Deeltijdpensioen is geen participatiebooster

Onderwerp:
Dossier:
Deeltijdpensioen is geen participatiebooster image
Afbeelding: Bas Bogers
Het idee achter deeltijdpensioen is dat het werkenden - van hoog- tot laagopgeleiden - in staat stelt om langer door te werken. Onderzoek van De Boer c.s. laat echter zien dat bij een hogere pensioenleeftijd middelbaar en hoger opgeleiden deeltijdpensioen vaker gebruiken om hun uren af te bouwen. Daardoor lijkt deeltijdpensioen geen positief effect te hebben op het totaal aantal gewerkte uren en lijkt het niet het meest geëigende instrument om de participatie te verhogen.

Deeltijdpensioen

Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd worden de kosten van de vergrijzing in de hand gehouden, terwijl tegelijkertijd de belastinginkomsten worden vergroot. Het langer doorwerken gaat echter niet iedereen gemakkelijk af. Volgens het recentelijk afgesloten pensioenakkoord stelt het kabinet in totaal 800 miljoen euro beschikbaar aan de sociale partners voor maatregelen om langer doorwerken te faciliteren. Een van de daarbij genoemde opties is deeltijdpensionering: het geleidelijk afbouwen van het aantal gewerkte uren, waarbij tegelijkertijd een (vervroegd) beroep kan worden gedaan op het tweede pijler pensioen.

Eerdere studies voor Nederland op basis van zelf gerapporteerde voorkeuren suggereerden dat deeltijdpensioen positief uitwerkt op het aantal gewerkte uren (Van Soest et al., 2007; Kantarcı en van Soest, 2008). Die studies werden echter in een tijd uitgevoerd dat de AOW-leeftijd nog niet verhoogd was. Nu de verhoging van de AOW-leeftijd een realiteit is, is men waarschijnlijk actiever gaan nadenken over de wijze waarop de periode tot aan de hogere AOW-leeftijd kan worden overbrugd. Het is daarom belangrijk om opnieuw te bezien wat het gevolg is van deeltijdpensioen op het aantal gewerkte uren.

Buitenlandse ervaringen

Deeltijdpensioen kan immers zowel positief als negatief uitwerken op het aantal gewerkte uren. Enerzijds stelt het werkenden beter in staat om het werk vol te houden tot aan een hogere pensioenleeftijd, maar anderzijds kan men eerder starten met het ‘afbouwen’ van gewerkte uren. In Oostenrijk werd per saldo een negatief effect gevonden van deeltijdpensioen op het aantal gewerkte uren (Graf et al., 2011), net als voor medewerkers van de University of North Carolina (Ghent et al., 2001). Maar in Zweden werd juist weer een positief effect gevonden, vooral bij vrouwen (Wadensjö, 2006). In Duitsland leidde de ‘Altersteilzeit’ tot meer deeltijdwerk van mannen en uitstel van hun voltijdspensioen, terwijl vrouwen juist eerder stopten met werken (Berg et al., 2015).

Hoe werkt deeltijdpensioen in Nederland?

Om een hernieuwde blik op de voorkeur voor deeltijdpensioen onder Nederlandse werkenden te verkrijgen zijn vragen in 2017 aan het zogenaamde Langlopende Internet Studies voor de Sociale wetenschappen (LISS-panel) van CentERdata toegevoegd. Hieruit blijkt dat ongeveer twee op de vijf geënquêteerden belangstelling heeft voor deeltijdpensioen. De belangstelling geldt voor alle opleidingsniveaus en beide geslachten in ongeveer gelijke mate. Daarnaast zijn aan respondenten vignetten voorgelegd om er achter te komen welke afweging zij maken tussen inkomen en vrije tijd. Hierbij wordt de respondenten gevraagd om verschillende hypothetische uittredingspaden te beoordelen op hun aantrekkelijkheid. De uittredingspaden zijn zo goed mogelijk aangesloten op de belevingswereld van de respondenten door deze te baseren op hun eigen gerapporteerde arbeidsinkomen. In de vignetten is gevarieerd met uittredingsleeftijden en de financiële voorwaarden waaronder men gebruik kan maken van deeltijd- en voltijdpensioen. Ter illustratie een vraag die respondenten is voorgelegd, met in dit geval 65 jaar als ‘basispensioenleeftijd’:

Stelt u zich voor dat u tot 65-jarige leeftijd een 40-urige werkweek heeft en € 4.000,- per maand verdient. Hoe beoordeelt u de volgende drie opties ten aanzien van het pensioen vanaf 65-jarige leeftijd?

a) Vroegpensioen: met directe ingang een volledig pensioen van € 2.400,- per maand.

b) Deeltijdpensioen: 5 jaar lang een deeltijdpensioen van € 1.000,- per maand, gecombineerd met een 20-urige werkweek en een arbeidsinkomen van € 2.000,- per maand; daarna een voltijdpensioen van € 3.200,- per maand.

c) Uitgesteld pensioen: 5 jaar lang een 40-urige werkweek en een arbeidsinkomen van € 4.000,- per maand; daarna een voltijdpensioen van € 4.000,- per maand.

Een belangrijke vraag is nu of de belangstelling voor deeltijdpensioen vooral ten koste gaat van vroegpensioen, of juist ten koste van het langer doorwerken. Aan de mensen die deeltijdpensioen als eerste voorkeur hebben opgegeven is daarom gevraagd naar hun alternatieve voorkeur, mocht deeltijdpensioen niet tot de mogelijkheden behoren. Bij een basispensioenleeftijd van 65 jaar blijkt per saldo de substitutie vanuit langer doorwerken het sterkst. Mensen zouden in afwezigheid van deeltijdpensioen gemiddeld 1,1 maand langer doorwerken. Voor deze mensen is daarom sprake van een negatief arbeidsaanbodeffect van deeltijdpensioen van 1,1 maand (eerste kolom in tabel 1). Het effect is het sterkst voor laag- en hoogopgeleiden. Voor middelbaar opgeleiden wordt nauwelijks een arbeidsaanbodeffect gevonden. Deze bevinding houdt grosso modo stand voor de bredere groep van respondenten die niet per se deeltijdpensioen als voorkeursoptie kozen (De Boer et al., 2019).

Tabel 1: Arbeidsaanbodeffect van deeltijdpensioen (in maanden) naar opleidingsniveau en basispensioenleeftijd

Pensioenleeftijd
Opleidingscategorie                65 jaar
63 jaar
61 jaar
Laag -1,2
-1,2
-1,1
Midden
-0,3
0,0
1,1
Hoog
-1,5
-1,2
0,0
   
Totaal
-1,1
-0,9
-0,2

Bron: LISS-panel (2017). De ‘basispensioenleeftijd’ is de leeftijd die in de vignetten als ‘standaard’ uittredingsleeftijd is gepresenteerd.

Bij lagere basispensioenleeftijden – die in het verleden relevant waren – is sprake van relatief kleine arbeidsaanbodeffecten (zie de tweede en derde kolom in tabel 1). De mogelijkheid van deeltijdpensioen substitueert dan vaker met vroegpensioen. Mensen bouwen hun uren in dat geval af om het werken langer vol te kunnen houden. Naarmate de basispensioenleeftijd stijgt wordt deeltijdpensioen echter vaker gebruikt om langer doorwerken te vermijden. Dit fenomeen zien we bij middelbaar en hoger opgeleiden. Het arbeidsaanbodeffect van lager opgeleiden is steeds negatief en ongevoelig voor de basispensioenleeftijd.

Conclusies

Deeltijdpensioen schept de mogelijkheid om het langer doorwerken beter vol te houden. Maar werkenden benutten het ook om juist eerder te starten met de afbouw van gewerkte uren. Naarmate de pensioenleeftijd stijgt, gebruiken middelbaar en hoger opgeleiden deeltijdpensioen vaker om hun gewerkte uren eerder af te bouwen. Daardoor kan de invloed van deeltijdpensioen op het totaal aantal gewerkte uren negatief zijn. Door de vervangingsratio van deeltijdpensioen slim te kiezen kan de daling worden voorkomen, maar daar zijn dan wel kosten aan verbonden. Voor de optimale vormgeving is nader onderzoek nodig, bij voorkeur op basis van daadwerkelijke uittredingspatronen van werkenden die de mogelijkheid hebben om gebruik te maken van deeltijdpensioen.

* De auteurs danken Instituut Gak en Netspar voor de financiering van dit onderzoek.

Referenties:

Berg, P., M. Hamman, M. Piszczek en C. Ruhm (2015). Can Policy Facilitate Partial Retirement? Evidence from Germany, NBER Working Paper 21478.

Boer, H. de, T. Kantarcı, D. van Vuuren en E. Westerhout (2019). Deeltijdpensioen geen wondermiddel voor langer doorwerken, Netspar Design Paper 129.

Ghent, L.S., S.G. Alle, en R.L. Clark (2001). The impact of a new phased retirement option on faculty retirement decisions. Research on Aging, 23(6), 671-693.

Graf, N., H. Hofer en R. Winter-Ebmer (2011). Labor supply effects of a subsidized old-age part-time scheme in Austria. Zeitschrift für ArbeitsmarktForschung - Journal for Labour Market Research , 44(3), 217-229.

Kantarcı, T. en A. van Soest (2008). Gradual retirement: preferences and limitations. De Economist, 156 (2), 113–144.

Van Soest, A.H.O., A. Kapteyn en J. M. Zissimopoulos (2007). Using stated preferences data to analyze preferences for full and partial retirement, IZA Discussion Paper nr. 2785.

Wadensjö, E. (2006). Part-time pensions and part-time work in Sweden. European Papers on the New Welfare, 6, 29-45.

Te citeren als

Henk-Wim de Boer, Tunga Kantarcı , Daniel van Vuuren, Ed Westerhout, “Deeltijdpensioen is geen participatiebooster”, Me Judice, 13 augustus 2019.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding: Bas Bogers

Links

Ontvang updates via e-mail