De invoerheffingen van Trump
President Donald Trump poogt met flinke invoerheffingen tekorten op de handelsbalans van de VS te herstellen. Hij hoopt, in het kader van ‘Make America Great Again’, daarmee de Amerikaanse economie op te peppen. Vooralsnog heeft het vooral tot grote onrust in de financiële wereld geleid met flinke verliezen op de wereldwijde aandelenmarkten. De heffingen zijn gebaseerd op het idee dat landen met een overschot op de betalingsbalans de VS slecht behandelen en op hun eigen voordeel uit zijn. Trump heeft in eerste instantie de omvang van de heffingen berekend aan de hand van het relatieve tekort op de (goederen)balans van de VS ten opzichte van de te bestraffen landen. De ‘’grootste profiteurs’’ (‘the worst offenders’) kregen de hoogste heffingen.
Trump heeft in eerste instantie de omvang van de heffingen berekend aan de hand van het relatieve tekort op de (goederen)balans van de VS ten opzichte van de te bestraffen landen [...] Het gaat hier duidelijk om en economische drogredenering.
Het gaat hier duidelijk om en economische drogredenering. In de internationale handel is het immers vanzelfsprekend dat er sprake is van onevenwichtigheden op de betalingsbalans. De handelstheorie geeft een verklaring voor die onevenwichtigheden en laat zien hoe zij in de wereldeconomie doorwerken. De heffingen belemmeren juist de handel en zijn daarmee over het algemeen slecht voor de welvaart. Dit geldt zeker voor Nederland dat als trasactieland voor de welvaart flink afhankelijk is van een onbelemmerde wereldhandel. Dit artikel stelt zich daarom de vraag hoe wij vanuit de moderne economische handelstheorie deze heffingen zo goed mogelijk kunnen opvangen om het welvaartsverlies te beperken en hoe we er wellicht op termijn ook winst uit kunnen halen.
Inmiddels zijn de meeste heffingen uitgesteld en geldt een algemene heffing van 10%. Maar tussen de VS en China is wel een handelsoorlog in volle omvang gaande. Daarbij zorgt de onzekerheid in de decreten van Trump nog eens voor extra welvaartskosten.
Comparatieve voordelen
Anders dan Trump lijkt te denken, is er bij handel geen sprake van een spel met winnaars en verliezers. Handel biedt een win-win situatie dankzij het benutten van comparatieve voordelen. Het was de Britse econoom David Ricardo (1772-1823) die liet zien hoe handel tussen landen profijtelijk is wanneer landen zich specialiseren in productie en diensten die zij efficiënt kunnen leveren, d.w.z. tegen een lagere kostprijs dan andere landen. Als voorbeeld van zulke comparatieve voordelen noemde Ricardo de handel tussen Portugal en Engeland in wijn en textiel.
De theorie van de internationale handel gaat echter veel verder dan handel alleen toeschrijven aan comparatieve voordelen in productie en dienstverlening (zie ook Den Butter, 2023: blz. 218 e.v.). Zo beschreef Adam Smith al in zijn Wealth of Nations hoe Holland in de achttiende eeuw mede dankzij de internationale handel tot een van de rijkste naties van de wereld behoorde. Hij zette uiteen hoe Hollandse handelaren in Polen graan opkochten en naar Portugal vervoerden, om vervolgens fruit en wijn van Portugal naar Polen terug te brengen. Holland wist daarbij winst te maken door een flink aandeel in de wereldhandel te verwerven, en door handige logistiek. In feite was het de kennis over comparatieve voordelen tussen landen waarmee de Hollanders de mondiale arbeidsverdeling wisten te bevorderen. Hun welvaart ontleenden zij aan hun vermogen om van de welvaartswinsten die daaruit voortvloeien, een flink graantje mee te pikken.
Handel in taken bij fragmentatie van productie
Momenteel gaat het bij de wereldhandel nog slechts voor een deel om comparatieve voordelen bij de productie van goederen zoals bij de handel van textiel en wijn (Grossman en Rossi Hansberg, 2006). Productieketens worden steeds complexer en in afzonderlijke taken opgesplitst waarbij deze taken op verschillende plaatsen in de wereld worden uitgevoerd. In plaats van om een handel in eindproducten gaat het om een handel in taken (Grossman en Rossi-Hansberg, 2008). Comparatieve voordelen in het uitvoeren van die taken en onderdelen van de dienstverlening zijn dan bepalend voor de plaats (het land) van uitvoering. Den Butter en Hayat (2013) bezien vanuit dit perspectief de handel tussen Nederland en China. De Ricardiaanse theorie van comparatieve voordelen biedt geen verklaring voor de groei van de handel tussen deze beide landen. In plaats daarvan sluiten de gegevens naadloos aan bij de theorie van handel in taken. Zo heeft Nederland taken zoals assemblage en productie van onderdelen uitbesteed aan China en andere Aziatische landen, terwijl China (indertijd) distributie- en handelsmanagementactiviteiten heeft uitbesteed aan Nederland.
Rol van transactiekosten in de handel
Maar de theorie van de comparatieve voordelen, of dit de handel in eindproducten en dienstverlening of de handel in taken betreft, biedt geen goede verklaring voor de omvang van de wereldhandel. Trefler (1995) constateerde dat er in algemene zin altijd sprake is van te weinig handel (‘’missing trade’’): het internationale handelsvolume is kleiner dan op grond van de internationale handelstheorie op basis van comparatieve voordelen zou worden verwacht. Eaton en Kortum (2002) berekenden dat, wanneer internationale handel evenveel kosten met zich zou meebrengen als de binnenlandse handel, de wereldhandel met een factor vijf zou toenemen. Een deel van de verklaring ligt in het feit dat dat consumenten vaak voor binnenlandse producten kiezen, met als oorzaak handelsbelemmeringen en persoonlijke voorkeuren.
Anders dan Trump lijkt te denken, is er bij handel geen sprake van een spel met winnaars en verliezers. Handel biedt een win-win situatie dankzij het benutten van comparatieve voordelen.
Een belangrijke oorzaak voor deze te kleine wereldhandel is de rol van transactiekosten in de handel. Dit geldt zeker In een wereld waar productieketens steeds verder in onderdelen worden gesplitst en gefragmenteerd zijn. Daarbij is het essentieel te onderscheiden tussen productiekosten en transactiekosten. Productiekosten kunnen worden gedefinieerd als alle kosten die binnen de onderdelen van de productieketen worden gemaakt, inclusief ontwikkelingskosten. Transactiekosten zijn dan, losjes gesproken, alle andere kosten die het coördineren en verbinden van de verschillende onderdelen van de productieketens met zich meebrengen. Het betreft transacties tussen ondernemingen en personen, maar ook transacties vanwege de coördinatie binnen de onderneming.
Om welke transactiekosten gaat het?
Heffingen en transportkosten maken deel uit van deze transactiekosten. Maar daarnaast hebben deze kosten vooral betrekking op het ‘gedoe’ dat gepaard gaat met het kopen en verkopen van goederen en diensten en met het herinrichten en verplaatsen van productieprocessen en schakels in de productieketen. Zo hebben transactiekosten betrekking op het vinden van een geschikte handelspartner, het onderhandelen, het opstellen en ondertekenen van een contract, het toezicht op de naleving van het contract en het opleggen van sancties wanneer de afspreken niet worden nageleefd. In een internationale handelssituatie komt een belangrijk deel van deze trasactiekosten kosten voort uit informele barrières vanwege verschillen in taal en cultuur, onwetendheid en gebrek aan vertrouwen. Een bedrijf dat in staat is om een aantrekkelijkere marktsituatie voor zijn product of dienst te creëren door deze handelskosten te verlagen, kan internationaal succesvol zijn. De keuze van waar en hoe delen van de productieketen worden uitbesteed is daarbij essentieel.
Belang voor Nederland
Het belang van transactiekosten voor de Nederlandse economie blijkt bijvoorbeeld uit berekeningen van Berghuis (2014) die laten zien dat de verhouding tussen de aantallen transactiewerkers en de productiewerkers in het commerciële bedrijfsleven in de periode 1987 tot 2008 gestegen is van 0,81 naar 1,17. Het laat zich aanzien dat deze ontwikkeling zich inmiddels heeft voortgezet. Deze berekening doet ook vermoeden dat transactiekosten meer dan de helft van de totale kosten in de commerciële sector zijn gaan uitmaken.
Een andere aanwijzing voor het relatieve belang van transactiekosten in de Nederlandse economie vormt de ontwikkeling van de wederuitvoer in ons land. Bij wederuitvoer gaat het om goederen die hier oorspronkelijk zijn ingevoerd en het land in vrijwel onbewerkte staat weer verlaten. Daarbij zijn deze goederen na invoer in eigendom overgedragen aan een Nederlands ingezetene en worden daarmee dus weer vanuit Nederland verhandeld. Te denken valt bijvoorbeeld aan ingekochte computers die vanuit Nederland worden doorverkocht. Zo exporteerde Nederland in 2022 voor 731,4 miljard euro aan goederen, waarvan 368,3 miljard euro de wederuitvoer betrof. Het was in dat jaar de eerste keer dat de waarde van de wederuitvoer zelfs groter was dan de uitvoer van Nederlandse makelij. Hierbij past wel de kanttekening dat de opbrengst voor ons land van de uitvoer van Nederlandse makelij groter is dan van de wederuitvoer. Maar wederuitvoer levert wel winst op, net als de doorvoer die niet in de goederenbalans meetelt.
Welke reactie is nu vanuit dit perspectief van de transactie economie voor ons land gewenst op het handelsprotectionisme van Trump? Eerst en vooral dient zo min mogelijk escalatie plaats te vinden via eigen heffingen.
De kunde om in onze transactienatie de transactiekosten laag te houden en zo handelswinsten te behalen staat centraal in het WWR rapport ‘Nederland Handelsland’ (WRR, 2003). Zo bepleit dit rapport om, in aanvulling op het bestaande handelsbeleid, informele handelsbelemmeringen weg te nemen. Dit laatste kan bijvoorbeeld door de voorlichting en informatieverstrekking aan zowel Nederlandse als buitenlandse handelspartijen te verbeteren. Het gaat dan om de versterking van de voorlichtingsfunctie van en ondersteuning door ambassades, om de kwaliteit van handelsmissies en om de informatieverstrekking aan buitenlandse partijen over de kredietwaardigheid en betrouwbaarheid van potentiële Nederlandse handelspartners. Bovendien is het in dit verband volgens de WRR nodig om de toegankelijkheid van het Nederlandse rechtssysteem voor buitenlandse partijen te vergroten en te investeren in de overdracht van handelskennis en handelsvaardigheden.
Hoe te reageren op de invoerheffingen van Trump?
Welke reactie is nu vanuit dit perspectief van de transactie economie voor ons land gewenst op het handelsprotectionisme van Trump? Eerst en vooral dient zo min mogelijk escalatie plaats te vinden via eigen heffingen. Vanuit economisch perspectief is zo’n reactie in zijn algemeenheid niet rationeel[1]. Het leidt alleen maar tot een verdere verhoging van de transactiekosten, tot een beperking van de ruimte voor benutting van comparatieve voordelen en vormt daarmee een extra rem op de welvaart. Vanuit een politiek perspectief is wel een reactie denkbaar – bijvoorbeeld voor het verkrijgen van meer onderhandelingsmacht - maar dan bijvoorbeeld via heffingen op producten die met name de kiezers van Trump schaden, zoals de invoer van Amerikaanse motorfietsen, whisky en spijkerbroeken.
Maak gebruik van kennis over de meest winstgevende uitbesteding
Een oogmerk van de invoerheffingen van Trump c.s. is om buitenlandse producten en diensten te vervangen door de eigen productie en dienstverlening. Dan is het wel nodig dat Amerikanen dat kunnen leveren tegen een prijs die lager is dan de buitenlandse prijs plus de omvang van de heffing. Indien dat in eerste aanleg niet het geval is betekent het dat er vraag naar de buitenslandse producten en diensten zal blijven bestaan. Pas wanneer de achterstand in binnenlandse productiekosten kleiner is dan de invoerheffing zal veel substitutie van buitenlandse vraag naar binnenlandse vraag plaatsvinden. Wel betekent het dat er dan geen prikkel is voor Amerikaanse producenten en dienstverleners om net zo kosteneffectief te worden als het buitenland, Wanneer de heffingen worden opgeheven staat de VS weer bloot aan sterke buitenlandse concurrentie. Bovendien kunnen de heffingen voor het buitenland een prikkel vormen om nog kosteneffectiever te werken, bijvoorbeeld via een betere benutting van de fragmentatie van de productie en handel in taken. Of door wat in te teren op de winstmarge. Over het algemeen zal zo’n invoerheffing toch tot gevolg hebben dat de binnenlandse vraag voor dergelijke buitenlandse producten en diensten in de VS afneemt.
Zeker in een transactieland als het onze is het dan zaak om productieketens zodanig te (re)organiseren dat deze zich meer richten op vraag buiten de VS. De Nederlandse kennis van de inrichting van internationaal gefragmenteerde productieketens kan daarbij goed van pas komen, niet alleen voor het aanbod van door ons land zelf te leveren producten en diensten, maar ook voor hulp aan andere landen bij de herinrichting van hun productieketens. Een voorbeeld daarbij is de onderlinge handel binnen de EU die maar liefst 62% van de totale handel van de EU-landen bedraagt. Hier liggen nog enorme handelsbarrières: volgens het IMF zou een reductie van die barrières zowel de intra-Europese handel als de eruit voortvloeiende productiviteit aanzienlijk opkrikken (zie ook dit artikel door Ronald Dekker, die de interne handelsbarrières binnen Europa verder uiteenzet, red.). Voor de hulp hierbij kan Nederland uitstekend gebruik maken van de handelskennis waar Adam Smith al in de achttiende eeuw naar verwees.
Voetnoten
[1] Er zijn vanuit de economie overwegingen om invoerheffingen op te leggen. Zo nemen de transactiekosten af naarmate de productieomvang in een specifieke sector groter is en er meer ervaring is met de levering van producten of dienstverlening. Dit ‘infant industry’ argument kan een reden zijn om een sector tijdelijk van buitenlandse concurrentie af te sluiten. Dit valt ook te bereiken via sectorspecifieke steun door de overheid.
Veel belangrijker is het geval dat buitenlandse producten of diensten goedkoper zijn dan die in eigen land omdat er gebruik gemaakt is van productiemethoden die niet aan onze milieueisen voldoen. Lanzi et al. (2012) bezien in dit opzicht de mogelijkheid van corrigerende grensheffingen (Border Carbon Adjustments: BCA’s) om vervuilend gebruik van grondstoffen door het buitenland tegen te gaan. Hun berekeningen laten zien dat van de verschillende onderzochte instrumenten de BCA’s de beste maatregel zijn voor landen die een actief en strikt klimaatbeleid voeren om het concurrentievermogen te behouden. Via de BCA’s wentelen ze een deel van de last van emissiereducties af op landen met een minder strikt beleid. Daarbij verliezen die minder strikte landen zelfs aan welvaart en concurrentievermogen.
Referenties
Berghuis, E. (2014), Labour Market Consequences of International Fragmentation of Production, Proefschrift Vrije Universiteit.
Butter, F.A.G. den (2023), Naar Nieuwe Welvaart; Richtingwijzers voor een Toekomstbestendig Regeringsbeleid, VU University Press, Amsterdam, ISBN 978 90 8659 892 2, 644 blz.
Butter, F.A.G. den, en R. Hayat (2013), Trade between China and the Netherlands: a case study of trade in tasks, Journal of Chinese Economic and Foreign Trade Studies, Vol. 6 (3), blz.178 - 191.
Eaton, J., en S. Kortum (2002), Technology, geography, and trade, Econometrica, 70 (5), blz. 1741-1779.
Grossman, G.M. en E. Rossi-Hansberg (2006), The Rise of offshoring: It’s not wine for cloth anymore, July 2006. Paper presented at Kansas Fed’s Jackson Hole conference for Central Bankers.
Grossman, G.M. en E. Rossi-Hansberg (2008), Trading tasks: a simple theory of offshoring, American Economic Review, 98 (5), 1978–1997.
Lanzi, E., J. Chateau en R. Dellink (2012), Alternative approaches for levelling carbon prices in a world with fragmented carbon markets, Energy Economics 34, S240-S250.
Trefler D., (1995), The case of the missing trade and other mysteries, American Economic Review, 85 (5), blz. 1029-1046.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) (2003), Nederland Handelsland; het Perspectief van de Transactiekosten, Rapporten aan de Regering, nr.66.