Inleiding
Maandag (23 september 2024) behandelt de Tweede Kamer het wetsontwerp tot implementatie van de Europese Richtlijn voor toereikende minimumlonen. De Richtlijn beoogt twee dingen: dat minimumlonen “billijk zijn in verhouding tot de loonverdeling in de desbetreffende lidstaat’’ en ‘’een behoorlijke levensstandaard waarborgen”. Voor het eerste koppelt de Richtlijn het minimumloon aan de algemene loonontwikkeling, zeg maar 60 procent van het mediane loon. De regering bestempelt dit als ongewenst in de Nederlandse context. Het geeft alleen maar inzicht in de “scheefheid van de primaire loonverdeling” (Kamerstuk 36545 nr 3, 8).
Hallo, die scheefheid is nu juist het punt van de billijke beloning. In plaats daarvan wil het kabinet het minimumloon koppelen aan de armoedegrens. Dat betekent een principiële breuk met de huidige koppeling aan de algemene welvaartsontwikkeling. In tegenstelling tot nauwkeurige implementatie van de Richtlijn bestrijdt dit in de verste verte niet de lage-lonen economie. Het versterkt die zelfs.
Achtergrond
Een beetje archeologie van het Poldermodel geeft inzicht in de ontwikkeling en aard van de lage-lonen economie. Vanaf 1979 is het wettelijk minimumloon ver achtergebleven bij de ontwikkeling van prijzen en gemiddelde lonen. Het volwassen minimumloon (VML) ligt nu reëel 12% lager (eerste helft 2024; inclusief minimumjeugdlonen 20%). Relatief – de Kaitz index – loopt het 32% achter op het gemiddelde uurloon (2023) (figuur 1). Dat is niet anders vergeleken met het mediane loon, waarvoor alleen cijfers van de OECD beschikbaar zijn. De sterkste reële daling duurt tot 1997 en bereikt uiteindelijk zijn laagste punt in de coronatijd. De dalingen zijn het gevolg van gemankeerde indexatie met behulp van het indexcijfer cao-lonen en herhaaldelijk ingrijpen van de overheid (Salverda, 2023).
Figuur 1. Reëel en relatief volwassen minimumloon, 1979-2024.
Bronnen: VML volgens SZW omgerekend naar 36 uur per week, prijzen en gemiddelde lonen volgens CBS.
Figuur 2 toont de werkgelegenheid. De officiële cijfers (WML) halveren tussen 1979 en 1993. Daarna stijgen ze iets (mede door betere waarneming kleine banen) tot een niveau dat vanaf 2006 stabiel blijft. Dit is in werkelijkheid een juridische statistiek, geen economische. Het gaat om wie precies de wettelijk voorgeschreven bedragen verdienen.
VML telt – op FTE-basis – ook mee wie daar net naast betaald wordt: 600.000 jongeren tussen de minimumjeugdlonen in (CBS, 2020). Zij zijn vergelijkbaar laagbetaald en afhankelijk van het minimumloon. VML geeft een compleet beeld dat bovendien de sterke groei van deeltijdwerk neutraliseert, juist ook aan de onderkant, en is ongevoelig voor de uitbreiding van het WML naar kleine deeltijders vanaf 1993. Ook nu halveert de werkgelegenheid.
In plaats van een living wage krijgt de onderkant living poverty, althans degenen die in aanmerking komen voor toeslagen.
De crux van de figuur is de serie VML-1979, op FTE-basis net als VML. VML-1979 telt in alle jaren iedereen maar dan tot aan het reële minimumloonniveau van 1979, van voor de daling. Het werkgelegenheidsaandeel blijft bijna onveranderd 14 à 15 procent. Voor de band van lonen tot 20 procent boven het VML-1979 geldt hetzelfde, met een aandeel van ca 27 procent (niet getoond).
Figuur 2. Werkgelegenheidsaandelen: wettelijk minimumloon (WML), tot volwassen minimumloon (VML), en tot reëel niveau van 1979 (VML-1979), 1979-2021.
Bronnen: Afgeleid uit vier loonverdelingen van het CBS. Zie Salverda (2024).
Samenvattend daalt het relatieve minimumloon met 30% en de relatieve minimumloon–werkgelegenheid met 50%. De verlaging van het minimumloon heeft geen positieve werkgelegenheidseffecten gehad tot ver boven het nieuwe minimumloon. Het WML biedt zeer gebrekkig inzicht in de onderkant van de arbeidsmarkt en vormt nog slechts een soort franje. Dit is de werkelijkheid van de lage-lonen economie: volkomen versteende loonvorming in ruim een kwart van de werkgelegenheid, de facto mogelijk gemaakt door het wegvallen van het minimumloon.
Werkgeversgedrag in het laagbetaalde segment
Het complete onderste kwart van de loonverdeling deelt al deze jaren niet mee in de productiviteitsontwikkeling, ook niet in die van de onderkant zelf, en per saldo evenmin in de welvaartsgroei. Bedrijven zijn het nieuwe minimumloon in sterk afnemende mate gaan toepassen en hebben het grootste deel van het onderste kwart ongewijzigd gehandhaafd. Dit roept belangrijke vragen op naar ondernemingsgedrag aan de onderkant van de loonverdeling. Een aanmerkelijke verschuiving van de minimumloonwerkgelegenheid naar het grootbedrijf (100+ werknemers) wijst daarop. In de officiële statistiek (WML) verdubbelt (sinds 1986) hun aandeel naar 60 procent en halveert dat van het kleinbedrijf (<10) naar 20 procent. Dat berust niet op een algemene verschuiving van klein- naar grootbedrijf maar op een veranderd gebruik van het minimumloon door beide. Het tegenwoordige percentage minimumloners (WML) binnen het kleinbedrijf (6%) ligt spectaculair lager dan in 1979 (22%) en 1986 (13%). Binnen het grootbedrijf (4,5%) verdubbelt het praktisch vanaf 1986 (2,4%). Voor VML zijn de huidige (2018) percentages hoger, 12 procent voor het kleinbedrijf en 7,4 voor het grootbedrijf, voor VML-1979 (≈ VML+20%) 24 respectievelijk 16 procent.
Het beeld van de kleine bedrijven die worstelen met hun personeelskosten, is dus achterhaald. Integendeel, het grootbedrijf benut het sterkst de daling van het lopende minimumloon en de reële stilstand van het hele onderste kwart. Verlaging van het minimumloon geeft werkgevers een extra vrijheidsgraad vergeleken met verhoging (die is immers verplicht). De optie is om niet, volgens het boekje van de volkomen concurrentie, lonen te verlagen of personeel te ontslaan en nieuwe mensen aan te nemen tegen het verlaagde minimumloon – met alle kosten en operationele gevolgen van dien. Voor bedrijven die opereren in een perspectief van voortgaande groei van productiviteit en prijzen ligt dat minder voor de hand. Het lijkt plausibel dat het grootbedrijf eerder die voordelen van ongewijzigd loon – VML-1979 – afweegt tegen doorgaande productiviteitsgroei, perspectieven van prijsverhoging en monopsonistische macht op de arbeidsmarkt. Het alsmaar lagere minimumloon heeft de mogelijkheid geschapen om de reële stilstand permanent te maken. Aldus speelt het grootbedrijf een dragende rol in de inmiddels breed bekritiseerde groei van de lage-lonen economie.
Wat te doen?
Analyse van het Nederlandse lage-looneconomie schiet tekort zolang de structurele bijdrage van het grootbedrijf niet onder ogen wordt gezien, maar alleen wordt gedacht aan semi-illegaal uitzendwerk in land- en tuinbouw of aan de officiële minimumloonwerkgelegenheid. De analyse schiet ook tekort als niet wordt erkend dat het wettelijk minimumloon een franje is geworden die een boterzachte ondergrond aan het zicht onttrekt. De enorme daling van het wettelijk minimumloon heeft in de loonvorming aan de onderkant breed ruimte geschapen voor stilstand. Een kwart van de loonverdeling zit muurvast in de modder van het Poldermodel. Dát is de lage-lonen economie die nodig moet veranderen. De continue huisvestingproblemen van arbeidsmigranten maken zichtbaar dat niemand aan het huidige minimumloon genoeg heeft om zelfstandig te wonen.
Conforme toepassing van de Europese Richtlijn Toereikende Minimumlonen biedt een uitweg voor niveau én reguliere aanpassing van het VML en kan de verstening doorbreken. Het verhoogt de lonen van de betrokken werknemers aanzienlijk en de nationale loonsom maar weinig. De koppeling van het minimumloon aan de armoedegrens die het wetsvoorstel beoogt, schuift moedwillig de eerste doelstelling van de Richtlijn opzij – de billijke beloning voor geleverde inspanning. Ze brengt het minimumloon buiten het bereik van de loonvorming. Gaan CBS, NIBUD en SCP er voortaan over? De minister bepaalt de referentiewaarden voor het minimumloon, gerieflijk voor het beleid maar wettelijk uiteindelijk een vacuüm. In plaats van een living wage krijgt de onderkant living poverty, althans degenen die in aanmerking komen voor toeslagen.
Literatuur
CBS (1999) Werknemers die het minimumloon verdienen 1969-1997. Sociaal-economische Maandstatistiek 1999/2, 212 -29.
CBS (2020) Banen naar minimumloonklassen, 2014-2018 | CBS)
CPB (2020) Kansrijk arbeidsmarktbeleid - update minimumloonbeleid.
Salverda, Wiemer (2023) Welvaartswinst van de afgelopen halve eeuw is volledig voorbijgegaan aan het sociale minimum. Economisch-Statistische Berichten, 108 (4825), 28 September, 414-416. Welvaartswinst afgelopen halve eeuw voorbijgegaan aan sociale minima - ESB
Salverda, Wiemer (2024) The Netherlands’ minimum wage 1969-2022: Can we learn from decline? Journal of Economics and Statistics. DOI 10.1515/jbnst-2023-0036
SER (1985). Advies wettelijke minimumloonregeling 31 mei.
Te citeren als
Wiemer Salverda, “Een kwart van de loonverdeling zit muurvast in de modder van het Poldermodel”,
Me Judice,
20 september 2024.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
Deliveroo’ van TaylorHerring (
CC BY-NC-ND 2.0).