AOW-leeftijd
De AOW-leeftijd stijgt sinds 2013 en is vanaf 2022 gekoppeld aan de
levensverwachting. Deze maatregel verhoogt de arbeidsparticipatie en
beperkt de uitgaven aan de AOW. Dit bevordert de houdbaarheid van de
overheidsfinanciën op lange termijn (CPB, 2016). In 2048 is de AOW-leeftijd
naar verwachting 70 jaar, al kennen prognoses voor de verdere toekomst
uiteraard de nodige onzekerheid.
Ondanks de stijgende AOW-leeftijd, komt deze drempelleeftijd voor jongere
generaties steeds beter binnen het bereik. De gemiddelde kans om de
AOW-leeftijd te bereiken stijgt (figuur 1). Van het geboortecohort 1930
overleed bijna 1 op de 6 tussen de 20 en 65 jaar. Voor het geboortecohort
1990 daalt dit naar 1 op de 20. Voor dit cohort stijgt de AOW-leeftijd
volgens de huidige prognoses naar 70 jaar en 9 maanden. Maar ook bij die
AOW-leeftijd daalt hun kans om daarvoor te overlijden in vergelijking met
de oudere cohorten: minder dan 1 op 13. Met uitzondering van de
geboortecohorten 1951-1954 is sprake van een steeds verder stijgende kans
om de AOW-leeftijd te bereiken.
Figuur 1. De kans op overleven tot de AOW-leeftijd stijgt, ook na koppeling
aan de levensverwachting
Bron: Dillingh et al., 2018.
Goede gezondheid
Dit is natuurlijk niet het hele verhaal. Ten eerste is de kans om de
AOW-leeftijd te bereiken nog wat anders dan de kans om deze leeftijd in goede gezondheid bereiken. Ten tweede betreft de grafiek een
gemiddelde, waarachter (veel) diversiteit kan schuilgaan. Zo ontstond nog
voordat tot de verhoging van de AOW-leeftijd werd besloten al een levendige
discussie over de zogenaamde ‘zware beroepen’, zie onder andere CPB (2009)
en CPB (2010). Hoe realistisch is het dat het geboortecohort van 1990
straks tot 70 jaar en 9 maanden kan doorwerken? En indien dit voor sommige
groepen niet realistisch is, hoe kunnen zij dan worden bediend – zonder dat
de kosten uit de hand lopen?
Volgens het CBS is de levensverwachting in goed ervaren gezondheid en de
levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen de afgelopen decennia
grotendeels gelijk opgegaan met de totale levensverwachting. Wel leven meer
ouderen met chronische ziekten. Het CBS publiceert sinds 1981 over de
ontwikkeling van deze gezondheidsindicatoren op basis van de
Gezondheidsenquête. De centrale maatstaf over de eigen ervaring van mensen is gebaseerd op de
vraag: ‘Hoe is over het algemeen uw gezondheid?’. Een belangrijke indicator
voor de arbeidsparticipatie vormt de mate waarin mensen lichamelijke
beperkingen hebben op het gebied van horen, zien of bewegen. De maatstaf
voor chronische ziekten baseert het CBS op informatie over hoeveel mensen
lijden aan tenminste een van twaalf specifieke chronische ziekten. Dit
betreft uiteenlopende aandoeningen, waaronder suikerziekte, astma, reuma en
verschillende hartaandoeningen.
De
prognoses voor de komende decennia tonen volgens het RIVM een grotendeels parallelle ontwikkeling van de
gezonde levensverwachting en de totale levensverwachting. De verwachte
extra levensjaren zullen dus levensjaren zijn in relatief goed ervaren
gezondheid en zonder lichamelijke beperkingen. De levensverwachting zonder
chronische ziekten groeit daarentegen naar verwachting beperkt. Dit hoeft
echter nauwelijks gevolgen te hebben voor de toekomstige
arbeidsparticipatie. Er blijkt namelijk vrijwel geen verschil te zijn in de
arbeidsparticipatiegraad tussen mensen met of zonder chronische ziekten,
zolang zij geen lichamelijke beperkingen ondervinden en hun gezondheid als
goed ervaren. Veel chronisch zieken blijken in dat opzicht niet of
nauwelijks belemmerd te zijn.
Net als nu, geldt echter dat niet iedereen in goede gezondheid werkend die
hogere pensioenleeftijd kan bereiken. Deze groep zal in de toekomst naar
verwachting min of meer gelijk blijven (Dillingh et al., 2018). Op basis
van gegevens van het CBS hebben we een schatting gemaakt van de toekomstige
arbeidsongeschiktheid, gegeven een toekomstige AOW-leeftijd van 70 jaar.
Figuur 2 toont een “hoog” scenario, waarbij de levensverwachting vanaf 65
jaar – en dus ook de AOW-leeftijd – met vijf jaar stijgt, maar er
desondanks geen enkele gezondheidswinst wordt geboekt. De figuur toont ook
een “laag” scenario, waarbij elk extra levensjaar een gezond levensjaar is.
Deze scenario’s vormen een bandbreedte voor het toekomstige aandeel
arbeidsongeschikte mannen naar leeftijd. Over de periode 2000-2015 bleek
volgens de OECD (2017) dat internationaal ruim 80 procent van de extra
levensjaren ook gezonde jaren waren. De prognoses voor Nederland voor de
komende decennia zijn als gezegd minstens zo gunstig. Als derde lijn is
daarom een “plausibel” scenario ingetekend, waarbij 80 procent van de extra
levensjaren gezonde jaren zijn. In dat geval is het aandeel
arbeidsongeschikte mannen op 69-jarige leeftijd, bij een AOW-leeftijd van
70 jaar, nauwelijks hoger dan dat op 64-jarige leeftijd in 2018.
Figuur 2. Aandeel arbeidsongeschikte mannen naar leeftijd bij een AOW
leeftijd van 70 jaar, geschat op basis van medicijngebruik 2015
Bron: Dillingh et al., 2018. Het huidige medicijngebruik onder mannen
tussen 50 en 70 jaar is in de schatting gebruikt als voorspeller van
arbeidsongeschiktheidspercentages bij hogere werkzame leeftijden. Het
hoge scenario gaat uit van de situatie waarbij de levensverwachting
stijgt zonder enige gezondheidswinst. In dat geval is ieder extra
levensjaar dus een ongezond levensjaar. Als de extra levensjaren echter
volledig gezonde jaren zijn, is juist sprake van stabilisatie van
ziektejaren: het lage scenario voor het
arbeidsongeschiktheidspercentage. Het plausibele scenario gaat ervan
uit dat de extra levensjaren voor 80 procent bestaan uit gezonde jaren.
Lager opgeleiden
Van bepaalde groepen, zoals lager opgeleiden, is bekend dat een kleiner
aandeel gezond oud wordt. Het verschil in gezonde levensverwachting met
hoger opgeleiden is weerbarstig, zoals recent de WRR weer constateerde
(Broeders et al., 2018). Op veel gebieden is sprake van gezondheidswinst
over de hele linie, waardoor ook mensen met een lagere sociaaleconomische
status erop vooruitgaan. Maar het gat met mensen met een hogere
sociaaleconomische status blijft in stand of groeit zelfs.
Met een hogere AOW-leeftijd groeit het belang van verder vooruitkijken in
de vorm van investeren in een gezonde leefstijl en duurzame inzetbaarheid.
Qua gezonde leefstijl is er nog veel winst te behalen – juist ook waar het
verschillen tussen sociaaleconomische categorieën
betreft – maar dit is wel weerbarstige en gevoelige materie. Zo is
discussie mogelijk over de verantwoordelijkheidsverdeling. In hoeverre is
iemands leefstijl en gezondheid de verantwoordelijkheid van het individu
zelf en hoever reikt de verantwoordelijkheid van de overheid, de werkgever
en de producenten van voedingsmiddelen, drank en tabak? Ook het investeren
in scholing en ontwikkeling wint aan belang. Doordat voor collectieve
regelingen striktere criteria zijn gaan gelden – om het stelsel ook bij een
vergrijzende bevolking betaalbaar te houden – is het voor betrokkenen nog
belangrijker om duurzame inzetbaarheid succesvol in te vullen.
Als de gezondheid toch tekortschiet, is en blijft een goede
arbeidsongeschiktheidsverzekering die de juiste doelgroepen bereikt van
belang (van Dalen en Henkens, 2018). Een wezenlijk aandachtspunt daarbij is
de positie van zelfstandigen. Zij zijn in de regel minder goed of zelfs
helemaal niet verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en lopen daarom bij een
hogere AOW-leeftijd waarschijnlijk ook grotere risico’s. Mogelijke
beleidsopties voor zelfstandigen zijn een verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering of een automatische verzekering van
startende zelfstandigen die eventueel opzegbaar is (opting out) (CPB, 2015).
Conclusie
De AOW vormt de basisverzekering tegen de (gezondheids-) risico’s van
ouderdom. Een flexibele AOW wordt vaak genoemd als beleidsoptie om
kwetsbare groepen tegemoet te komen bij een stijgende AOW-leeftijd. Deze
biedt echter slechts beperkt soelaas aan de belangrijkste doelgroepen als
zij deze feitelijk zelf betalen volgens een actuarieel neutraal schema (Kok et al., 2017). En als de regeling maatschappelijk gesubsidieerd wordt, is
de vraag of de subsidies niet grotendeels op de verkeerde plek
terechtkomen. De AOW is immers een zeer generieke regeling: bijna iedereen,
van rijk tot arm en van hoog- tot laagopgeleid, heeft er recht op.
Tegenover de waarschijnlijk geringe verzekeringswinst zouden dan ook
maatschappelijke verliezen staan, doordat grotere groepen eerder zullen
uittreden, de prikkels voor investeringen in duurzame inzetbaarheid en
gezondheid verminderen en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
verslechtert (Van Vuuren et al., 2017). Inzetten op preventie enerzijds en
een goede arbeidsongeschiktheidsverzekering anderzijds is daarom een
efficiëntere strategie.
Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door Instituut Gak en Netspar.
Referenties
CPB (2010), Analyse voorstel verhoging AOW-leeftijd.
CPB (2015), Position paper t.b.v. ‘IBO Zelfstandigen zonder personeel’.
CPB (2016), Kansrijk Arbeidsmarktbeleid, deel 2.
Dalen, H. P. van, en K. Henkens (2018), Vervroegd pensioen is kwestie van
noodzaak of fortuin. ESB, te verschijnen.
Dillingh, R., J. Bolhaar, M. Lever, H. ter Rele, L. Swart en M. van der Ven
(2018), Effect van stijging AOW leeftijd op arbeidsongeschiktheid, Netspar Design Paper 108.
OECD (2017), Pensions at a Glance 2017: OECD and G20 Indicators, OECD Publishing, Paris.
Kok, L., L. Kroon, M. Lammers, A. van Soest en B. ter Weel (2017), Gevolgen flexibele AOW-leeftijd, SEO Economisch Onderzoek, Amsterdam.
Van Vuuren, D., J. Bolhaar en R. Dillingh (2017), Langer doorwerken: Keuzes voor nu en later, Netspar Brief 12.
Te citeren als
Rik Dillingh, Daniel van Vuuren, “Doorwerkende oudere is het meest geholpen met preventie én goede verzekering”,
Me Judice,
18 december 2018.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
stratenmaker’ van Tom Verhoeve (
CC BY-NC-ND 2.0).