Nederland en de VS
Chetty et al. (2016) hebben de relatie tussen inkomen en levensverwachting en de trend daarin onderzocht voor de Verenigde Staten. In dit onderzoek kijken wij met een vergelijkbare methodologie naar de Nederlandse situatie. Verschillen in bijvoorbeeld gezondheidszorg, leefstijl, sociale zekerheid en inkomensongelijkheid kunnen leiden tot andere uitkomsten in Nederland en de VS. Net als Chetty et al. (2016) onderzoeken we de levensverwachting conditioneel op het bereiken van de veertigste verjaardag, omdat de persistentie van het inkomen na het veertigste levensjaar hoog is (Chetty et al., 2016 en De Nardi et al., 2018).
We hebben geanonimiseerde administratieve data over het huishoudinkomen van alle Nederlanders van veertig jaar en ouder (Integraal huishoudens inkomen) gekoppeld aan sterftecijfers in de Gemeentelijke Basis Administratie in de periode 2005-2015. Binnen ieder leeftijdsjaar hebben we per geslacht voor iedere inkomensgroep de levensverwachting berekend op de leeftijd van veertig jaar. De maatstaf voor inkomen is gecorrigeerd is voor verschillen in huishoudomvang en –samenstelling en komt daarom goed overeen met de koopkracht. Omdat we vooral geïnteresseerd zijn in het effect van inkomen op de levensverwachting (en niet andersom), is de inkomensgroep bepaald op basis van het inkomen van twee jaar daarvoor.
Figuur 1: Levensverwachting op veertigjarige leeftijd naar geslacht en gestandaardiseerd huishoudinkomensdeciel.
Gemiddeldes over de periode 2005-2015. Huishoudinkomensdeciel gebaseerd op twee jaar eerder.
Relatie inkomen en levensverwachting
Figuur 1 laat zien dat een hoger inkomen is geassocieerd met een hogere levensverwachting. De levensverwachting van mannen op veertigjarige leeftijd is bijvoorbeeld 75,2 jaar in het laagste inkomensdeciel en 83,8 jaar in het hoogste deciel, een verschil van 8,6 jaar. Ter vergelijking, in de VS is dit verschil bijna tien jaar. In Nederland neemt de kloof tussen mannen en vrouwen toe met inkomen, van 5,0 jaar in het laagste inkomensdeciel tot 6,3 jaar in het hoogste inkomensdeciel. Dit is anders dan in de VS, waar de kloof tussen mannen en vrouwen juist afneemt met inkomen (Chetty et al., 2016).
De relatie tussen levensverwachting en inkomen is in beide landen relatief steil voor de onderste decielen. We zien dat in Nederland de relatie tussen levensverwachting en inkomensdeciel niet afvlakt na een zeker inkomensdeciel. Net als in de VS blijft de levensverwachting ook voor de hoge inkomensdecielen stijgen met het inkomen. Absoluut gezien vlakt de relatie wel af, omdat de inkomensverschillen tussen decielen in absolute euro’s toenemen naarmate het deciel hoger is.
Figuur 2: Verdeling van de sterfteleeftijd per huishoudinkomenskwintiel twee jaar eerder, gemeten op veertigste verjaardag.
Spreiding in de sterfteleeftijd
Figuur 1 zegt alleen iets over de gemiddelde sterfteleeftijd per inkomensgroep. Binnen iedere inkomensgroep is echter ook sprake van variatie. We onderzoeken de spreiding in de te bereiken leeftijd voor vijf inkomensgroepen van arm naar rijk. Voor iedere inkomensgroep is de sterftekans bepaald op elke leeftijd vanaf veertig jaar. Dit geeft voor iedere inkomensgroep een kansverdeling van de sterfteleeftijd, gegeven het bereiken van de veertigste verjaardag (Figuur 2). Hoe hoger de lijn, des te groter de kans dat iemand die zijn veertigste verjaardag bereikt heeft zal sterven op de bijbehorende leeftijd (de kansen onder een lijn tellen op tot 100%). De spreiding van sterftekansen geeft aan dat inkomen niet allesbepalend is voor de te bereiken leeftijd. Iemand in het hoogste inkomenskwintiel overleeft met een kans van iets meer dan 70% een leeftijdsgenoot van hetzelfde geslacht in het laagste inkomenskwintiel en met een kans van nog altijd 65% een leeftijdsgenoot van hetzelfde geslacht in het tweede inkomenskwintiel.
Figuur 3: Levensverwachting op veertigjarige leeftijd per jaar, geslacht en huishoudinkomenskwintiel.
Figuur 4: Jaarlijkse toename in levensverwachting voor iedere inkomensgroep.
Lineaire regressie (doorgetrokken lijnen), aangevuld met 95%-betrouwbaarheidsinterval (gestippelde lijnen).
Trend in de levensverwachting
Met behulp van dezelfde vijf inkomensgroepen als hierboven onderzoeken we de trend in de levensverwachting tussen 2005 en 2015. Figuur 3 laat zien dat de levensverwachting van mannen voor alle inkomensgroepen is toegenomen over de tijd. Echter, ook het verschil tussen het laagste en hoogste inkomenskwintiel is toegenomen (Figuur 4). Bij mannen is de gemiddelde jaarlijkse toename van de levensduur in het laagste inkomenskwintiel 0,16 jaar en in het hoogste inkomenskwintiel 0,34 jaar. Tussen 2005 en 2015 heeft dit geleid tot een groei van het verschil in de levensverwachting met 1,8 jaar.
In dezelfde periode is voor vrouwen de levensverwachting van het laagste inkomenskwintiel met 0,6 jaar gedaald, terwijl die voor het hoogste kwintiel met 1,4 jaar is gestegen. Het sociaaleconomische verschil is dus bij vrouwen met 2,0 jaar toegenomen. Ook in de VS is een daling van de levensverwachting bij vrouwen in de laagste inkomensgroep waargenomen (NASEM, 2015). De daling zou verklaard kunnen worden door de samenstelling van de laagste inkomensgroep: jongere generaties vrouwen hebben een hoger arbeidsinkomen, al dan niet in deeltijd. Hierdoor is het huishoudinkomen steeds sterker gerelateerd aan de arbeidsmarktpositie van vrouwen (Waldron, 2013).
Chetty et al. (2016) vinden een toename in het verschil in de levensverwachting tussen lage en hoge inkomensgroepen van ongeveer dezelfde orde van grootte. Kort na de eeuwwisseling werden mannen in de hoogste inkomensgroep in de VS ouder dan in Nederland. Daarna zijn Nederlandse mannen in de hoogste inkomensgroep aan een inhaalslag begonnen met een sterke toename van 0,34 levensjaren per jaar. Bij vrouwen is er vooral een verschil tussen de laagste inkomensgroepen van beide landen. Voor die groep laten Chetty et al. (2016) wel een stijgende levensverwachting zien in de VS, maar wij niet voor Nederland. Wellicht is het neerwaartse effect van roken wat meer aan inkomen gerelateerd in Nederland (zie CBS, 2017) dan in de VS, al speelt dit ook in de VS relatief sterk voor de laagste inkomensgroep (Drope et al., 2018). Een andere mogelijkheid is dat vooral in Nederland de arbeidsparticipatie van vrouwen is gestegen, waardoor de relatie tussen huishoudinkomen, gezondheid en levensverwachting in Nederland sterker is geworden dan in de VS.
Kanttekeningen
Door eerdere sterfte van lagere inkomensgroepen bestaat op oudere leeftijd een groter deel uit een (oorspronkelijk) hogere inkomensgroep. Net als Chetty et al. (2016) doen we geen poging te corrigeren voor dit dynamische selectie-effect. Daarnaast wordt de koopkracht beïnvloed door overlijden van andere huishoudleden, dat vooral speelt op hogere leeftijd. Omdat we de sterftekansen extrapoleren vanaf 74 jaar zijn deze effecten beperkt.[1]
Er kan sprake zijn van omgekeerde causaliteit: werkenden met een hoog inkomen kunnen, na diagnose van een ernstige ziekte, eerst terugvallen naar een laag inkomen door arbeidsongeschiktheid en vervolgens overlijden. Om na te gaan of dit een belangrijke rol speelt, hebben we sterfte gerelateerd aan het huishoudinkomen van vijf jaar eerder (in plaats van twee jaar eerder). Tevens hebben we verschillen in de levensverwachting vanaf 65 jaar geanalyseerd zodat het inkomen minder sterk wordt beïnvloed door gezondheid. In alle specificaties blijven de trends van dezelfde orde van grootte, Dit suggereert dat onze resultaten niet gedreven worden door een effect van gezondheid op inkomen. Het blijft wel mogelijk dat gezondheidsproblemen op jonge leeftijd zowel het inkomen als de levensverwachting bepalen. Wanneer deze relatie sterker is geworden, kan dit een deel van de trend verklaren.
Het trendverschil bij vrouwen zou deels verklaard kunnen worden doordat jongere generaties vrouwen een hoger arbeidsinkomen hebben, al dan niet in deeltijd. Mannen zijn juist vaker van een voltijdbaan naar een deeltijdbaan gegaan. Hierdoor is het huishoudinkomen steeds sterker gerelateerd aan de arbeidsmarktpositie van vrouwen (Waldron, 2013).
Bij zowel mannen als vrouwen zou er een samenstellingseffect kunnen zijn door de toename van het aantal niet-westerse allochtonen in met name de laagste inkomensgroep. Echter, ook wanneer we de analyse beperken tot autochtonen vinden we vergelijkbare resultaten. Dit is in lijn met Mackenbach et al. (2005).
Conclusie
Verschillen in de levensverwachting tussen inkomensgroepen zijn toegenomen. In Nederland is in tien jaar tijd het verschil tussen het laagste en hoogste inkomenskwintiel met 1,8 jaar (mannen) en 2,0 jaar (vrouwen) toegenomen. De kloof in levensverwachting tussen lage en hoge inkomensgroepen is daardoor gegroeid tot 8,6 jaar voor mannen en 9,4 jaar voor vrouwen. Dit is niet alleen een kwestie van economische ontberingen voor de lagere inkomensgroepen: ook tussen de hoogste inkomensgroepen onderling zijn de verschillen in levensverwachting substantieel.
De verschillen zijn bijna net zo groot als in de Verenigde Staten. Dat is opmerkelijk, omdat de inkomensverschillen in Nederland veel kleiner zijn, en omdat we zouden verwachten dat toegankelijkheid van de gezondheidszorg in Nederland veel minder afhangt van inkomen dan in de VS.
De toename in de kloof in levensverwachting tussen lagere en hogere inkomens staat op gespannen voet met de verhoging van de AOW-leeftijd, die volgens de huidige wetgeving op langere termijn voor iedereen één op één gekoppeld is aan de levensverwachting vanaf 65 jaar van de gehele Nederlandse bevolking. Als de toename van de kloof doorzet dan betekent dit dat de AOW-duur van lagere inkomensgroepen verder wordt verkort, terwijl deze voor hogere inkomensgroepen langer wordt. Beleid rondom gezondheid, scholing, arbeidsomstandigheden, fiscale maatregelen, de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting of andere opties (zie bijvoorbeeld Van Vuuren et al., 2017) zouden tegemoet kunnen komen aan de toenemende kloof. De grote verschillen binnen inkomensgroepen laten zien dat inkomen alleen niet alles bepalend is. Beleid dat uitsluitend naar inkomen differentieert is daarom wellicht niet voldoende.
Voetnoten
[1] De sociaaleconomische trendverschillen nemen toe bij het naar voren schuiven van de extrapolatieleeftijd, terwijl het trendverschil juist halveert bij het weglaten van de extrapolatie. Chetty et al. (2016) extrapoleren vanaf 64 jaar, want pensioeninkomen bestaat in de VS vaak uitsluitend uit een basispensioen waardoor pensioeninkomen geen goede indicator is van historisch inkomen.
Referenties
CBS (2016), Welvaart in Nederland 2016; Inkomen, bestedingen en vermogen van huishoudens en personen.
CBS (2017), Vooral hoogopgeleiden roken minder, Persbericht. 31 mei.
Chetty, R., M. Stepner, S. Abraham, S. Lin, B. Scuderi, N. Turner, A. Bergeron en D. Cutler (2016), The association between income and life expectancy in the United States, 2001-2014, Journal of American Medical Association 315(16):1750—1766
De Nardi, M., G. Fella, M. Knoef, G. Paz-Pardo en R. Van Ooijen (2018), Wage, earnings, and income dynamics of individuals and households in the Netherlands and the U.S.:Family and Government Insurance. Gepresenteerd bij de Netspar International Pension Workshop.
Drope, Jef., Z.M. Stoklosa, R. Kennedy, C.E. Douglas, R. en Jac. Drope (2018), Who's still smoking? Disparities in adult cigarette smoking prevalence in the United States, CA: A Cancer Journal for Clinicians 68(2):106–115.
Mackenbach, J.P., V. Bos, M.J.Garssen en A.E.Kunst (2005), Sterfte onder niet-westerse allochtonen in Nederland, Ned Tijdschr Geneeskd 149:917-23.
NASEM (National Academy of Science Engineering and Medicine) (2015), The growing gap in life expectancy by income: Implications for Federal Programsand Policy Responses,Washington, DC: National Academies Press.
Van Vuuren, D., J. Bolhaar en R. Dillingh (2017), Langer doorwerken: keuzes voor nu en later, Netspar Brief 12.
Waldron, H. (2013), Mortality differentials by lifetime earnings decile:Implications for evaluations of proposed Social Security law changes, Social Security Bulletin 73(1):1–37.