Doorwerkende oudere is het meest geholpen met preventie én goede verzekering

Onderwerp:
Doorwerkende oudere is het meest geholpen met preventie én goede verzekering image
Afbeelding ‘stratenmaker’ van Tom Verhoeve (CC BY-NC-ND 2.0).

De gezonde levensverwachting gaat grotendeels gelijk op met de totale levensverwachting. Voor de gemiddelde werkende is een hogere pensioenleeftijd daarmee haalbaar. Werkenden die de pensioenleeftijd niet in goede gezondheid bereiken, kunnen nu en in de toekomst een beroep doen op de sociale zekerheid – zoals de WIA. Daarbij vraagt de positie van de zelfstandige speciale aandacht, omdat die in de regel minder of zelfs geen verzekering kent tegen het risico op arbeidsongeschiktheid. Preventie, in de vorm van inzetten op een gezonde leefstijl en investeren in duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt wordt steeds belangrijker. Een flexibele AOW draagt naar verwachting nauwelijks bij aan de verzekering van het risico dat oudere werkenden de AOW-leeftijd niet in goede gezondheid halen. Dit blijkt uit onderzoek van Rik Dillingh en Daniel van Vuuren.

AOW-leeftijd

De AOW-leeftijd stijgt sinds 2013 en is vanaf 2022 gekoppeld aan de levensverwachting. Deze maatregel verhoogt de arbeidsparticipatie en beperkt de uitgaven aan de AOW. Dit bevordert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn (CPB, 2016). In 2048 is de AOW-leeftijd naar verwachting 70 jaar, al kennen prognoses voor de verdere toekomst uiteraard de nodige onzekerheid.

Ondanks de stijgende AOW-leeftijd, komt deze drempelleeftijd voor jongere generaties steeds beter binnen het bereik. De gemiddelde kans om de AOW-leeftijd te bereiken stijgt (figuur 1). Van het geboortecohort 1930 overleed bijna 1 op de 6 tussen de 20 en 65 jaar. Voor het geboortecohort 1990 daalt dit naar 1 op de 20. Voor dit cohort stijgt de AOW-leeftijd volgens de huidige prognoses naar 70 jaar en 9 maanden. Maar ook bij die AOW-leeftijd daalt hun kans om daarvoor te overlijden in vergelijking met de oudere cohorten: minder dan 1 op 13. Met uitzondering van de geboortecohorten 1951-1954 is sprake van een steeds verder stijgende kans om de AOW-leeftijd te bereiken.

Figuur 1. De kans op overleven tot de AOW-leeftijd stijgt, ook na koppeling aan de levensverwachting

Bron: Dillingh et al., 2018.

Goede gezondheid

Dit is natuurlijk niet het hele verhaal. Ten eerste is de kans om de AOW-leeftijd te bereiken nog wat anders dan de kans om deze leeftijd in goede gezondheid bereiken. Ten tweede betreft de grafiek een gemiddelde, waarachter (veel) diversiteit kan schuilgaan. Zo ontstond nog voordat tot de verhoging van de AOW-leeftijd werd besloten al een levendige discussie over de zogenaamde ‘zware beroepen’, zie onder andere CPB (2009) en CPB (2010). Hoe realistisch is het dat het geboortecohort van 1990 straks tot 70 jaar en 9 maanden kan doorwerken? En indien dit voor sommige groepen niet realistisch is, hoe kunnen zij dan worden bediend – zonder dat de kosten uit de hand lopen?

Volgens het CBS is de levensverwachting in goed ervaren gezondheid en de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen de afgelopen decennia grotendeels gelijk opgegaan met de totale levensverwachting. Wel leven meer ouderen met chronische ziekten. Het CBS publiceert sinds 1981 over de ontwikkeling van deze gezondheidsindicatoren op basis van de Gezondheidsenquête. De centrale maatstaf over de eigen ervaring van mensen is gebaseerd op de vraag: ‘Hoe is over het algemeen uw gezondheid?’. Een belangrijke indicator voor de arbeidsparticipatie vormt de mate waarin mensen lichamelijke beperkingen hebben op het gebied van horen, zien of bewegen. De maatstaf voor chronische ziekten baseert het CBS op informatie over hoeveel mensen lijden aan tenminste een van twaalf specifieke chronische ziekten. Dit betreft uiteenlopende aandoeningen, waaronder suikerziekte, astma, reuma en verschillende hartaandoeningen.

De prognoses voor de komende decennia tonen volgens het RIVM een grotendeels parallelle ontwikkeling van de gezonde levensverwachting en de totale levensverwachting. De verwachte extra levensjaren zullen dus levensjaren zijn in relatief goed ervaren gezondheid en zonder lichamelijke beperkingen. De levensverwachting zonder chronische ziekten groeit daarentegen naar verwachting beperkt. Dit hoeft echter nauwelijks gevolgen te hebben voor de toekomstige arbeidsparticipatie. Er blijkt namelijk vrijwel geen verschil te zijn in de arbeidsparticipatiegraad tussen mensen met of zonder chronische ziekten, zolang zij geen lichamelijke beperkingen ondervinden en hun gezondheid als goed ervaren. Veel chronisch zieken blijken in dat opzicht niet of nauwelijks belemmerd te zijn.

Net als nu, geldt echter dat niet iedereen in goede gezondheid werkend die hogere pensioenleeftijd kan bereiken. Deze groep zal in de toekomst naar verwachting min of meer gelijk blijven (Dillingh et al., 2018). Op basis van gegevens van het CBS hebben we een schatting gemaakt van de toekomstige arbeidsongeschiktheid, gegeven een toekomstige AOW-leeftijd van 70 jaar. Figuur 2 toont een “hoog” scenario, waarbij de levensverwachting vanaf 65 jaar – en dus ook de AOW-leeftijd – met vijf jaar stijgt, maar er desondanks geen enkele gezondheidswinst wordt geboekt. De figuur toont ook een “laag” scenario, waarbij elk extra levensjaar een gezond levensjaar is. Deze scenario’s vormen een bandbreedte voor het toekomstige aandeel arbeidsongeschikte mannen naar leeftijd. Over de periode 2000-2015 bleek volgens de OECD (2017) dat internationaal ruim 80 procent van de extra levensjaren ook gezonde jaren waren. De prognoses voor Nederland voor de komende decennia zijn als gezegd minstens zo gunstig. Als derde lijn is daarom een “plausibel” scenario ingetekend, waarbij 80 procent van de extra levensjaren gezonde jaren zijn. In dat geval is het aandeel arbeidsongeschikte mannen op 69-jarige leeftijd, bij een AOW-leeftijd van 70 jaar, nauwelijks hoger dan dat op 64-jarige leeftijd in 2018.

Figuur 2. Aandeel arbeidsongeschikte mannen naar leeftijd bij een AOW leeftijd van 70 jaar, geschat op basis van medicijngebruik 2015

Bron: Dillingh et al., 2018. Het huidige medicijngebruik onder mannen tussen 50 en 70 jaar is in de schatting gebruikt als voorspeller van arbeidsongeschiktheidspercentages bij hogere werkzame leeftijden. Het hoge scenario gaat uit van de situatie waarbij de levensverwachting stijgt zonder enige gezondheidswinst. In dat geval is ieder extra levensjaar dus een ongezond levensjaar. Als de extra levensjaren echter volledig gezonde jaren zijn, is juist sprake van stabilisatie van ziektejaren: het lage scenario voor het arbeidsongeschiktheidspercentage. Het plausibele scenario gaat ervan uit dat de extra levensjaren voor 80 procent bestaan uit gezonde jaren.

Lager opgeleiden

Van bepaalde groepen, zoals lager opgeleiden, is bekend dat een kleiner aandeel gezond oud wordt. Het verschil in gezonde levensverwachting met hoger opgeleiden is weerbarstig, zoals recent de WRR weer constateerde (Broeders et al., 2018). Op veel gebieden is sprake van gezondheidswinst over de hele linie, waardoor ook mensen met een lagere sociaaleconomische status erop vooruitgaan. Maar het gat met mensen met een hogere sociaaleconomische status blijft in stand of groeit zelfs.

Met een hogere AOW-leeftijd groeit het belang van verder vooruitkijken in de vorm van investeren in een gezonde leefstijl en duurzame inzetbaarheid. Qua gezonde leefstijl is er nog veel winst te behalen – juist ook waar het verschillen tussen sociaaleconomische categorieën betreft – maar dit is wel weerbarstige en gevoelige materie. Zo is discussie mogelijk over de verantwoordelijkheidsverdeling. In hoeverre is iemands leefstijl en gezondheid de verantwoordelijkheid van het individu zelf en hoever reikt de verantwoordelijkheid van de overheid, de werkgever en de producenten van voedingsmiddelen, drank en tabak? Ook het investeren in scholing en ontwikkeling wint aan belang. Doordat voor collectieve regelingen striktere criteria zijn gaan gelden – om het stelsel ook bij een vergrijzende bevolking betaalbaar te houden – is het voor betrokkenen nog belangrijker om duurzame inzetbaarheid succesvol in te vullen.

Als de gezondheid toch tekortschiet, is en blijft een goede arbeidsongeschiktheidsverzekering die de juiste doelgroepen bereikt van belang (van Dalen en Henkens, 2018). Een wezenlijk aandachtspunt daarbij is de positie van zelfstandigen. Zij zijn in de regel minder goed of zelfs helemaal niet verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en lopen daarom bij een hogere AOW-leeftijd waarschijnlijk ook grotere risico’s. Mogelijke beleidsopties voor zelfstandigen zijn een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering of een automatische verzekering van startende zelfstandigen die eventueel opzegbaar is (opting out) (CPB, 2015).

Conclusie

De AOW vormt de basisverzekering tegen de (gezondheids-) risico’s van ouderdom. Een flexibele AOW wordt vaak genoemd als beleidsoptie om kwetsbare groepen tegemoet te komen bij een stijgende AOW-leeftijd. Deze biedt echter slechts beperkt soelaas aan de belangrijkste doelgroepen als zij deze feitelijk zelf betalen volgens een actuarieel neutraal schema (Kok et al., 2017). En als de regeling maatschappelijk gesubsidieerd wordt, is de vraag of de subsidies niet grotendeels op de verkeerde plek terechtkomen. De AOW is immers een zeer generieke regeling: bijna iedereen, van rijk tot arm en van hoog- tot laagopgeleid, heeft er recht op. Tegenover de waarschijnlijk geringe verzekeringswinst zouden dan ook maatschappelijke verliezen staan, doordat grotere groepen eerder zullen uittreden, de prikkels voor investeringen in duurzame inzetbaarheid en gezondheid verminderen en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën verslechtert (Van Vuuren et al., 2017). Inzetten op preventie enerzijds en een goede arbeidsongeschiktheidsverzekering anderzijds is daarom een efficiëntere strategie.

Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door Instituut Gak en Netspar.

Referenties


Broeders, D., H. Das, R. Jennissen, W. Tiemeijer en M. de Visser (2018), Vanverschil naar potentieel: een realistisch perspectief op de sociaaleconomische gezondheidsverschillen, wrr-Policy Brief 7, Den Haag: WRR.

CPB (2009), Houdbaarheidseffect voorstel verhoging AOW-leeftijd.

CPB (2010), Analyse voorstel verhoging AOW-leeftijd.

CPB (2015), Position paper t.b.v. ‘IBO Zelfstandigen zonder personeel’.

CPB (2016), Kansrijk Arbeidsmarktbeleid, deel 2.

Dalen, H. P. van, en K. Henkens (2018), Vervroegd pensioen is kwestie van noodzaak of fortuin. ESB, te verschijnen.

Dillingh, R., J. Bolhaar, M. Lever, H. ter Rele, L. Swart en M. van der Ven (2018), Effect van stijging AOW leeftijd op arbeidsongeschiktheid, Netspar Design Paper 108.

OECD (2017), Pensions at a Glance 2017: OECD and G20 Indicators, OECD Publishing, Paris.

Kok, L., L. Kroon, M. Lammers, A. van Soest en B. ter Weel (2017), Gevolgen flexibele AOW-leeftijd, SEO Economisch Onderzoek, Amsterdam.

Van Vuuren, D., J. Bolhaar en R. Dillingh (2017), Langer doorwerken: Keuzes voor nu en later, Netspar Brief 12.

Te citeren als

Rik Dillingh, Daniel van Vuuren, “Doorwerkende oudere is het meest geholpen met preventie én goede verzekering”, Me Judice, 18 december 2018.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding ‘stratenmaker’ van Tom Verhoeve (CC BY-NC-ND 2.0).

Ontvang updates via e-mail