De crisis van 2008
Het omvallen van de Amerikaanse bank Lehman Brothers op 15 september 2008 had tot gevolg dat banken geen geld meer aan elkaar wilden uitlenen. Dat was meteen heel bijzonder in vergelijking met financiële cycli in het verleden. Dit betekent in feite dat banken zelf aan het begin van de crisis stonden, en dat overige factoren die in sommige rapporten worden genoemd niet het belangrijkst waren. Een deze zomer verschenen SFL-rapport (2018) beschrijft dit en komt tot een schokkende conclusie: de risico’s bij banken en andere financiële instellingen bleken ‘’niet zozeer beter gespreid maar vooral beter verstopt te zijn’’ (blz. 8). Die opmerking werpt de vraag op of zaken door de banken niet goed waren begrepen.
Nederland werd economisch harder geraakt door de crisis dan andere West-Europese landen. Dit werd vooral veroorzaakt door lagere investeringen en lagere consumptie. De klachten over financieringsstops door banken, die met name vanuit het midden- en kleinbedrijf werden geuit waren massaal en zijn dat ook lang na 2008 gebleven. Van belang is om te beseffen dat het bankwezen zelf niet gezond was. Door grote terughoudendheid jegens en zelfs een stop op financieringsverzoeken van cliënten trachtten banken het vege lijf te redden waardoor ook redelijk gezonde ondernemingen niet meer aan krediet konden komen. De banken kwamen er, zo lijkt het, toen pas achter dat hun eigen vermogen veel te klein was. Die informatie en dat inzicht kwamen vooral uit de regelgeving, bekend als Basel II, niet van de banken zelf. In de literatuur wordt dit relatief lage eigen vermogen het financiële risico genoemd, ook wel het leverage-risico (Duffhues, 2006). Het operationeel risico (ofwel het algemene verdienmodelrisico) van banken was al drastisch toegenomen. Daar kwam dit financiële risico dus nog bij.
Beter gekapitaliseerde banken
Het SFL-rapport (2018) attendeert op belangrijk onderzoek: beter gekapitaliseerde banken bleken het beter te doen in tijden van crisis. Dat laatste sluit aan bij hetgeen hierboven werd gesteld over het te grote financiële risico in de vermogensstructuur van banken. Bankcliënten en de hele samenleving werden op grote schaal de dupe. Dit had voorkomen kunnen worden door aan de activazijde van de balansen tijdig een meer gezonde vermogensstructuur te kiezen, en door banken aldus te beschermen tegen een destabilisatiedreiging.
Macro/micro/bedrijfseconomie
Regelgevers hebben te zachte eisen gesteld aan de banksolvabiliteit. Meer micro-economisch denken, in plaats van macro-economisch zou ze hebben gesierd (Zie ook van Wijnbergen, 2016). Bovendien kwamen er al geruime tijd vanuit de bedrijfseconomische wetenschap diverse waarschuwingen dat banken te zwak waren gefinancierd (o.a. Benink & Benston 2005; Boot & van Wijnbergen 2013; Duffhues 1988). Benink & Benston wezen in 2005 reeds op de te zwakke regelgeving en waarschuwden dat daardoor geen bankstabiliteit te verwachten was. Ook het genoemde SFL-rapport (2018) ziet het te lage eigen vermogen als een belangrijke les uit het verleden. Dit inzicht ontbrak blijkbaar destijds bij bankiers. Althans, zij handelden er niet naar. Voor 2008 kende de regulering nauwelijks aandacht voor de leverage- of solvabiliteitsratio. Heel lang was de basiseis vanuit de Basel-regelgeving slechts 3 procent. Dit is niet tijdig aangepast aan de eisen van het complexe financiële bestel van de laatste decennia. Banken opereren in een concurrerend klimaat. Het is daarom goed dat de regelgeving op internationale basis tot stand komt.
Maatschappelijke betrokkenheid door een ‘’nuts’’-opslag op de solvabiliteitsratio
Een belangrijke (in economische termen) bank moet niet alleen haar eigen private risicobuffer aanleggen voor de strikt bancaire verliezen die ze zou kunnen lijden - ik noem dat de bedrijfseconomische bancaire solvabiliteitsratio. Daarnaast moet zij ook verantwoordelijkheid dragen voor de vele zware maatschappelijke verliezen die ze samen met andere belangrijke banken kan veroorzaken bij andere maatschappelijke partijen zoals ondernemingen, spaarders, pensioentrekkers, werklozen en belastingbetalers als er een crisis zou dreigen uit te breken. Die kans moet dus worden geminimaliseerd. Dit betreft de potentiele externe effecten van een ernstige bankcrisis. Dat gaat om vele tientallen, zo niet honderden miljarden euro’s zoals is gebleken in de jaren na 2008 tot 2018. Een ‘’nutsopslag’’ op de meer strikte bancaire solvabiliteitseis zou de kans op een dergelijk rampscenario enorm verkleinen. Banken zouden in dat geval de maatschappij veel beter behoeden omdat ze zelf grote verliezen zouden kunnen dragen dus veel minder snel failliet zouden gaan. Dat heeft mij er in 2014 toe gebracht om eerder te denken aan een gewenste solvabiliteitsratio van 25, dan van 3 procent (Duffhues, 2014). Dat dit de kredietverlening zou schaden is een onbewezen uitspraak van sommige bankiers. Het zou ingrijpende gevolgen hebben voor de noodzaak van bestaande regelgeving en voor het dividend- en het emissiebeleid van banken.
In de VS is de verbetering van de ook daar gewenste solvabiliteit van banken in sterke mate afgedwongen door de Amerikaanse overheid. Uit een publicatie van DNB uit 2013 (DNB 2013) wordt door het SFL het verschil in emissievolumes van aandelen in de VS en het Eurogebied belicht. In de jaren 2008 tot en met 2010 werden in de VS aanzienlijk meer emissieopbrengsten genoteerd dan in Europa. In Europa bestond geen dwang.
Uit bladzijde 51 van het SFL rapport (2018) blijkt dat de solvabiliteit in Nederlandse banken het laagst is in een vergelijking tussen 16 landen. Twee landen – Ierland (met 14 procent) en de VS (met 12 procent) – voeren de lijst aan. Alle overige landen zijn Europese landen (variërend van 6 tot 8 procent). Nederland scoort slechts 6 procent. Amerikaanse banken zijn dus twee keer beter bestand tegen risico’s van welke bron dan ook.
Lengte van recessies
Het SFL rapport (2018) verdient grote waardering, omdat het vanuit vooral macro-economische achtergronden nadrukkelijk aandacht vraagt voor de vermogensstructuur van banken als een bottleneck voor het overwinnen van te heftige uitslagen van een financiële crisis. Stappen moeten nu echter eindelijk worden gezet. Er is om onduidelijke redenen veel tijd verloren gegaan. Uit een onderzoek van Homar & van Wijnbergen (2013) blijkt dat een snelle ophoging van de banksolvabiliteit tot gevolg heeft dat de lengte van recessies na een financiële crisis bijna 50% korter is. In de VS dwong de overheid met succes, zoals eerder gemeld, een hogere solvabiliteit van banken af met snelle adequate wetgeving. Dat was in principe ook in Europa mogelijk geweest, maar dat is niet gebeurd. Dat in de toekomst Brussel bij dit streven een coördinerende rol zal en moet spelen is onvermijdelijk en terecht. In de wetenschap bestaat dringend behoefte aan meer integratie van macro-economische modellen met financieringsbeslissingen. Het is mijn mening dat ook aan Nederlandse universiteiten hieraan meer kan worden gewerkt door meer samenwerking tussen departementen van economische faculteiten.
Bevoorrechte positie banken: risk shifting maatschappelijk ongewenst
Het huidige financiële systeem is o.a. in de ogen van Admati (zie FD, 2018) nauwelijks minder wankel geworden, en is bovendien inefficiënt en gevaarlijk. Banken kunnen hun vermogensstructuur op een bevoorrechte manier vormgeven door optimaal gebruik te maken van de positieve kanten van het financiële leverage effect zonder de negatieve kanten. Hierdoor kunnen zij in vele gevallen de rentabiliteit van het eigen vermogen verhogen. Maar de volatiliteit van dat rendement neemt ook toe. De bevoorrechting schuilt in het privilege van systeembanken dat zij gered worden door de overheid in het geval van grote problemen. Aandeelhouders hebben dan geen last van dat verhoogde risico, dat er wel degelijk is: een vorm van risk shifting dus. Dat privilege geldt niet voor gewone AEX-ondernemingen zoals Philips en Akzo Nobel die dan ook een veel hogere solvabiliteit aanhouden in de orde van grootte van 45 à 50 procent. Admati spreekt van bankiers die in dit geval ‘moedwillig blind’ zijn omdat zij het eigen vermogen onvoldoende vergroten. Die kwalificatie is een zware uitspraak. Zij spreekt zelfs van ‘drogredeneringen’ die bankiers aanhangen omdat de kredietverlening in gevaar zou komen. Waaraan het tot dusverre ontbreekt is een duidelijk onderbouwde tegenargumentatie van bankiers ten aanzien van dit verwijt dat ook door anderen al eerder werd gemaakt (Finnerty & Gonzalez, 2018; Sanders & Zhang, 2018). Hier ligt een duidelijk probleem. In elk geval wacht de academische wereld op een dergelijke argumentatie. Ik bepleit zoals aangegeven een bijzonder aanvullend doel, namelijk om de banken via een veel groter eigen vermogen primair verantwoordelijk te maken voor de zeer verstorende externe effecten van hun (eventueel te) riskant gedrag op de samenleving. De aandeelhouders dragen in de voorgestelde regeling primair eventuele verliezen van de bank op haar activa zodat de bank voorzichtiger wordt.
Beloning bankbestuurders
Een dergelijke verhoging van de solvabiliteit zou niet alleen de financiële positie van banken versterken, het systeemrisico verminderen, het algemene vertrouwen in banken verbeteren en de behoefte aan scherpe regulering verminderen (Calomiris, Harris, Schrand and Weil, 2018) maar zou nog een extra gunstig effect kunnen hebben op de mogelijkheden om bestuurders van topbanken beter te belonen. Naarmate de eigen vermogenspositie sterker is, is de kans kleiner dat een bank een beroep zou moeten doen op de overheid om haar te redden zodra een moeilijke situatie zou ontstaan. Dat betekent dat ongeacht over welke systeembank het gaat, het gevaar voor de samenleving veel minder groot is dat men hulp moet bieden. Een systeembank zou daardoor in de beloning van haar topbestuurders ruimere mogelijkheden verdienen omdat ze in dat opzicht op een niet-systeembank zou gaan lijken. Deze laatste kan immers ook geen ondersteuning van de overheid verwachten als die in moeilijkheden geraakt. De commotie over hoge topbestuurdersbeloningen die we allen kennen (o.a. in 2018 over ING) zou er wellicht door afnemen.
Referentielijst
Benink H, Benston G (2005) The future of banking regulation in developed countries: Lessons from and for Europe. Financial Markets, Institutions & Instruments 14 (5): 289-328.
Boot A, Wijnbergen S van (2013) Bankieren op drijfzand. Economisch Statistische Berichten 98(4674&4675): 742-745.
Calomiris Charles W, Larry Harris, Catherine Schrand en Roman L.Weil (2018), Statement of the Financial Economists Roundtable: Bank Capital as a Substitute for Prudential Regulation , Journal of Applied Corporate Finance, Volume 29, Issue 4, pp.25-28.
DNB (De Nederlandsche Bank) (2013) Overzicht financiële stabiliteit (najaar).
Duffhues PJW (1988) Het solvabiliteitstoezicht op banken en de financieringstheorie. De Naamloze Vennootschap 66(4): 143-148.
Duffhues PJW (2006) Ondernemingsfinanciering en vermogensmarkten, 3e druk, Groningen.
Duffhues PJW (2014) De solvabiliteit van banken, het systeemrisico en de toezichthouders: een financieel-economische benadering. (Bijdrage aan het Vriendenboek ‘’Vertrouwen herwinnen na de crisis” aangeboden aan Piet Moerland), 19 juni, hoofdstuk 5, pp. 65-84.
Duffhues PJW (2018) De lessen van de crisis van 2008 in terugblik, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 92(9/10); 277-282.
Finnerty John D.and Laura Gonzalez (2018), Why European Banks Are Undercapitalized and What Should Be Done About It, Journal of Applied Corporate Finance, Volume 29, Issue 4, pp.65-71.
Het Financieele Dagblad (2018), Dwing banken hun eigen risico’s te dragen om de samenleving te beschermen, 19 oktober.
Homar T, Wijnbergen S van (2013) On zombie banks and recessions after systemic banking crises: Government Intervention matters. Working paper.
Sanders, Mark, en Lu Zhang (2018), Diversiteit in de financiële sector is van groot belang, (opgenomen in De toekomst van banken, ESB nr.47665, 11 oktober 2018, blz.20-24).
SFL (2018) met twee deelrapporten: Sustainable Finance Lab (2018) De lessen van de crisis van 2008: Zijn ze geleerd en in de praktijk gebracht? Achtergronddocument voor de SFL publicatie ´Werk in Uitvoering; De visie van het Sustainable Finance Lab, 10 jaar na het begin van de financiële crisis´ Rens van Tilburg, Harald Benink, Dirk Bezemer, Arnoud Boot, Clemens Kool en Dirk Schoenmaker. Alsmede: Sustainable Finance Lab (2018) Werk in uitvoering. Een nieuwe werkverdeling tussen publiek en privaat voor een duurzaam financieel stelsel .
Wijnbergen S. van (2016) Where macroeconomics went wrong: on banks, debt overhang and the effectiveness of fiscal/monetary policies. Public Lecture CPB on February 4, 2016.