Nationale kleur van economische ideeën
Sinds de ECB een politiek van kwantitatieve verruiming voert, neemt de kritiek op haar beleid toe. Deze kritiek komt vooral uit Nederland en Duitsland.
Landen die niet gewend zijn aan inmenging van de politiek in het monetaire beleid. In Nederland heeft dit zelfs geleid tot een rondetafelgesprek in de
Tweede Kamer tussen deskundigen en leden van het parlement.
Ik kan hierbij al melden dat ik op een kleinigheid na het volledig eens ben met hetgeen de economische deskundigen hebben ingebracht. Dit illustreert maar
weer dat economen die een vergelijkbare opleiding hebben gehad en een groot deel van hun leven in hetzelfde land en in een vergelijkbare functie hebben
gewerkt, vaak tot dezelfde mening komen. De heftige discussie illustreert dat de ECB een beleid voert dat wordt gedomineerd door economen die een andere
opleiding hebben gehad en, waarschijnlijk nog belangrijker, gewerkt hebben in een ander land dan Nederland of Duitsland. Voor Draghi is nog van belang dat
hij een (kort deel) van zijn carrière in het commerciële bankwezen heeft gewerkt. Kortom, niet de onafhankelijkheid of transparantie die in de discussie
vaak naar voren komen zijn van belang, maar de inbedding van het beleid in de Nederlandse en Duitse monetaire en politieke mores (cultuur).
Onafhankelijkheid is betrekkelijk
Voordat ik inga op het gebrek aan inbedding in de nationale cultuur, eerst een paar woorden over onafhankelijkheid en transparantie. Een centrale bank is
onafhankelijk als nadat, vaak door een politiek getint proces, de leden van het bestuur van de bank zijn benoemd, de politiek zich niet meer met het beleid
bemoeit. Let wel de politiek benoemt de leden van de raad van bestuur. Met name de benoeming van de president is dan van belang en altijd politiek.
In het verleden heeft dat door de consensus gerichtheid van de Nederlandse politiek niet vaak tot problemen geleid. Helaas was dat bij de laatste benoeming
wel het geval omdat de gedoogpartij PVV niet wilde dat een lid van de zittende directie benoemd zou worden. Een politiek keuze, ook al is die niet
ingegeven door het oude links/rechts politieke spectrum.
Ook gedurende de rit kan er wel onenigheid tussen de centrale bank en de overheid ontstaan over het te voeren beleid. De beslissing om wel of geen vaste
wisselkoers te voeren was en is nog steeds een politiek beslissing. In maart 1983 heeft dat geleid tot een controverse tussen De Nederlandsche Bank (DNB)
en de regering omdat de regering – tegen het advies van DNB in – besloot de gulden niet volledig met de Duitse mark mee te laten revalueren. Tien jaar lang
heeft DNB gemeend te moeten melden dat die beslissing natuurlijk handenvol geld heeft gekost vanwege een hogere rente op de Nederlandse dan op de Duitse
staatsschuld. Bovendien geeft de centrale bank vaak haar mening over elementen van het economisch beleid, in het bijzonder de omvang van de
overheidsschuld. Kortom onafhankelijk betekent nog niet helemaal los van de politiek.
Transparantie in de praktijk
Transparantie heeft betrekking op de mate waarin de centrale bank verantwoording aflegt. In Nederland was dat maar in zeer beperkte mate het geval. Door
middel van een geregeld (meestal wekelijks) overleg bespraken de president en de Minister van Financiën het beleid. In principe kon de Minister de centrale
bank corrigeren. Bij mijn weten is dat nooit gebeurd. Beleidswijzigingen werden via korte persberichten toegelicht. Verantwoording in het parlement
afleggen was niet gebruikelijk.
Wat dat betreft is de ECB veel transparanter. Beleidswijzigingen worden vaak ver van tevoren aangekondigd. De toelichting van de president na een
bijeenkomst van het bestuur kan zeer uitvoerig zijn, en sinds kort worden geanonimiseerde notulen van vergaderingen van het bestuur gepubliceerd. Bovendien
licht de president regelmatig in het Europees parlement het beleid toe. Kortom over de mate van transparantie valt niet te klagen, al speelt hierbij
natuurlijk ook de Zeitgeist mee; tegenwoordig wordt in het algemeen een hogere mate van transparantie vereist dan vroeger.
Nauwe opvatting monetair beleid
Het probleem zit hem naar mijn mening niet in de mate van onafhankelijkheid of transparantie, maar in het gebrek aan inbedding van het huidige monetaire
beleid in de monetaire traditie van Nederland en Duitsland. De Duitse economie is opgezet volgens de principes van het ordo-liberalisme en de
Nederlandse economie heeft daar veel elementen van overgenomen. Volgens deze principes is de economie vormgegeven als een vrijemarkteconomie (het
liberalisme) die echter door regels en wetten in toom wordt gehouden (ordo). Elk instituut of overheidslaag heeft haar eigen verantwoordelijkheid en is
volledig verantwoordelijk voor het bereiken van de haar opgedragen taak.
Voor het monetaire beleid betekent dit dat ze zich allen op de prijsstabiliteit of ruimer geformuleerd de waarde van de munteenheid richt. Werkgelegenheid
is een zaak van de regering, in het bijzonder de Minister van Economische Zaken. De centrale bank dient ervoor te zorgen dat waarde van de munt zich
stabiliseert. In Duitsland is hieraan de term Stabilitätskultur verbonden. Zowel DNB als de Duitse Bundesbank hebben zich gedurende lange tijd
hierbij gebaseerd op het in de gaten houden van monetaire aggregaten. De geldhoeveelheid moest in de gaten gehouden worden, want je wist nooit of een grote
toename niet tot inflatie zou leiden. Het direct financieren van tekorten van de overheid was in beperkte mate mogelijk.
Bredere opvatting monetair beleid
In andere landen is men aan een heel ander monetair beleid gewend. Kenmerkend van alle hierna te bespreken systemen is dat het monetaire beleid niet alleen
op prijsstabiliteit is gericht maar ook op de economische ontwikkeling in het algemeen en vooral op de werkgelegenheid.
In grote lijnen zijn er twee methoden te onderscheiden. De eerste is dat de centrale bank een onderdeel van de regering vormt. Frankrijk is hier een goed
voorbeeld van. De Banque de France was een onderdeel van het Franse Ministerie van Financiën. Hierdoor was het een erg afhankelijke centrale bank, die
direct door politieke voorkeuren werd beïnvloed en bij haar beleid dus veel meer rekening kon houden met de werkgelegenheid. Deze structuur was ook
kenmerkend voor andere centrale banken in Latijns-Europese landen.
De tweede manier om naast prijsstabiliteit ook de stand van de conjunctuur bij het monetaire beleid te betrekken is door beide in het mandaat van de
centrale bank op te nemen. De centrale bank is dan wel onafhankelijk, los van de regering, maar moet volgens de wet ook de werkgelegenheid betrekken bij
het nemen van beslissingen over het monetaire beleid. Deze werkwijze vinden we in Angelsaksische landen. Binnen de groep van eurolanden is Ierland hiervan
een voorbeeld. Samenvattend, de Duitse en Nederlandse monetaire traditie wijkt af van die van de andere landen omdat ze uitsluitend gericht is op
prijsstabiliteit terwijl de anderen ook werkgelegenheid expliciet meenemen.
Beleid van kwantitatieve verruiming
Voor wat de kwantitatieve verruiming betreft, is de rol van Mario Draghi van groot belang. Kwantitatieve verruiming betekent dat de centrale bank
schuldpapieren opkoopt en dus een vraag naar financiële activa creëert. Hierdoor wordt de rente gedrukt en kunnen overheden en bedrijven goedkoper lenen,
voor zover met name de laatste groep direct op de financiële markten leent. Dit zijn voornamelijk grote bedrijven. Kleine bedrijven en consumenten moeten
veelal via banken lenen. Landen verschillen sterk in de mate waarin financiële markten een rol spelen bij de kredietverlening. Spelen financiële markten
geen grote rol dan heeft kwantitatieve verruiming waarschijnlijk weinig zin. De doorwerking naar de reële economie is te indirect en bovendien zijn er een
aantal nadelen dan wel beperkingen aan dit beleid, zoals een beperkte beschikbaarheid van activa. In de landen van de eurozone zijn financiële markten
minder belangrijk dan in de Angelsaksische landen.
Draghi heeft echter een deel van zijn carrière bij spelers op de financiële markten doorgebracht. Hij weet daardoor hoe de financiële markten bespeeld
moeten worden, maar kan daardoor ook de neiging hebben deze bezwaren te onderschatten. Kortom, de spanning tussen het Nederlandse en Duitse standpunt en de
rest van de het bestuur van de ECB kan naast materiële verschillen ook teruggevoerd worden op verschillen in monetaire traditie. De problemen worden nog
vergroot doordat de president van de ECB erg weinig feeling lijkt te hebben voor deze verschillen en minder dan zijn voorgangers lijkt te streven naar
consensus.
Regels
Hier wreekt zich naar mijn mening dat bij het opstellen van de statuten en de werkwijze van de ECB en de benoeming van de president geen rekening is
gehouden met deze verschillen in monetaire traditie. De constitutionele vorm van de ECB is ingegeven door wantrouwen; wantrouwen van de kant van de
Duitsers dat de Fransen het monetaire beleid naar hun hand zouden zetten. De Duitsers en Nederlanders dachten dit op de Duitse manier te kunnen regelen: we
maken goede regels en houden ons daaraan. Maar zo zit de wereld buiten Duitsland en Nederland niet in elkaar. In andere culturen, en zeker de Franse, zijn
regels van ondergeschikt belang. Belangrijk is wie aan de top staat en de macht uitoefent. Kortom, mij lijkt dat de Duitse en Nederlandse regering in het
vervolg beter op moeten letten dat de president van de ECB iemand is die oog heeft voor cultuurverschillen en die bereid is deze expliciet in zijn beleid
mee te wegen.
Te citeren als
Eelke de Jong, “Europees monetair beleid toont naïviteit Nederland en Duitsland”,
Me Judice,
18 mei 2016.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
Ontvangst Draghi’ van Minister-president Rutte (
CC BY 2.0)