andere riskantere, maar ook veel hoger renderende vormen van bezit.

[3] Waardeafname en negatieve inkomens komen natuurlijk ook voor. Dit kan gewoon worden geregistreerd en weergegeven. Het gaat hier om de werkelijkheid te beschrijven, en niet om belastingheffing.

[4] Uit CBS-cijfers van vóór februari 2017 blijkt dat 14,1% van alle huishoudens geen enkel bezit had (per definitie allemaal huurders). De volgende 7,3% heeft gemiddeld €2.000, en de daaropvolgende 10,7% gemiddeld €12.000 (allemaal huurders - berekend uit CBS Statline).

[5] Jordà en het CBS hanteren daarin nu exact dezelfde cijfers.

[6] Huurders maken nog steeds 43% van het totale aantal huishoudens uit, maar hebben minder dan 5% van het totale bezit van die huishoudens. Niet alle huurders hebben lage inkomens, maar alle lage inkomens zijn wel huurders .

[7] Er zijn twee soorten schuld: hefboomschuld, om aandelen en onroerend goed mee te financieren, en het inkomen daaruit te vergroten; en betalingsschuld voor studieschuld en betalingsachterstand. Deze laatste vorm van schuld maakt niet meer dan een paar procent van het totaal uit.

[8] Namelijk de economische huurwaarde, het bedrag dat de huiseigenaar netto uitspaart aan huurkosten

[9] In het eerste deciel heeft slechts 18,6% van de huishoudens in de CBS-cijfers bezit. Hun gemiddeld bezit is €730.000, hun gemiddelde hypotheek €218.500 en overige schuld €371.000. Alleen de rentebetalingen waarmee zij hun inkomen mogen verminderen is al hoger dan het gemiddelde inkomen van het 3e of 4 e deciel.

[10]  De CBS-gegevens van vóór de herziening zijn hier als basis gebruikt, omdat in de gegevens van Jordà e.a. al de economische huurwaarde is verwerkt. Andere herzieningen van 2017 die het gemiddelde inkomen van het 10e deciel verhogen zijn hier daardoor niet meegenomen.

Referenties

Alman Metten, “Nederland hard op weg naar de 1 procent samenleving”, Me Judice, 16 december 2016.

Jasper van Dijk, "Meer inflatie voor lage inkomens", ESB, 13 september 2018.  

Jordà, Òscar, Katharina Knoll, Dmitry Kuvshinov, Moritz Schularick, Alan M. Taylor. 2017. “The Rate of Return on Everything, 1870–2015” Federal Reserve Bank of San Francisco Working Paper 2017-25.

Johannes Bollen, "Lastenverzwaring klimaatbeleid denivelleert, nu en later", ESB, 19 april 2018. 

Rene Schulenberg, "Toenemende vermogensongelijkheid in Nederland", ESB, 8 juni 2018. 

Reuten, Geert, "De Nederlandse vermogensverdeling in internationaal perspectief", TPEdigitaal, 2018

Vrieselaar en Lennartz,  "Nederlandse huizen opnieuw fors duurder, maar in andere landen dalen de prijzen", Kwartaalbericht Woningmarkt, Rabobank, 14 november 2018. 

Te citeren als

Alman Metten, “Weggedefinieerd inkomen onttrekt tweedeling en grotere ongelijkheid aan het zicht”, Me Judice, 20 november 2018.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
income inequality within (and among the) feet of Wall…’ van M. Jeremy Goldman (CC BY-NC 2.0).

Downloads

Ontvang updates via e-mail