Gereedschapskist
Tweehonderd jaar nadat Adam Smith de onzichtbare hand van marktwerking analyseerde is de gereedschapskist voor economen overvol geraakt met vele wiskundige
modellen en econometrische technieken. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt zijn er niet alleen wiskundige modellen op basis van rationeel gedrag en
economische motieven zoals winst en inkomen, maar ook modellen met niet-rationeel gedrag, zoals kuddegedrag op de beurs en de huizenmarkt, en
niet-economische motieven, zoals de intrinsieke motivatie van een leraar. Ook is het aantal onderwerpen waarop deze omvangrijke gereedschapskist van
economen is toegepast enorm uitgebreid, zoals criminaliteit, het huwelijk en politieke besluitvorming.
Door de lange termijn blik kan geschiedenis helpen hoofdzaken van bijzaken te scheiden en daarmee al deze kennis en techniek op een effectieve en
evenwichtige manier toe te passen. Zonder historische blik zal vaak de neiging zijn om economische analyses en voorspellingen te baseren op omstandigheden
en verklarende factoren uit het heden en het meest recente verleden. Dit leidt tot tunnelvisies en korte termijn denken. Gebrek aan historische kennis zou
ook een verklaring kunnen zijn voor verschijnselen van overmoed en overspecialisatie van economen (zie van Dalen, 2010). Meer aandacht voor geschiedenis in
onderzoek en opleiding van economen kan dan dienen als medicijn. Historische voorbeelden kunnen ook nuttig zijn om met een breed publiek te communiceren.
Ze kunnen bijvoorbeeld helpen de betekenis en relevantie van abstracte economische ideeën, zoals economische groei, houdbare overheidsfinanciën en
marktwerking, te verduidelijken. Vier voorbeelden kunnen deze rol van geschiedenis als medicijn en didactisch instrument illustreren.
Onzekerheid van macro-economische voorspellingen
Tot aan de financiële crisis in 2008 werd in macro-economische ramingen van het CPB nauwelijks aandacht besteed aan de mogelijkheid van een financiële
crisis (zie Bos en Teulings, 2013). Dit was ook logisch, gelet op dat de ramingen waren gebaseerd op tijdreeksen vanaf de jaren zeventig. Historische
tijdreeksen over economische groei in Nederland en andere landen leken voor dergelijke ramingen niet relevant. De financiële crisis in 2008 was daarom een
volkomen onverwachte gebeurtenis. Volgens toevalfilosoof en derivatenhandelaar Taleb (2007) is dit een goed voorbeeld van een zwarte zwaan: een zeer
onwaarschijnlijke gebeurtenis met een zeer grote impact.
Direct na het begin van de crisis hebben Reinhart en Rogoff (2009) lieten zien dat het wel mogelijk is om een langetermijnperspectief op economische groei
te hebben. Ze maakten een overzicht van financiële crises over de hele wereld gedurende de afgelopen eeuw. Het bleek dat bezien over een dergelijke langere
periode zulke zwarte zwanen zeker niet zo zeldzaam waren als in de macro-economische ramingen van afgelopen decennia impliciet werd verondersteld.
En juist wat betreft zwarte zwanen maken goed economisch beleid en goede instituties een groot verschil. Het belang van instituties als een goed
functionerende overheid, belastingdienst en rechtspraak en een politiek besluitvormingssysteem met heldere procedures, checks and balances en aandacht voor
de belangen van diverse groepen burgers en bedrijven, wordt benadrukt door economen als Olson (1971 en 1982) en Acemoglu en Robinson ( 2012) en de
politicoloog Fukuyama (2011, zie vooral deel IV). Zij verwijzen in hun werk ook uitgebreid naar historische voorbeelden. Goede instituties zorgen dat
nieuwe informatie over de zwarte zwaan snel en breed wordt gedeeld (bijvoorbeeld via een CPB), dat snel en effectief naar structurele oplossingen wordt
gezocht (bijvoorbeeld door aanpassing van wet en regelgeving, fiscale voordelen en ineffectieve subsidies), dat hierbij het gezamenlijk belang een grote
rol speelt en dat een deel van de oplossingen vrij automatisch gaat. Hierbij kun je denken aan loononderhandelingen die uitgaan van de algemene
productiviteitsgroei en pensioenen die alleen verhoogd worden als daar voldoende dekking voor is.
Vooral bij het monetaire beleid is de recente financiële crisis gebruikt om door een vergelijking met de jaren dertig en andere perioden lessen te leren
uit de geschiedenis. Reactie van de monetaire autoriteiten in de VS was om agressief monetair beleid te voeren omdat de passieve houding van de Federal Reserve in de
jaren dertig toen het grote probleem was. In Europa werd door de slechte ervaring met ruim monetair beleid en hyperinflatie uit de jaren twintig juist in
eerste instantie gekozen voor een passieve reactie van de monetaire autoriteiten. Economisch-historicus Eichengreen (2015) benadrukt dat beleid op basis
van dergelijke analogieën nuttig maar ook gevaarlijk en misleidend kan zijn. De analogie kan misleidend zijn omdat te veel naar de overeenkomsten en te
weinig naar de verschillen met de huidige situatie wordt gekeken. Ook is het beter actief te zoeken naar meerdere vergelijkbare historische periodes en op
basis daarvan lessen te trekken.
Houdbare overheidsschuld
Het tweede voorbeeld betreft overheidsschuld. Een overheidsschuld boven de 90% BBP wordt door economen vaak als niet-houdbaar gezien en heeft volgens
Reinhart en Rogoff (2010) een fors negatief effect van 1 procentpunt op de lange termijn jaarlijkse economische groei. De Nederlandse overheidsschuld is in
het verleden echter ruim boven dit niveau geweest. Vlak na de Tweede Wereldoorlog was het bijvoorbeeld ruim 150% BBP (zie Bos, 2008 en Bos, 2012). Deze
hoge schuld bleek geen probleem aangezien die door een combinatie van inflatie, hoge economische groei en gematigde stijging van overheidsuitgaven als
sneeuw voor de zon verdween. Zoals de hardnekkige Griekse schuldproblemen laten zien, heeft een onhoudbare overheidsschuld en gebrekkige economische groei
niet alleen te maken met de hoogte van de schuld, maar vaak ook met de kwaliteit van de instituties en politieke besluitvorming. Volgens OECD en IMF zijn
juist de Nederlandse instituties voor begrotingsbeleid een voorbeeld voor landen met zwakke begrotingsdiscipline als Griekenland. Deze instituties kwamen
echter zeker niet uit de lucht vallen, maar zijn het resultaat van een lang historisch leerproces. Ze kunnen daarom niet zomaar worden gekopieerd door
andere landen, maar bevatten voor wie wil horen lessen voor goed begrotingsbeleid (zie Bos, 2008 en Bos en Teulings, 2012).
Het effect van het akkoord van Wassenaar
Het derde voorbeeld betreft de gezondmaking van de Nederlandse overheidsfinanciën door het beroemde akkoord van Wassenaar. De Nederlandse overheidsuitgaven
zijn vanaf 1983 sterk gedaald van meer dan 60% BBP tot onder de 50% BBP. Als bepalende factoren worden gewoonlijk een pakket aan beleidsmaatregelen
genoemd, zoals loonmatiging in het kader van het akkoord van Wassenaar, versobering van uitkeringen, minder subsidies en beperking van overheidstekorten
wat tot dalende overheidsschuld en rentelasten leidde. Kwantitatieve analyse van het verleden (zie Bos, 2006) laat echter zien dat vier andere factoren nog
belangrijker zijn geweest: de sterk toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen, vergrijzing, een dalende rentevoet en een vermindering van de militaire
dreiging (‘vredesdividend’).
Marktwerking in het openbaar vervoer
Belang en beperkingen van marktwerking en de rol van de overheid zijn vaak moeilijk te begrijpen, zeker bij een complex onderwerp als openbaar vervoer.
Een, vierde, historisch voorbeeld kan dit aanzienlijk verduidelijken, bijvoorbeeld waarom eerst privaat initiatief goed was, daarna overheidsingrijpen en
waarom daarna voor een combinatie van beide is gekozen (zie Brouwer en van Kesteren, 2008 en Van der Woud, 2008).
De aanleg en exploitatie van spoorlijnen in Nederland begin negentiende eeuw, zoals tussen Haarlem en Amsterdam, was een privaat initiatief. Reizigers
waren graag bereid te betalen voor een afname van de reistijd van twee uur naar een half uur. Vanaf 1860 nam de overheid de aanleg van spoorlijnen over.
Spoorbruggen over de brede Nederlandse rivieren zijn duur en kunnen alleen met overheidsgeld worden gefinancierd. Verbinden van het centrum van Rotterdam
en Amsterdam met hun havens en met Duitsland met een spoorverbinding wordt gezien als landsbelang. De exploitatie was in handen van verschillende private
ondernemingen. Dit zorgde voor concurrentie, maar ook voor gebrekkige aansluitingen, omwegen, ondoorzichtige tarieven, slechte service, een
tekortschietende vervoerscapaciteit en een zwakke onderhandelingspositie ten opzichte van het buitenland. In 1938 werden de ondernemingen daarom
genationaliseerd en samengevoegd tot één staatsbedrijf: de Nederlandse spoorwegen (NS). Het probleem met deze oplossing is echter dat de NS als monopolist
nauwelijks prikkels voor meer efficiëntie en betere dienstverlening heeft. In de jaren negentig is daarom besloten beperkte concurrentie op het spoor toe
te laten. En ook deze oplossing is niet zonder problemen.
Deze historische terugblik illustreert dat de rol van marktwerking en de overheid niet alleen afhangt van politieke voorkeuren, maar ook van specifieke
omstandigheden en dat niet eenvoudigweg op basis van economische theorie kan worden gesteld dat één soort oplossing altijd het beste is.
Didactisch instrument en medicijn
Deze vier voorbeelden laten zien dat geschiedenis niet alleen een didactisch instrument kan zijn voor economen maar vooral ook een medicijn tegen de
neiging om economische analyses en voorspellingen te veel te baseren op het heden en het meest recente verleden. Een historische blik en analyse geeft een
breder perspectief op doelstellingen en instrumenten van economisch beleid en de rol van externe factoren. Het verduidelijkt en benadrukt bijvoorbeeld vaak
het belang van goede instituties en politieke besluitvorming. Het werk van enkele Nobelprijswinnaars in de economie, zoals Kuznets, North, Fogel en Deaton,
en topeconomen als Acemoglu, Eichengreen, Greif, Mokyr en Piketty, illustreert ook de meerwaarde van een historische blik voor economen. Het
laat zelfs nog een andere belangrijke rol van geschiedenis voor economen zien: zij gebruiken de historische ontwikkeling als een laboratorium vol met
natuurlijke experimenten om dieper en fundamenteler na te denken over grote economisch keuzes en ontwikkelingen.
Referenties:
Acemoglu, D. and J.A. Robinson, 2013, Why nations fail - The origins of power, prosperity and poverty,Profile Books, London.
Bos, F., 2006, Nederlandse collectieve uitgaven in historisch perspectief, CPB Document 109.
Bos, F., 2008, The Dutch Fiscal Framework; History, Current Practice and the Role of the CPB, 2008, OECD Journal on Budgeting, vol. 8, no. 1, pp.
7-48.
Bos, F., 2012, Economic Theory and Four Centuries of Fiscal Decentralisation in the Netherlands, OECD Journal on Budgeting, issue 2, pp. 9-60.
Bos, F. en C. Teulings, 2012, What can be learned from the world’s oldest fiscal watchdog?, Vox EU, column of 1 May 2012.
Bos, F. en C. Teulings, 2013, Short and long-term forecasting by CPB: science, witchcraft or practical tool for policy?, OECD Journal of Budgeting
, issue 1, pp. 45-56.
Brouwer, P. en G. van Kesteren, 2008, Berigt aan de heeren reizigers; 400 jaar openbaar vervoer in Nederland, SDU Uitgevers, Den Haag.
Dalen, H. van, 2010, Het stille onbehagen; over ingenieurs, leunstoeleconomen en ezeldrijvers in de economie, oratie.
Eichengreen, B., 2015, Hall of Mirrors; The Great Depression, The Great Recession, and the Uses-and Misuses-of History, OUP, USA.
Fukuyama, F., 2011, The origins of political order, from prehuman times to the French revolution, Profile Books, London.
Olson, M., 1971, The logic of collective action; public goods and the theory of groups, Harvard University Press, London.
Olson, M., 1982, The rise and decline of nations: economic growth, stagflation and social rigidities, Yale University Press, New Haven.
Reinhart, C.M., en K. Rogoff, 2009, This time is different; Eight centuries of financial folly, Princeton University Press.
Reinhart, C.M., en K. Rogoff, 2010, Growth in a time of debt, American Economic Review, Vol. 100 No. 2, May 2010, 573-578.
Taleb, N.N., 2007, The black swan: the impact of the highly improbable, Random House.
Woud, A. van der, 2008, Een nieuwe wereld; het ontstaan van het moderne Nederland, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.