Inleiding
Dit stuk zou zo kunnen beginnen: Nederland heeft er in één klap weer een ‘nieuwe’ sector van 1 miljard euro bij, waardoor het BBP per hoofd een impuls krijgt. Het gaat om het online gokken, dat recent geliberaliseerd is, wat gepaard ging met agressieve reclamecampagnes. Dit leidde ertoe dat het aantal online gokkers geëxplodeerd is. Op termijn gaat dit volgens kenners leiden tot grote problemen als verslaving en schulden – vooral bij toch al kwetsbare groepen. De lange termijn kosten van deze liberalisering zijn waarschijnlijk groter dan de korte termijn opbrengsten voor de overheid en gokindustrie.
De negatieve effecten van deze liberalisering zijn geen verrassing, maar bewindslieden hebben systematisch kritiek naast zich neergelegd. Sterker nog, drijvende krachten achter dit beleid waren semioverheidsbedrijven als Lotto en Holland Casino. Het laat zien dat de overheid in dit geval niet het schild van de zwakken is.
Maar ik zou het stuk ook kunnen beginnen met: 61 Jaar na Silent Spring, het boek van Rachel Carson dat het begin vormt van de moderne natuurbescherming, beleven we dit jaar een voorjaar zonder insecten, vooral zonder vlinders. Destijds beschreef Carson hoe door het gebruik van nieuwe, zeer effectieve bestrijdingsmiddelen – zoals DDT – de vogels waren verdwenen uit haar woonplaats. Dit jaar lijkt het in bepaalde opzichten nóg erger te zijn, want het is een dramatisch jaar voor vlinders aan het worden. Dit komt door de droogte van vorig jaar, maar ook door veel langer lopende verschraling van de natuur. Het verdwijnen van de vlinders maakt deel uit van de insectencrisis, misschien wel het meest acute voorbeeld van de wereldwijde achteruitgang van de biodiversiteit. Niet nodig te vermelden dat bovenstaande geen impact heeft op BBP.
Vijftien Jaar Me Judice
|
Deze bijdrage is onderdeel van de jubileumreeks (zomer 2023) in het kader van het vijftienjarige bestaan van Me Judice. De redactie vroeg vijftien vooraanstaande economen: ‘’welk debat moet in de toekomst (meer) worden gevoerd?’’. De reeks vindt u hier terug. |
Deze niet willekeurig gekozen voorbeelden illustreren het probleemveld waar het debat over groei en degrowth zich mee bezighoudt. Degrowth is een beweging van economen en andere sociale wetenschappers, ontstaan zo’n 20 jaar geleden in Frankrijk, die fundamentele vragen stelt over het ‘groei-paradigma’ dat de wereld van economen en beleidsmakers vanaf het midden van de vorige eeuw domineert.[1] Die vragen zijn ingegeven door het feit dat economische groei niet oneindig en onbeperkt door kan gaan, gezien de grenzen van planeet aarde. In de praktijk stuitten we in toenemende mate op deze grenzen, zoals vooral blijkt uit de opwarming van het klimaat door CO2-emissies, maar ook door verlies aan biodiversiteit, vervuiling van de oceanen en andere globale milieuproblemen.
Vanuit de degrowth beweging wordt gesteld dat de pogingen om deze crisis het hoofd te bieden door ‘groene groei’ - de ‘ontkoppeling’ tussen economische groei en milieuschade - niet gewerkt hebben en niet zullen werken. Elke vorm van economische groei leidt in eerste aanleg tot vergroting van materiaal- en energiestromen, en er is aanvullend beleid nodig om dit effect ongedaan te maken. Dit beleid zou echter effectiever zijn – een veel grotere impact hebben op bijvoorbeeld emissies van broeikasgassen – als er geen economische groei zou zijn die genoemde materiaal- en energiestromen zou aanjagen. Voor een effectieve transitie naar een duurzame samenleving moet dus het groei-paradigma ter discussie gesteld worden – zelfs verlaten worden – zo concluderen de ‘degrowers’.
Elke vorm van economische groei leidt in eerste aanleg tot vergroting van materiaal- en energiestromen. Er is aanvullend beleid nodig om dit effect ongedaan te maken. Dit beleid zou echter effectiever zijn als er geen economische groei zou zijn die genoemde materiaal- en energiestromen zou aanjagen.
Het klimaatbeleid was vóór 2019 in Nederland bepaald zwak te noemen: ondanks de steeds fraaie voornemens gebeurde er niet zo veel. Zelfs het kabinet Rutte IV, dat er helemaal voor leek te gaan, stuitte op veel barrières. Denk bijvoorbeeld aan het stikstofdossier, de problemen met het elektriciteitsnetwerk en Schiphol en de luchtvaart in het algemeen. Het illustreert dat er geen ‘groene groei paradijs’ bestaat waarin geen harde keuzes gemaakt moeten worden.
In de meest hardnekkige dossiers weet de overheid geen oplossingen te bieden zonder kwantitatieve ingrepen om productie en milieuschade direct te verlagen - door bijvoorbeeld de veestapel of het aantal vluchten te reduceren. De stopzetting van de Groningse gaswinning is een ander spectaculair voorbeeld van dergelijk (of dit type) overheidsingrijpen. Degrowth is al onder ons! De sterk toegenomen aandacht voor deze problemen leidde ook tot nieuwe actiegroepen als Extinction Rebellion – die zich goed kunnen vinden in de boodschap van degrowth.
Toonaangevende economen hebben inmiddels laten weten kritisch te staan tegenover degrowth. In een recente lezing zei directeur van het CPB Hasekamp: ‘Degrowth is een slecht idee omdat het ingaat tegen de fundamentele behoefte van de mens om het bestaan te verbeteren en zelf keuzes te maken’. Hij sprak in dat verband ietwat badinerend over het gevaar van ‘kaboutersocialisme’. Ook uit de recente column van Roel Beetsma op Me Judice bleek niet veel meer begrip voor de ideeën van degrowth.
Nu is de brenger van slecht nieuws zelden populair, maar dat is geen reden om de kritiek op het groei paradigma niet serieus te nemen. Want er valt niet aan te ontkomen dat we ons in een diepe crisis bevinden, waarvan klimaatopwarming en biodiversiteitsverlies de belangrijkste dimensies zijn.
De grenzen van planeet aarde
Misschien het meest aansprekende punt dat door degrowth - en talrijke voorlopers ervan, teruggaand tot het Rapport van de Club van Rome van 1972 - gemaakt wordt is dat voortdurende exponentiële groei, zoals we dat nu zo’n 200 jaar kennen, ergens moet gaan botsen met de eindigheid van de planeet. Dat, met andere woorden, gegeven de beperkte hulpmiddelen waarover de aarde beschikt, oneindige groei onmogelijk is. Goed punt, maar wat betekent dit in de praktijk? Waar liggen deze grenzen? En wat betekent het als een grens overschreden wordt?
Neem de opwarming van het klimaat als voorbeeld. Volgens het Klimaatakkoord van Parijs van 2015 is het internationale doel van het klimaatbeleid te voorkomen dat de opwarming van de aarde de grens van 1,5 graden gaat overschrijden. Dat is een door de politiek bepaalde grens, die los staat van het daadwerkelijke vermogen van de planeet om broeikasgassen en de daaruit voortkomende temperatuurstijging te dragen. Er zijn in het verleden van de planeet perioden geweest met veel hogere CO2-concentraties en dienovereenkomstige hogere temperaturen. Hetzelfde geldt voor de normen met betrekking tot biodiversiteit. Het experiment ‘leven op aarde’ loopt al zo’n 4 miljard jaren en kent grote extinctiegolven. Zoals zich in Zuid-Limburg een aan de zinkvervuiling aangepaste zinkflora ontwikkelde, zal Darwiniaanse evolutie in de toekomst misschien een plastic-etende, kwik en PFAS resistente natuur opleveren.
Het gaat niet om de absolute grenzen die de aarde aan ons stelt, maar om het evenwicht tussen het wereldwijde ecosysteem en de driftige activiteiten die de mens onderneemt.
Waar het bij de grenzen aan de planeet aarde om gaat is dat natuur, klimaat en milieu geconserveerd worden in ongeveer dezelfde toestand als waaraan homo sapiens de laatste 10.000 jaar gewend geraakt zijn, waar we ons comfortabel bij vinden, waarbinnen de mens ‘can operate safely’.[2] Het gaat dus niet om de absolute grenzen die de aarde aan ons stelt, maar om het evenwicht tussen het wereldwijde ecosysteem en de driftige activiteiten die de mens onderneemt.
Dit geldt ook voor de zorgen om het opraken van grondstoffen en energiebronnen. Er zijn, enkele uitzonderingen daargelaten, geen tekenen dat grondstoffen en energiebronnen per saldo opraken. Als het kapitalisme ergens goed in is, is dat in het ‘oplossen’ van schaarste. Olie is een goed voorbeeld: er zijn regelmatig voorspellingen dat de globale oliewinning na een piek tendentieel gaat dalen (‘peak oil’), maar technologische ontwikkelingen leiden steeds weer tot nieuwe golven in de winning van olie en verwante energiebronnen (zoals aardgas). Het probleem is veeleer dat de winning van fossiele brandstoffen maar doorgroeit en dat daardoor energieprijzen laag blijven. De recente piek in prijs was natuurlijk geheel door politieke ontwikkelingen veroorzaakt. Was er maar echte, door planeet aarde veroorzaakte schaarste aan olie, steenkool en aardgas.
Het comfortabele idee van groene groei
De degrowth beweging heeft vooral scherpe kritiek op het idee van ‘groene groei’ – het samengaan van economische groei en afnemende druk op natuur en milieu.[3] In de jaren negentig van de vorige eeuw ontstond het comfortabele idee dat groei en duurzaamheid hand in hand konden gaan. De Wereldbank besteedde bijvoorbeeld veel aandacht aan de Environmental Kuznets Curve, volgens welke in de vroege fasen van economische ontwikkeling milieudruk toenam, maar dat veranderde als landen een bepaald welvaartsniveau bereikten. Er ontstond dan een grotere voorkeur voor een schoon milieu en een diverse natuur, leidend tot overheidsbeleid om dat te realiseren. Dit resulteerde dan tot ‘ontkoppeling’ tussen groei en milieuschade, tot ‘groene groei’ dus. Deze ideeën vormen nog steeds het uitgangspunt van het huidige milieubeleid: als we maar voldoende investeren in duurzame technologie – in windmolens en waterstoftechnologie – dan kunnen we beide doelen realiseren. Of zoals Hasekamp het verwoordde: ''Innovatie en investeren zijn de oplossing voor het duurzaamheidsprobleem''.
Deze elegante ‘oplossing’ van de duurzaamheidstransitie wordt fundamenteel bekritiseerd door de degrowth beweging. Om te beginnen is evident dat groei ceteris paribus gepaard gaat met grotere materiaal- en energiestromen die de milieuschade aan de ‘input’- en de ‘output’-kant veroorzaken. De intuïtie dat er een spanning bestaat tussen economische groei en natuur en milieu is onweerlegbaar. In een markteconomie staat daar tegenover dat het voor deelnemers rationeel is om op grondstoffen en energie te besparen, wat zorgt voor een gestage toename van de efficiency, maar dit leidt gewoonlijk alleen tot een relatieve ontkoppeling, een afname van de milieudruk per eenheid GDP, en niet tot de absolute ontkoppeling die nodig is voor de transitie.
De groeimachine die de afgelopen 200 jaar voor de stijging van het BBP per hoofd gezorgd heeft, was in hoge mate gericht op het vervangen van arbeid door kapitaalgoederen en energie. De daaruit groeiende materiaal- en energiestromen vormen het technologisch hart van de moderne economie. Het streven naar duurzaamheid staat hier haaks op en vereist dat de technologische ontwikkeling een heel ander pad inslaat. Eenvoudige oplossingen, een groene groei paradijs, bestaan er gezien deze diepe historische wortels niet. De groeimachine moet als het ware zijn eigen DNA veranderen en zich aan de eigen haren uit het moeras optrekken.
Als het gebruik van een bepaalde grondstof efficiënter wordt, zal dit door substitutie effecten leiden tot toename van het gebruik ervan. De grotere zuinigheid van de hybride auto nodigt uit tot het aanschaffen van SUVs, waardoor het netto-effect klein - zo niet negatief is.
De transitie is bovendien niet kosteloos en veroorzaakt weer nieuwe materiaal- en energiestromen, zoals de vraag naar nieuwe metalen voor de batterijen van de elektrische auto. Onderdelen van de transitie kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Zo maken windmolens slachtoffers onder trekvogels. En dan is er nog het Jevons effect: als het gebruik van een bepaalde grondstof efficiënter wordt, zo voorspelde de Britse econoom, zal dit door substitutie effecten leiden tot toename van het gebruik ervan. De grotere zuinigheid van de hybride auto, om een voorbeeld te geven, nodigt uit tot het aanschaffen van SUVs, waardoor het netto-effect klein - zo niet negatief is.
Degrowth beweert niet dat er geen voorbeelden van relatieve en zelfs absolute ontkoppeling bestaan, maar om te beginnen zijn die gewoonlijk van lokale en van tijdelijke aard. Op wereldschaal zien we zeker geen enkele aanwijzing daarvoor, en op nationale schaal zijn het uitzonderlijke gevallen. Bovendien zijn de meest spectaculaire voorbeelden van ontkoppeling (dalende SO2 emissies om de zure regen uit de jaren 1970 en 1980 tegen te gaan, elimineren lood uit benzine, verbod CFKs) het gevolg van overheidsinterventies die feitelijk los staan van economische groei. Ze laten zien dat de overheid in staat is (geweest) ernstige vormen van vervuiling aan te pakken. Maar dit zijn voorbeelden van ’kaboutersocialisme’, van actieve, kwantitatieve restricties door de staat, en niet van door de markt geleide groene groei.
Ook de transitie naar een postindustriële economie en de sterke groei van de dienstensector, is geen garantie voor ontkoppeling, want diensten zijn vaak ook vervuilend (transportsector, toerisme) en zijn ingebed in een materiële economie van agrarische en industriële productie met omvangrijke materiaal- en energiestromen. Door de globalisering wordt veel van dat vuile werk nu internationaal uitbesteed waardoor de postindustriële economie soms relatief schoon lijkt te zijn, maar als rekening wordt gehouden met deze internationale arbeidsdeling ontstaat een minder rooskleurig beeld.
Kapitalisme, ongelijkheid en brede welvaart
Als ontkoppeling een illusie is, dan is de transitie naar een duurzame economie alleen te maken door krimp, door degrowth. Betekent dat het eind van de welvaartstoename van de afgelopen 200 jaar? Leidt degrowth dan tot het eind van ‘de fundamentele behoefte van de mens om het bestaan te verbeteren en zelf keuzes te maken’? Volgens degrowers niet. Zij maken, om te beginnen, bezwaar tegen het idee dat alleen economische groei het mogelijk maakt om het bestaan te verbeteren. Ze gaan daarbij mee met de laatste jaren sterk gegroeide kritiek op het BBP als maatstaf van economisch succes en welbevinden, en benadrukken dat we naar de ‘brede welvaart’ of zelfs naar subjectieve indicatoren als geluk en tevredenheid moeten kijken. Deze discussie werken we hier overigens niet verder uit, aangezien daar de laatste jaren al veel over gepubliceerd is, en de brede welvaart als maatstaf breed geaccepteerd wordt.
Een van de punten van kritiek op het groei-paradigma is dat de aandacht vooral uitgaat naar het gemiddelde BBP per hoofd, en dat ongelijkheid niet meegewogen wordt, terwijl dit evident gevolgen heeft voor het welvaartsniveau. In grote delen van de wereld ging de economische groei vanaf ongeveer 1980 gepaard met een sterke toename van de sociaaleconomische ongelijkheid, wat (de toename van) het gemiddelde welvaartsniveau gedrukt heeft. Maar de grote kloof die tussen arm en rijk ontstaan is betekent ook dat veel welvaartswinst mogelijk is door herverdeling. De rijken op nationale en globale schaal hebben een onevenredig groot aandeel in de milieuruimte geclaimd en benut, en het is fair – en leidt per saldo tot veel welvaartswinst – dat de grote verschillen in inkomen gecorrigeerd worden ten behoeve van de armen in de wereld. Er bestaat geen een-op-een relatie tussen brede welvaart en BBP per capita. Een land als Portugal met half het BBP per hoofd van dat van de VS heeft een brede welvaart die ongeveer gelijk is aan die van de VS. Het is dus mogelijk om het BBP sterk te verlagen in combinatie met herverdeling, terwijl de welvaart toeneemt - of tenminste niet afneemt.
Daarbij heeft men geen krimp over de heel linie voor ogen, maar selectieve degrowth. Vooral activiteiten die sterk vervuilend zijn en/of vooral de behoeften van de rijken bedienen – luchtvaart, reclame, (online) gokken, wapenindustrie, fossiele industrie worden genoemd – kunnen gereduceerd worden zonder veel schade aan te brengen. Dit moet planmatig door de overheid gedaan worden: ‘degrowth’ is ‘a planned reduction of excess energy and resource use to bring the economy back into balance with the living world in a safe, just and equitable way [..] We can do this while at the same time ending poverty, improving human well-being, and ensuring good lives for all’, aldus een van de toonaangevende auteurs uit de degrowth school Jason Hickel.
Dat zijn grote woorden, die tevens duidelijk maken dat de degrowth beweging niet alleen een academische onderzoeksparadigma is, maar ook een politiek project. Net zoals het neoliberalisme van Hayek en Friedman, of het Keynesianisme - en die schrokken ook niet terug voor grote woorden. Degrowth zoekt daarbij weer inspiratie in de Marxistische traditie en bij Marx in het bijzonder, om te verklaren waarom het kapitalisme zo ontspoord is en om een uitweg uit het doolhof te vinden.
Het vraagstuk van ongelijkheid en armoede heeft dezelfde wortels als de duurzaamheidscrisis. Het sociaaleconomisch systeem van het kapitalisme is ‘losgezongen’ van de oorspronkelijke bedoeling van sociaal en economisch handelen.
Beknopt samengevat komt de analyse erop neer dat met het ontstaan van het kapitalisme een systeem gericht op het produceren van ruilwaarde dominant geworden is, van goederen en diensten die op de markt met winst verkocht kunnen worden. Voor de geboorte van het kapitalisme was economische activiteit gericht op gebruikswaarde. De gemaakte winsten moeten in het kapitalisme ook geïnvesteerd worden – kapitaalaccumulatie is in de klassieke woorden van Marx ‘Mozes en de Profeten’. Winsten kunnen vergroot worden door de exploitatie van arbeid en natuur – de sociale kwestie. Het vraagstuk van ongelijkheid en armoede heeft daarmee dezelfde wortels als de duurzaamheidscrisis, die voortkomt uit de exploitatie van natuur en milieu. Het sociaaleconomisch systeem van het kapitalisme is ‘losgezongen’ van de oorspronkelijke bedoeling van sociaal en economisch handelen, namelijk het produceren van voldoende goederen en diensten en de verdeling daarvan op een manier die het ‘goede leven’ mogelijk maakt.
De degrowth literatuur wortelt al vanaf het begin in dit Marxistische kader. Het herinnert de niet-Marxistische geïnspireerde econoom/sociale wetenschapper er in ieder geval aan dat macht een rol speelt in ‘ontkoppeling’ of ‘green growth’. Eerder heb ik in ESB aangetoond dat de politieke economie van Nederland grotendeels verantwoordelijk was voor het mislukken van het klimaatbeleid tussen 1990 en 2020. Het stikstofdossier voert tot vergelijkbare conclusies. Het verzet van het ‘grootkapitaal’ tegen de duurzaamheidstransitie kent vele gedaanten. Een van de meest stuitende voorbeelden is het niet delen van de kennis waar oliebedrijven al in de jaren 1970 over beschikten met betrekking tot de effecten van CO2-emissies op het klimaat. Sterker nog, men ging over tot het ontkennen van een dergelijk verband en financierde (in de beste tradities van o.a. de tabakslobby) quasi wetenschappelijke geluiden die het tegenovergestelde beweerden.
Waar de korte termijn belangen van het bedrijfsleven en de lange termijn belangen van natuur en milieu zo duidelijk botsen, wegen de eerste nog altijd meestal zwaarder dan de laatste. Het onvermogen van de staat om effectief beleid te ontwikkelen gericht op grotere duurzaamheid, wordt dus tenminste deels verklaard uit de machtsverhoudingen waar degrowth terecht veel aandacht aan besteed. Maar er zijn daardoor ook oorzaken die relatief weinig aandacht krijgen, zoals bevolkingsgroei of consumentengedrag.
Nieuw paradigma
Als we de transitie naar duurzaamheid serieus nemen, dan is een nieuw paradigma van de economie onontkoombaar. De overheid zal immers een leidende, sturende rol moeten spelen in deze transitie, die niet spontaan door de markt tot stand gebracht wordt, wat impliceert dat het neoliberalisme - het dominante paradigma van de afgelopen decennia – fundamenteel tekortschiet. De uit de marge komende degrowth beweging kan een bijdrage leveren aan deze verandering van het paradigma.
Als we de transitie naar duurzaamheid serieus nemen, dan is een nieuw paradigma van de economie onontkoombaar.
Drie punten zijn daarbij van groot belang. De transitie lijkt veel lastiger te realiseren dan veelal wordt aangenomen. We kunnen niet zomaar op een knop drukken om daarmee het groene-groei-paradijs te betreden. Selectieve degrowth zoals die nu al in de praktijk voorkomt, lijkt nodig om essentiële doelen te bereiken. Ten tweede, transitie en ongelijkheid hangen – op nationale en internationale schaal - nauw met elkaar samen, maar daaruit kunnen ook ‘win-win’ situaties ontstaan. Zo reduceert herverdeling ongelijkheid én milieudruk, al moeten we daarvan mijns in ziens ook het paradijs niet verwachten. En ten derde, de transitie is óók een vraagstuk van macht. Gevestigde (kapitalistische) belangen staan de transitie vaak in de weg, ondanks alle goede bedoelingen van sociaal en groen ondernemerschap.
Vaak wordt economische groei in dit verband verdedigd met een beroep op de noodzaak om de transitie en/of andere collectieve goederen te financieren. Alleen als we doorgroeien generen we de middelen om voldoende te investeren in duurzame technologie en in de sterk groeiende zorg, die explosief dreigt toe te nemen door de vergrijzing. De vraag die daarbij opkomt is waarom het aannemelijk is dat de baten van nieuwe groei op deze manier besteed zouden worden, terwijl het klaarblijkelijk niet mogelijk is het huidige inkomen op deze meer gewenste manier te investeren. Deze redenering wordt bovendien al decennia gebruikt zonder dat de groei die we gehad hebben de problemen heeft opgelost. Het belangrijkste knelpunt waar de Nederlandse economie mee worstelt is bovendien gebrek aan (geschoolde) arbeid. Degrowth geeft aan hoe arbeid door selectieve krimp vrijgemaakt kan worden voor de transitie, zorg en andere gewenste collectieve goederen, en is daardoor in zekere zin ‘realistischer’ dan de groene-groei benadering waarin in feite geen keuzes gemaakt worden maar deze worden doorgeschoven naar de toekomst.
Waarom is het aannemelijk dat de baten van nieuwe groei op deze manier besteed zouden worden, terwijl het klaarblijkelijk niet mogelijk is het huidige inkomen op deze meer gewenste manier te investeren.
De degrowth discussie moet tenslotte gezien worden tegen de achtergrond van de feitelijke vertraging van de groei en in het bijzonder van de productiviteitstoename die zich vanaf de jaren 1970 voordoet. Deze seculaire stagnatie betekent dat het tempo van economische groei in de geïndustrialiseerde wereld gedaald is van 3 tot 5% in de jaren voor 1973 - naar 1 tot op zijn best 2% nu, terwijl de productiviteitstoename vrijwel tot stilstand is gekomen. Is na 200 jaar de economische groei aan zijn limiet gekomen? Is het concept sowieso achterhaald door de nieuwe realiteit van de ICT-gedreven economie waarin het om heel andere grootheden - informatiestromen - gaat in plaats van materiële goederen? Vertoont de groeigolf van de afgelopen 200 jaar net als vrijwel alle vergelijkbare menselijke en natuurlijke fenomenen een klassieke S-vormige groeicurve waarvan de limiet in zicht begint te komen?
Misschien is het beter te spreken over post-growth in plaats van degrowth, wat overigens in het Duits al gebeurt - daar heeft de term Postwachstum ingang gevonden. Het vermogen van de mensheid om slimmer te worden – om nieuwe technologieën te ontwikkelen die grotere productiviteit mogelijk maken – lijkt ongebroken, maar misschien moeten we beter begrijpen hoe we dat vermogen de gewenste kant op kunnen sturen. Daarvoor is een ander paradigma nodig – voorbij het groei-paradigma en het neoliberalisme van de afgelopen decennia. De degrowth beweging stelt kritische vragen over de oude paradigma’s en helpt daarmee hopelijk een nieuw kader te ontwikkelen dat de terugkeer van de vlinder in het voorjaar mogelijk maakt.
Voetnoten
[1] Tenzij anders vermeld is deze bijdrage gebaseerd op Jason Hickel, Less is More. How Degrowth will save the World, Penguin 2020; Matthias Schmelzer, Andrea Vetter, Aaron Vansintjan, The Future of Degrowth. A Guide to a World beyond Capitalism. Verso 2022; Giorgos Kallis, Limits. Why Malthus was wrong and why environmentalists should care. Standford 2019.
[2] Zie het klassiek artikel over de planetary boundaries: Rockström, J., W. Steffen, K. Noone, Å. Persson, F. S. Chapin, III, E. Lambin, T. M. Lenton, M. Scheffer, C. Folke, H. Schellnhuber, B. Nykvist, C. A. De Wit, T. Hughes, S. van der Leeuw, H. Rodhe, S. Sörlin, P. K. Snyder, R. Costanza, U. Svedin, M. Falkenmark, L. Karlberg, R. W. Corell, V. J. Fabry, J. Hansen, B. Walker, D. Liverman, K. Richardson, P. Crutzen, and J. Foley. 2009. Planetary boundaries:exploring the safe operating space for humanity. Ecology and Society 14(2): 32.