Eerste generatie theoretisch opgeleiden: Zelfde onderwijsachtergrond, toch minder welvaart

Eerste generatie theoretisch opgeleiden: Zelfde onderwijsachtergrond, toch minder welvaart  image
Collegezaal VU Amsterdam. door Wattman

Onderwijs wordt gezien als grote gelijkmaker van sociaaleconomische verschillen. Maar betekent dat dat de opleidingsachtergrond van ouders geen invloed heeft op de welvaart van individuen met dezelfde opleiding? In dit onderzoek analyseren Suzanne Bijkerk en Otto Raspe de welvaart van individuen met eenzelfde opleiding, maar waarvan de opleiding van ouders verschilt. Het resultaat laat zien dat de gezondheid, het inkomen en de brede welvaart van individuen afhankelijk is van de opleiding van ouder(s).

Inleiding

De kansen van kinderen in Nederland zijn niet gelijkelijk verdeeld (zie o.a. Verstraten et al, 2021, Borghans en Diris, 2021). Zowel het gezin, als ook de omgeving waarin je opgroeit zijn van belang voor het inkomen dat je later verdient en het huis waarin je woont (zie o.a. Chetty et al, 2020 en Verstraten et al, 2021). Maar stel dat je als eerste generatie theoretisch opgeleide die kansenachterstand overwint, geniet je dan dezelfde welvaart als een kind met (een) theoretisch opgeleide ouder(s)?

We vergelijken individuen met dezelfde opleiding, omdat deze individuen vaak eenzelfde niveau van cognitieve vaardigheden hebben. Cognitieve vaardigheden zoals redeneren, onthouden en analyseren, worden aangeleerd in het onderwijs. Individuen die dezelfde opleiding voltooien zullen daarom slechts beperkt verschillen in hun cognitieve vaardigheden.

Stel dat je als eerste generatie theoretisch opgeleide die kansenachterstand overwint, geniet je dan dezelfde welvaart als een kind met (een) theoretisch opgeleide ouder(s)?

In dit onderzoek analyseren we de brede welvaart van individuen met eenzelfde Bachelor en/of Master opleiding, maar waarvan de opleiding van ouders verschilt. Onze resultaten laten zien dat de gezondheid, het inkomen en de brede welvaart van individuen afhankelijk is van de opleiding van ouder(s). We vinden dat de gemiddelde brede welvaart van eerste generatie theoretisch opgeleiden significant lager is. De brede welvaart is lager doordat deze individuen minder vaak hoog scoren ten aanzien van o.a. maatschappelijke betrokkenheid, sociale contacten, persoonlijke ontwikkeling en tevredenheid met de gezondheid.

Gezondheid, inkomen en de arbeidsmarkt van theoretisch opgeleiden

Onze dataset bevat ongeveer 15.000 theoretisch opgeleiden, individuen die een Bachelor- en/of Masterdiploma hebben behaald, waarvan ook de opleiding van de ouders bekend is (zie ook onderzoeksverantwoording). We weten niet uit welk sociaal economisch milieu onze respondenten komen, noch waar ze zijn opgegroeid. Maar we kunnen wel zien dat individuen met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) een hogere kans hebben om zelf een theoretische opleiding te voltooien (zie box 1).

Box 1: Kans dat je theoretisch bent opgeleid is twee en een half keer zo groot als je ouder(s) ook theoretisch is (zijn) opgeleid.

Bij jongere generaties < 35 jaar is de opleiding van ouders minder bepalend voor de opleiding van het kind dan bij oudere generaties > 55 jaar. De kans dat een 35 minner met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) zelf een theoretische opleiding haalt is twee keer zo groot, voor 55 plussers is deze kans drie keer zo groot.

Figuur 1. Slechts 2,4% van de individuen met een niet-theoretische opleiding heeft ouders die beiden theoretisch opgeleid zijn.

Bron: RaboResearch 2024. Toelichting: Stel dat er 100 kinderen zijn, dan hebben 14,8 kinderen ouders die beiden theoretisch opgeleid zijn (Master of Bachelor niveau). Van die 14,8 kinderen halen 13,4 ook een theoretische opleiding. Van de 85,2 kinderen met anders opgeleide ouders, halen 27 een theoretische opleiding. Het delen van de kansen geeft een odds ratio van 20,8 (50% / 2,4%, n=46.863, niet-gestratificeerd).

Borghans en Diris (2021) en Borghans et al. (2018) laten zien dat de opleiding van ouders bepalend is voor de schoolresultaten van kinderen. Additioneel laten ze ook zien dat deze verschillen in schoolprestaties over de jaren heen niet zijn toegenomen, maar stabiel zijn. Wij hebben geen resultaten ten aanzien van directe schoolprestaties, maar analyseren alleen het hoogst behaalde diploma voor verschillende generaties. De toename in kansengelijkheid in onze data kan komen doordat eerste generatie theoretisch opgeleiden lager scoren t.a.v. specifieke schoolprestaties maar dan uiteindelijk via een langere weg toch een hoger diploma halen of omdat vrouwen in de loop van de tijd meer vervolgonderwijs zijn gaan volgen. We zien in onze data ook dat de opleiding van ouders meer bepalend is voor de opleiding van zonen dan die van dochters (zie ook Aydemir en Yazici, 2019). Dit sluit aan bij de verklaring dat de toename in kansengelijkheid in onze data misschien gedeeltelijk wordt veroorzaakt door de toename van theoretisch afgestudeerde vrouwen.
 

Ook ten aanzien van andere aspecten zijn eerste generatie studenten minder goed af. We zien dat theoretisch opgeleiden met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) een significant lagere kans hebben om een chronisch gezondheidsprobleem te ervaren, zie figuur 2 (en tabel 3 in de onderzoeksverantwoording). De economische betekenis van deze correlatie is aanzienlijk: 10 procent minder kans op een chronisch gezondheidsprobleem. Een mogelijke verklaring kan zijn dat een tekort aan (gezond) eten (als gevolg van een tekort aan inkomen of kennis) voor kinderen in hun vroege jeugd langdurige gevolgen heeft voor de gezondheid. Het is eveneens bekend dat beperkte niet-cognitieve vaardigheden zorgen voor een slechte gezondheid door bijvoorbeeld roken en ongezond eten (Chiteji, 2010).

Figuur 2. Eerste generatie theoretisch opgeleiden 20% minder waarschijnlijk twee keer modaal of meer te verdienen en 10% waarschijnlijker om gezondheidsproblemen te hebben.

Bron: RaboResearch 2024. Toelichting: Marginale effecten van logistische regressies ten aanzien van het inkomen en de tevredenheid over het inkomen van theoretisch opgeleiden (Bachelor of Master), gecontroleerd voor geslacht, jaar, werkstatus, gezondheidsbeperking en leeftijd en gestratificeerd op basis van jaar, geslacht en leeftijdsklasse (n=15.157). De afhankelijke variabele is een indicator-variabele met een waarde van 1 wanneer de persoon aangeeft twee keer modaal of meer te verdienen, een chronisch gezondheidsprobleem, niet werkend of werkloos te zijn. Zie ook tabel 4 in de Onderzoeksverantwoording. De kans om werkloos te worden of niet-werkend te zijn verschilt niet significant.

Theoretisch opgeleiden met (een) eveneens theoretisch opgeleide ouder(s) hebben ruim 20% meer kans om twee keer modaal of meer te verdienen in vergelijking met eerste generatie theoretisch opgeleiden, zie figuur 2. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat succes op de arbeidsmarkt niet alleen wordt bepaald door cognitieve vaardigheden, bijvoorbeeld in de vorm van de opleiding die iemand volgt, maar ook door niet-cognitieve vaardigheden en/of een netwerk wat iemand heeft (zie o.a. Heckman, 2000, Heckman en Rubinstein, 2001). Echter zeggen deze cijfers natuurlijk slechts beperkt iets over de welvaart die eerste generatie theoretisch opgeleiden ervaren.

Brede welvaart van theoretisch opgeleiden

De brede welvaart waardeert meer dan alleen het inkomen van individuen, maar probeert ook het subjectief welzijn, tevredenheid met de huisvesting en omgeving en andere aspecten van welvaart die individuen ervaren te meten door middel van een enquête. We kunnen brede welvaart indelen in economische, ecologische en sociale welvaart.

Figuur 3 geeft de brede welvaart uitgesplitst naar economische, ecologische en sociale welvaart weer voor eerste generatie theoretisch opgeleiden en theoretisch opgeleiden met (een) theoretisch opgeleide ouder(s). De brede welvaart index (geaggregeerd voor deze drie subcategorieën) is 0,72 voor theoretisch opgeleiden met gelijk opgeleide ouder(s) en 0,70 voor eerste generatie theoretisch opgeleiden. Dit verschil is, ondanks dat het significant is, beperkt.

Figuur 3. Eerste generatie theoretisch opgeleiden hebben significant lagere ecologische, economische en sociale welvaart.

Bron: RaboResearch 2024. Toelichting: De ecologische (A.), economische (B.) en sociale welvaart (C.) van theoretisch opgeleiden gecontroleerd voor geslacht, jaar en leeftijd en gestratificeerd op basis van jaar, geslacht en leeftijdsklasse. De afhankelijke variabele is een continue variabele met een waarde tussen [0,1] (n=15.157).

De gehele distributie van de brede welvaart scores laat zien dat theoretisch opgeleiden met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) ook vaker bovenin de welvaartsdistributie zitten (zie figuur 4).

Figuur 4. Eerste generatie theoretisch opgeleiden minder vaak in de hoogste welvaart categorieën.

Bron: RaboResearch 2024. Toelichting: De verdeling van de ecologische (A.), economische (B.) en sociale welvaart (C.) van theoretisch opgeleiden gecontroleerd voor geslacht, jaar en leeftijd en gestratificeerd op basis van jaar, geslacht en leeftijdsklasse. De afhankelijke variabele is een continue variabele met een waarde tussen [0,1]. De grijze kolommen geven de verdeling weer voor eerste generatie theoretisch opgeleiden, de gekleurde kolommen de verdeling voor theoretisch opgeleiden met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) (n=15.157).

De brede welvaart index aggregeert elf verschillende aspecten. Figuur 5 toont voor de aparte vragen hoeveel groter of kleiner de waarschijnlijkheid is dat theoretisch opgeleide individuen met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) hoger scoren (6,7 op een Likert 7-schaal) voor de aspecten van de brede welvaart. Figuur 5 toont het marginale effect na controle voor bijvoorbeeld chronische gezondheidsproblemen en de werkstatus van een individu (zie ook ons onderzoek ten aanzien van aspecten die  de brede welvaart beïnvloeden en tabel 5 in de onderzoeksverantwoording voor de regressies).

Figuur 5. Eerste generatie theoretisch opgeleiden ervaren een lagere welvaart ten aanzien van o.a. sociale contacten, gezondheid, maatschappelijke betrokkenheid en persoonlijke ontwikkeling.