Doorbreken patstelling
De onderhandelingen over een pensioenakkoord ter hervorming van het
Nederlandse pensioenstelsel zitten vast. Toch lijkt er sinds het Kamerdebat
van 27 november j.l. weer enig zicht op beweging. Een meerderheid van de Kamer heeft een motie gesteund om minister Koolmees de opdracht te geven om
te onderzoeken wat een meer geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd
betekent voor de overheidsfinanciën en uiteraard voor de burgers zelf. De
huidige wet schrijft een een-op-een-koppeling van de AOW-leeftijd aan de
levensverwachting voor – dus ieder jaar dat we langer leven moeten we ook
een jaar langer doorwerken. Hiermee heeft men de burgers gebonden aan een
wel zeer straffe norm waarbij men grote twijfels kan hebben of die op
termijn houdbaar is. CDA-fractievoorzitter Buma bracht onder woorden wat
velen inmiddels doorhebben: “die een-op-een-koppeling is een heel groot
probleem dat we met ons meedragen.” Voor de verkiezingen van 2017 hebben
wij al uitgebreid stilgestaan bij waarom de stijging van de AOW-leeftijd
zoals deze in de wet is verankerd in een te hoog tempo voltrekt (De Beer et
al. 2017). In deze bijdrage bekijken we wat het betekent als we de
AOW-leeftijd in een gematigder tempo laten stijgen.
Waarom de last van langer leven gedeeld kan worden
Maar waarom speelt de stijgende levensverwachting het denken over ons
pensioenstelsel parten? Het antwoord op die vraag is nauw verbonden met de
bredere vraag hoe een overheid het beste met de stijging van de
levensverwachting kan omgaan. De huidige koppeling van de AOW-leeftijd aan
de levensverwachting (zie de Beer et al. 2017) huldigt de opvatting dat
ieder jaar verlenging van de levensduur zich vertaalt in een jaar langer
deelnemen aan de arbeidsmarkt. Gezien de protesten over de forse stijging
van de AOW-leeftijd, is het een formule die niet appelleert aan het
rechtvaardigheidsgevoel van verschillende generaties. Immers decennialang
hebben generaties werkenden tot de vaste leeftijd van 65 jaar gewerkt om
daarna van ieder jaar winst in levensverwachting ten volle te profiteren:
een jaar langer leven vertaalde zich in een jaar langere pensioenperiode.
En plotseling is daar een stelselherziening voor nieuwere generaties
werkenden die werden geconfronteerd met de regel dat een jaar winst in
levensverwachting een-op-een wordt omgezet in een jaar langer werken. Extra
jaren worden niet meer aan de pensioenperiode toegevoegd, deze periode is
vanaf de AOW-herziening vastgesteld op 18,26 jaar (de resterende
levensverwachting op 65-jarige leeftijd in het jaar van de herziening).
Vanuit de praktijk kan men geluiden opvangen dat werknemers moeite hebben
om de stijging van de pensioenleeftijd bij te benen (Van Dalen en Henkens,
2018, en zie ook
Trouw, 13 oktober 2018
) En de veel gevraagde bewegingsruimte om eerder uit te treden blijkt zich
juist niet voor te doen bij de groep werknemers die een zwaar beroep
uitoefent, maar bij de vermogende- en veelal hoog opgeleide - werknemers.
Maar de ongeruste geluiden komen niet alleen uit werknemershoek, ook
werkgevers maken zich ongerust over wat de abrupte verhoging van de
AOW-leeftijd betekent voor de werkvloer (Oude Mulders et al. 2018). Vooral
in de bouw en industrie zijn de zorgen groot.
De handhaving van de AOW-leeftijd op een vaste leeftijd van 65 is echter -
gezien de vergrijzing - niet houdbaar, hoe sympathiek die maatregel ook
klinkt. Op het hoogtepunt van de vergrijzing (rond 2040) zouden dan tegenover
iedere AOW-er slechts twee (potentieel) werkenden (20-65-jarigen) staan. Het
kabinet had toentertijd in gedachte dat men deze onhoudbare verhouding kon
temperen door de AOW-leeftijd direct te koppelen aan de levensverwachting.
Maar die een-op-eenkoppeling staat ook onder druk omdat het een
disproportionele doorwerklast neerlegt bij de werkende generaties van nu en
in de toekomst.
De zoektocht van het parlement naar een compromis zal neerkomen op een
compromis dat én tegemoet komt aan het financiële houdbaarheidsvraagstuk én
het rechtvaardigheidsbeginsel dat huidige en toekomstige generaties op
evenwichtige wijze in de winst in levensverwachting delen. Het centrale
idee is dat winst in levensverwachting zich zowel vertaalt in een langer
arbeidsleven als in een langere pensioenperiode. Een dergelijk beleid zou
de toename van de AOW-leeftijd voor jongere generaties acceptabeler maken.
Men moet wel langer werken, maar men krijgt daar dan ook extra AOW-jaren
voor terug.
Een gematigder tempo
Hoe ziet zo’n gematigder koppeling van de levensverwachting er uit? En hoe verhoudt zich dat tot het huidige beleid? Op dit
moment is de AOW-leeftijd 66 jaar. De komende drie jaar stijgt onder de
huidige wetgeving de AOW-leeftijd met vier maanden per jaar, tot 67 jaar in
2021. Volgens die regels zal de AOW-leeftijd vanaf 2022 in hetzelfde tempo
stijgen als de gemiddelde levensverwachting. Voor elk jaar stijging van de
levensverwachting neemt de AOW-leeftijd met een jaar toe. Die stijging van
de AOW-leeftijd gaat in stappen van drie maanden. Uitgaande van de huidige
prognoses van de levensverwachting zal de AOW-leeftijd stijgen tot 68 jaar
in 2030 en 70 jaar en 3 maanden in 2050.
Maar hoe zou de AOW-leeftijd anders kunnen worden vormgegeven? Het afgelopen jaar zijn er tal van varianten de revue gepasseerd die 'naar horen zeggen' aan de onderhandelingstafel zijn besproken. We gaan geen poging doen al deze varianten te bespreken en door te rekenen. In feite zijn er twee parameters belangrijk om te onthouden die de uitkomst in hoge mate bepalen: de startleeftijd en het koppelingspercentage. We bespreken in deze bijdrage vier alternatieven. Bij drie ervan gaan we uit van de startleeftijd van 67 jaar in 2021 en wordt de AOW-leeftijd daarna gekoppeld aan de levensverwachting, waarbij iedere stijging van de levensverwachting met een bepaald percentage wordt doorberekend, te weten (a) met 50 procent; (b) met 75 procent; en (c) met 25 procent. De vierde variant (d) bevriest de AOW-leeftijd van 2018 op 66 jaar.
Alle alternatieven staan in figuur 1 afgebeeld. Het eerste alternatief - variant (a) - laat zien dat de AOW-leeftijd veel langzamer dan onder de huidige regels zal toenemen. Dit stijgingstempo
komt overeen met wat de
FNV ooit in 2017
heeft voorgesteld. Deze vakbond denkt aan een stijging van de AOW-leeftijd
met een half jaar voor een jaar winst in de levensverwachting. In onze
berekeningen betekent deze regel dat de AOW-leeftijd in 2038 op 68 jaar zou
uitkomen in plaats van 69 jaar. En zoals men in figuur 1 kan zien leidt
deze koppelingsregel niet tot een AOW-leeftijd van 70 jaar en drie maanden
in 2050 zoals nu het geval is, maar tot een AOW-leeftijd van 68 en 8
maanden (zie oranje lijn), kortom een kleine twee jaar verschil.
Figuur 1: AOW-leeftijd: volgens huidige regels en vier alternatieven
Alternatieven (b) en (c) vormen in feite versnellingen respectievelijk vertragingen van het tempo ten opzicht van variant (a). Bij variant (b) wordt de stijging van de levensverwachting voor 75 procent doorberekend en bij (c) maar voor 25 procent, en zoals men kan zien in figuur 1 komt variant (b) dichter in de buurt van het huidige beleid en variant (c) is van de drie koppelingsmaatregelen de meest gematigde: in 2050 komt de AOW-leeftijd uit op 67 jaar en 10 maanden. In
figuur 1 kan men ook de vertraging in de verhoging van de AOW-leeftijd
terugzien door voor alle drie scenario’s een horizontale lijn in figuur 1
te trekken naar de huidige beleidslijn. Zo zou de AOW-leeftijd in 2045 voor
het minst trage alternatief (b, zie grijze lijn) uitkomen op 69 jaar en dat
is zes jaar later dan nu is voorzien. Tot slot is ook de bevriezing van de AOW-leeftijd op 66 jaar - variant (d) - in de figuur weergegeven. Hier wordt afgezien van enige koppeling aan de levensverwachting. Deze variant dient vooral om te zien hoe groot het verschil met de eerste drie varianten zal zijn als we de huidige AOW-leeftijd die nu geldt (66 jaar) wordt vastgeprikt.
Groei aantal AOW-gerechtigden
Een direct gevolg van het beperken van het tempo van de verhoging van de
AOW-leeftijd is dat het aantal AOW-gerechtigden de komende decennia sterker
zal toenemen (zie figuur 2). Onder de huidige AOW-regels zal het aantal
AOW-ers groeien van ruim 3 miljoen in 2021 tot ongeveer 3,9 miljoen in
2040. Deze toename is het gevolg van de vergrijzing. Zelfs de huidige
koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting kan niet voorkomen
dat het aantal AOW-gerechtigden met ongeveer een miljoen toe zal nemen.
Wanneer we het stijgingstempo van de AOW-leeftijd halveren (variant a) dan komt het
aantal AOW-ers in 2040 uit op 4,2 miljoen in plaats van 3,9 miljoen. Het
jaar 2040 vormt het hoogtepunt van de vergrijzing; daarna neemt het aantal
ouderen in de samenleving enigszins af. Het bevriezen van de AOW-leeftijd
op 66 jaar heeft uiteraard de grootste gevolgen ten opzichte van het
huidige beleid: in 2040 komt het aantal AOW-ers uit op 4,6 miljoen.
Figuur 2: Aantal AOW-ers volgens de huidige regels en vier
alternatieven
Wat kost dat?
Aan de verschillende vertragings- of bevriezingsalternatieven zijn
uiteraard kosten verbonden omdat men de uitkeringslast van de overheid
vergroot. Om een indruk te krijgen van de extra bedragen waar het om gaat
kan figuur 3 dienst doen. Daarin zijn voor alle jaren tot 2050 de
extra aantal AOW-uitgaven gepresenteerd die het gevolg zouden zijn van de
verschillende beleidsopties. In de berekeningen zijn we ervan uitgegaan dat
het huidige beleid van sterke stijging van de AOW-leeftijd tot leeftijd 67
jaar in 2021 wordt voortgezet, en dat vanaf 2022 de alternatieve koppeling
gaat gelden. De cijfers laten zien dat pas in 2026 het jaarlijkse bedrag in
het meest royale koppelingsscenario de grens van 1 miljard zal overstijgen.
In het geval van een 50%-koppeling aan de levensverwachting zullen in 2035
de extra kosten circa 2 miljard (per jaar) bedragen en na 2040 circa 3
miljard. Aangezien de koppeling pas na 2021 van start gaat hoeft het
kabinet Rutte tot de verkiezingen het extra budget van 200 miljoen per jaar
voor de AOW-problematiek niet aan te spreken. Uiteraard zullen kabinetten
daarna geconfronteerd worden met toenemende uitgaven. Stel dat die
koppeling helemaal wordt losgelaten en de AOW-leeftijd zou worden bevroren
op de huidige 66 jaar, dan zou dat een zeer kostbare zaak worden: de extra uitgaven aan de AOW stijgen in 2020 met 1,5 miljard euro en daarna lopen de uitgaven sterk
op: in 2030 5 miljard euro extra, in 2040 8 miljard en in 2050 9
miljard euro.
Figuur 3: Extra AOW-uitgaven volgens vier alternatieven ten opzichte
van huidige regels (in miljoenen euro’s)
Noot: AOW-uitgaven (in constante prijzen 2018) zijn berekend op basis van
een jaaruitkering van een gemiddelde AOW-uitkeringsgerechtigde, die voor 60
procent bestaat uit een gehuwd of samenwonend stel en voor 40 procent
alleenstaand is, dit komt neer op een uitkering van 11.358 euro. Ter
vergelijking de werkelijke uitkering in 2017 per uitkeringsgerechtigde was
volgens het
jaarverslag van de SVB
10.932 euro.
Belang startwaarde AOW-leeftijd
Volgens de huidige regels neemt de AOW-leeftijd in een straf tempo toe en
behoort Nederland tot de kopgroep van de OESO-ranglijst (OESO, 2017). Dit
komt niet alleen door de een-op-een-koppeling aan de levensverwachting,
maar ook doordat de AOW-leeftijd de komende drie jaar in een versneld tempo
stijgt en op een hogere startwaarde komt dan wanneer er een
trager tempo wordt aangehouden. In de bovenstaande scenario’s ligt daardoor
de startwaarde op relatief hoog niveau. Als we niet alleen het
stijgingstempo van de AOW-leeftijd vanaf 2022 vertragen, maar ook al de
eerstkomende jaren een vertraging aanbrengen dan brengt dat extra kosten met zich mee, niet
alleen voor de eerstkomende jaren, maar ook daarna. De
FNV
heeft bijvoorbeeld ooit voorgesteld om de AOW-leeftijd tot 2020 te
bevriezen op 66 jaar en daarna te koppelen aan de levensverwachting met de
factor 0,5. Om dit specifieke scenario (niet
getoond in een van de figuren) enigszins realistisch te maken nemen we aan
dat de stijging van de AOW-leeftijd tot 66 jaar en vier maanden in 2019
niet meer kan worden teruggedraaid, en dat we vanaf 2020 de AOW-leeftijd
laten toenemen met de helft van de levensverwachting. In dat geval komt de
AOW-leeftijd in 2050 uit op 68,1 jaar in plaats van 70,25 zoals nu met de
huidige koppeling het geval zou zijn. Het betekent uiteraard ook hogere
uitgaven: gemiddeld zal over de periode 2020-2050 er 1,4 miljard per jaar
extra aan AOW-uitkeringen worden uitgegeven. Recentelijk heeft de FNV ook nog een andere variant op de onderhandelingstafel geworpen (zie AD, 15 november 2018). Die variant zou er op neer komen dat de AOW-leeftijd tot 2025 bevroren wordt op 66 jaar om daarna met de factor 0,5 weer verder te stijgen. Voor de extra kosten van de AOW betekent dit dat tot 2025 het verloop is zoals in figuur 3 is afgebeeld voor de bevriezing op 66 jaar en daarna treedt de koppeling in werking. Op de lange termijn kost deze variant jaarlijks tussen de 5,5 en 6 miljard euro.
Eenvoudiger oplossingen
Het koppelen van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting levert onzekerheid op omdat de prognose van de levensverwachting onzeker is. Als overheid kan men natuurlijk ook zaken eenvoudiger en minder onzeker maken door de koppeling te vervangen door een eenvoudige vuistregel. Nu wordt het lot verbonden aan een CBS-berekening die vijf jaar van te voren wettelijk wordt vastgesteld en bekend gemaakt aan aanstaande AOW-gerechtigden, zestigplussers. Dat leidt tot grote onzekerheid onder oudere werknemers. Een vuistregel is iets minder geavanceerd maar biedt wel veel meer duidelijkheid. Als we de minst kostbare vertraging bij de kop pakken - die levensverwachtingen voor 75 procent doorberekent in een hogere AOW-leeftijd - dan zou diezelfde regel in de praktijk neerkomen op een vaste stijging van de AOW-leeftijd van 1 maand per jaar.
Men zou die regel ook al vanaf 2020 kunnen in laten gaan, dat wil zeggen vanaf de leeftijd van 66 jaar en vier maanden. Dan zou de AOW-leeftijd in 2027 uitkomen op 67 jaar. Dat is zes jaar later dan volgens de huidige regels. Twaalf jaar later, in 2039 zou de AOW-leeftijd zijn gestegen tot 68 jaar, negen jaar later dan volgens de regels van nu. Bij de invoering van deze regelmatige, transparante en voorspelbare stijging van de AOW-leeftijd zouden de extra uitgaven aan AOW ten opzichte van de huidige regels vanaf 2021 boven de 1 miljard euro liggen en vanaf 2032 boven de 2 miljard. Aan deze eenvoudige regel kan worden vastgehouden zolang de ontwikkeling van de levensverwachting niet langdurig stagneert.
Eventueel kan men om de tien of twintig jaar een groep actuarissen en demografen laten studeren op de vraag of de vuistregel nog wel voldoet. Indien de levensverwachting gedurende langere tijd zou stagneren, is er op zo’n moment een mogelijkheid om het stijgingstempo af te remmen.
Conclusie en discussie
In de Tweede kamer lijkt zich een toenemend onbehagen af te tekenen over de
in de wet verankerde een-op-een koppeling van de AOW-leeftijd aan de
levensverwachting. De belangrijkste reden waarom het kabinet Rutte tot op
heden een verandering van de koppelingsregel niet overweegt schuilt in de staat van de openbare financiën. De ingeboekte
bezuinigingswinst halverwege de crisis zou daarmee weggegeven worden.
Berekeningen op basis van een aantal AOW-alternatieven laten echter zien
dat budgettaire overwegingen niet onoverkomelijk hoeven zijn, hoewel dit
oordeel uiteraard afhangt van de bredere prioriteitstelling van het
kabinet. De kern van al de hier gepresenteerde koppelingsalternatieven is dat de winst in
levensverwachting ook ten goede komt aan een langere pensioenperiode en dus
niet zoals in het heden volledig op de arbeidsmarkt moet worden
doorgebracht. De kosten van de vertraging vormen de prijs die we als samenleving bereid zijn te betalen om uit te komen op een redelijke AOW-leeftijd. De hernieuwde onderhandelingen zullen duidelijk maken welke prijs kabinet en sociale partners voor een redelijke keuze over hebben.
* Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door financiering van het Instituut Gak voor het project 'Flexibilisering van de AOW'
Referenties
Beer, J. de, H.P. van Dalen, K. Henkens, 2017,
Stijgt de AOW-leeftijd niet te hard?, Me Judice, 11 maart 2017.
Dalen, H.P. van, en K. Henkens, 2018,
Vervroegde uittreding is kwestie van noodzaak of fortuin
, ESB, 103 (4767) 15 november 2018, 510-513.
Oude Mulders, J., K. Henkens, en H.P. van Dalen, 2018,
Werkgevers bezorgd over langer doorwerken, Demos, 34, 1-4.
Te citeren als
Joop de Beer, Harry van Dalen, Kène Henkens, “De verbeelding van een redelijke verhoging van de AOW-leeftijd”,
Me Judice,
21 december 2018.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘CPG_THORPEPARK_200TH’ van Taylor Herring (CC BY-NC-ND 2.0).