Hoe Europa steeds verder achterop raakte (en raakt)

Hoe Europa steeds verder achterop raakte (en raakt) image
Afbeelding 'Donald Trump' door 'Gage Skidmore'
11 nov 2024

De welvaart van Europa staat op het spel, zeker in het licht van het toenemende protectionisme. Het recente rapport van Draghi, waarin onder andere wordt opgeroepen honderden miljarden extra te investeren in het Europese concurrentievermogen, deed veel stof opwaaien. Wat ligt er ten grondslag aan de vertraging van de Europese productiviteitsgroei? En belangrijker, is er wat aan te doen?  

Inleiding 

Het rapport van Mario Draghi, The Future of European Competitiveness, luidt de alarmbel over de achterblijvende Europese economische groei. Volgens het rapport staat de Europese welvaart op het spel. Het rapport focust op een breed scala aan knelpunten die zich aan de aanbodzijde van Europa’s economie voordoen. Draghi komt ook met een oplossing die, kort samengevat, neerkomt op een combinatie van vermindering en stroomlijning van regeldruk en forse financiële inspanningen om de Europese economische structuur te versterken en zo weer het perspectief te bieden op meer dynamisch elan en hernieuwde duurzame economische groei.    

Deze bijdrage beperkt zich tot een verdere uitdieping van enkele oorzaken die ten grondslag liggen aan de vertraging in de Europese productiviteitsgroei. De context waarbinnen deze duiding plaatsvindt is die van het neoklassieke groeimodel. Dit model biedt in macro-economisch opzicht voldoende aanknopingspunten om de lange termijn productiviteitsproblemen waarmee Europa lijkt te kampen analytisch op een samenhangende wijze in kaart te brengen. Niet zonder reden noemt Acemoglu het neoklassieke groeimodel van Solow “the workhorse model of macroeconomics”.       

De neoklassieke groeitheorie

Het groeitempo van een economie, open dan wel gesloten, wordt volgens de neoklassieke groeitheorie uiteindelijk bepaald - dan wel begrensd - door de natuurlijke groei, i.e. de som van de groeivoeten van arbeidspotentieel en arbeidsbesparende technische vooruitgang (arbeidsproductiviteitsstijging). Als laatstgenoemde afneemt zal ook het maximaal haalbare groeitempo van een economie afnemen en zal de gegarandeerde groei die tot stand komt door de groei van de kapitaalgoederenvoorraad zich aanpassen. In een gesloten economie vindt deze aanpassing plaats via een wijziging van de categorale inkomensverdeling ten gunste van de factor arbeid, zodat er uiteindelijk juist voldoende rendement en overig inkomen overblijft om een zodanig investeringsniveau te bereiken waarbij de gegarandeerde groei gelijk is aan de natuurlijke. In een open economie bestaat er naast de arbeidsmarkt een tweede evenwicht herstellend mechanisme, dat van de internationale kapitaalmarkt. Een deel van de in het binnenland gegenereerde besparingen zal, onder invloed van een dalend binnenlands kapitaalrendement, afvloeien naar het buitenland. Het nieuwe evenwicht wordt in dit geval bereikt in de combinatie van een gewijzigde categorale inkomensverdeling ten gunste van de factor arbeid met derhalve een lager kapitaalrendement, een lager investeringsniveau en meer kapitaaluitvoer dan voorheen. Bij een extreem hoge kapitaalmobiliteit (investeerders zien als het ware de bui van toekomstige rendementsdalingen al hangen) wijzigt de categorale inkomensverdeling vrijwel niet en vindt er zoveel extra kapitaaluitvoer plaats waardoor de groei van de binnenlandse kapitaalgoederenvoorraad juist voldoende is om te matchen met de natuurlijke groei.

Opmerkelijk is nu dat, wanneer de EU en de VS zonder de ICT-sector met elkaar worden vergeleken, de productiviteitsgroei de afgelopen twintig jaar in beide economieën aan elkaar gelijk is.

Het bereiken van een dergelijk dynamisch evenwicht is voorbehouden aan een economie waarin 1) geen sprake is van overvloedige arbeid, 2) die zich wat betreft de arbeidsbesparende technische vooruitgang op de zogenoemde “technological frontier” bevindt en 3) een stabiele bedrijfstakkenstructuur kent.

  1. Voor zolang er sprake is van arbeidsovervloed bepaalt de gegarandeerde groeivoet, i.e. de groei van de kapitaalgoederenvoorraad, het feitelijke groeitempo van de economie. Een toenemende vraag naar arbeid heeft dan geen of weinig invloed op het loonpeil. Er ontstaat in die omstandigheden een groeipad, waarop de categorale inkomensverdeling gedurig verschuift richting het overige inkomen met vervolgens weer stijgende besparingen en investeringen tot gevolg;
  2. Uitontwikkelde economieën bevinden zich aan de grens van de “technological frontier”. Deze vormt als het ware de laatst beschikbare pagina in het zogenoemde “book of blueprints”. Een boek dat zich laat lezen als een chronologie van alle technologische innovaties m.b.t. producten en productieprocessen die zich hebben voorgedaan en zijn toegepast. Gedurende de tweede helft van de 19e eeuw werd dit boek in Engeland geschreven, vanaf het begin van de 20e eeuw tot vandaag in de VS. Normaal gesproken verschuift deze frontier op lange termijn in een geleidelijk tempo, wat zich vertaalt in een bescheiden groei van de arbeidsproductiviteit. Soms worden er in technologisch opzicht forse stappen gezet, die leiden tot een tijdelijke versnelling. Voorbeelden van dergelijke baanbrekende product- en procesinnovaties zijn de stoommachine, de verbrandingsmotor, elektrificatie, de lopende band, kunststoffen, meststoffen, ICT en digitalisering. Wellicht zal artificiële intelligentie zo’n versnellende ontwikkeling blijken te zijn;
  3. Ontwikkelende regio’s worden ook gekenmerkt door het ontstaan van nieuwe sectoren met beduidend hogere toegevoegde waarde per eenheid product. De bedrijfstakkenstructuur is verre van statisch en de macro-economische productiviteit stijgt. De naar verhouding lage loonkosten, die voor de gehele binnenlandse toeleveringsketen gelden, bevorderen bovendien de internationale verhandelbaarheid van deze voortgebrachte producten. Het omgekeerde kan zich eveneens voordoen in verder doorontwikkelde economieën en staat bekend als de wet van Baumol.

Uit het voorgaande volgt dat een dynamisch evenwicht, waarbij natuurlijke en gegarandeerde groeivoet op het gestage groeipad samenvallen, zich zelden zal voordoen. Wel zal na elke verstoring een economie opnieuw pogen haar weg te vinden richting een nieuw dynamisch evenwicht. Het is hierdoor aannemelijk dat er belangrijke verschillen kunnen bestaan voor wat betreft de ontwikkelingsfase waarin een regio zich bevindt. Er zijn regio’s die als het ware zijn uitontwikkeld omdat zij zich aan of in de directe nabijheid van de “technological frontier” bevinden en waarin bovendien sprake is van (vrijwel) volledige benutting van het aanwezige arbeidspotentieel. De gegarandeerde groeivoet is dan (vrijwel) gelijk aan de natuurlijke groeivoet en zal lager zijn dan in het verleden gebruikelijk was. Immers, het proces van “catching-up” is voltooid. Er zijn andere regio’s die zich nog in volle (stormachtige) ontwikkeling bevinden op de weg naar de “technological frontier” en waar nog sprake is van overvloedige arbeid in combinatie met een naar verhouding hoge investeringsactiviteit. De gegarandeerde groeivoet is dan groter dan de natuurlijke groeivoet.

Wat vertellen de data

China - en überhaupt de gehele Zuidoost Aziatische regio - onttrekken zich aan bovenvermelde drie voorwaarden. Er is in dat deel van de wereld vooralsnog sprake van arbeidsovervloed, zitten nog immer in het proces van technologische “catching-up” en zien mede daardoor hun sectorstructuur gedurig wijzigen in de richting van activiteiten met een hogere toegevoegde waarde. In regio’s met deze kenmerken bepaalt dus de gegarandeerde groei, i.e. het investeringsniveau, de feitelijke groei. Illustratief in dat verband is China’s bruto investeringsniveau van 43% van het bbp, wat tweemaal zo hoog is als van de VS en de EU (21 en 22%), en meer dan anderhalf keer zo hoog als Japan (25%). Voor de VS is het aannemelijk dat er geen sprake meer is van overvloedig beschikbare arbeid en dat zij zich toch al zo’n 100 jaar op de door hen zelf bepaalde “technological frontier” bevinden.  Wel is sprake van een meer dynamische bedrijfstakkenstructuur gelet op de hoge vlucht die de ICT-sector de voorbije 20 jaar heeft genomen.

Europa en Japan voldoen min of meer aan alle drie de voorwaarden: arbeid is schaars, de arbeidsbesparende technologische vooruitgang is gedurig vertraagd en het bedrijfstakkenpatroon, aanvankelijk statisch, vertoont zelfs een beweging richting sectoren met een lagere toegevoegde waarde. In het bijzonder de-industrialisering ten gunste van dienstverlening met in het algemeen lagere toegevoegde waarde zoals overheid, horeca, platformeconomie en zorg.   

Figuur 1. Jaarlijkse arbeidsproductiviteitsstijging per uur in verschillende landen.

Bron: OECD en DBnomics

De trends in productiviteitsgroei zijn duidelijk (figuur 1). Gedurige afname in Japan en de EU, van een jaarlijkse stijging van ca. 5% naar rond de 1% nu. Daar tegenover staat een vrijwel constante groeivoet in de VS van ca. 1,5% per jaar. De ontwikkeling van China steekt spectaculair af. Vanaf 1970 tot aan de eeuwwisseling een versnellende productiviteitsgroei om vervolgens af te buigen richting een jaarlijks accres van 5%.

Het verloop van de “productivity gap[1] (figuur 2) suggereert dat rond het midden van de jaren negentig in zowel Japan als de EU sprake was van het bereiken van de “technological frontier”. Wordt deze eenmaal bereikt, dan zou verwacht mogen worden dat vanaf dat moment de productiviteitsgroei in beide regio’s gelijk gaat oplopen met die van de VS. Dat is echter niet gebeurd, integendeel. Beide regio’s begonnen zich weer te verwijderen van de “technological frontier”. In de literatuur worden tal van oorzaken genoemd waarom. Variërend van starre arbeidsmarkt, verschillen in regelgeving, vergrijzing, lage R&D uitgaven, minder risico-bereidheid en slechter functionerende financiële markten. Belemmeringen die kennelijk van minder betekenis waren in delen van de VS waardoor juist daar de onstuimige ontwikkeling van de ICT kon plaats vinden.  

Figuur 2. Productiviteitsverschil in verschillende landen.

figuur 2

Bron: OECD en DBnomics

In China daarentegen is het dichten van de “pruductivity gap” nog in volle gang, hoewel enige afbuiging gedurende de laatste jaren valt waar te nemen. Corona en in het bijzonder de vastgoedcrisis, die qua aard en omvang de potentie heeft om zich te ontwikkelen tot de financiële crisis waarmee de VS en Europa werden geconfronteerd, zijn daarvoor de mogelijke oorzaken.     

Opmerkelijk is nu dat, wanneer de EU en de VS zonder de ICT-sector met elkaar worden vergeleken, de productiviteitsgroei de afgelopen twintig jaar in beide economieën aan elkaar gelijk is (figuur 3). Buiten de ICT-sector gerekend maakt de overige 90% van de Amerikaanse economie een gelijksoortige trage productiviteitsgroei door als de EU. Na een globale correctie voor de ICT-sector vertoont de arbeidsproductiviteitsstijging voor de overige 90% van de Amerikaanse economie een licht dalende trend richting 1% per jaar. Voorts blijkt dat wat op grond van de “catching-up” hypothese normaal gesproken mag worden verwacht in de cijfers ook zichtbaar wordt. Europa lijkt de technologische kloof met het “oude” Amerika te hebben gedicht met als consequentie dat de productiviteitsstijging voorlopig die van het “oude” Amerika volgt.    

Figuur 3. Productiviteitsgroei EU ten opzichte van VS, excl. ICT.

Bron: OECD en DBnomics

De voornaamste reden voor de toegenomen “productivity gap” met de VS is de forse verandering in het Amerikaanse sectorale patroon ten gunste van ICT. Europa heeft, op een enkele uitzondering na, deze ICT-revolutie gemist. Het aandeel ICT in het bbp van de VS bedraagt 9,3%, dat van de EU 5,5%. In absolute bedragen, $ 2.500 mld. tegen $ 1.000 mld. Nog duidelijker zichtbaar wordt het verschil wanneer de 7 grootste tech ondernemingen in de VS worden vergeleken met die van de EU (tabel 1).     

Tabel 1. De grootste tech/ICT ondernemingen in de VS en de EU (in mld. $).

Bron: Yahoo Finance databank, 31-10-2024.

Wat opvalt in deze tabel is het enorme verschil in omzet en EBITDA (operationele winst, red.) tussen de VS-top 7 en die van Europa en dus het bijzonder grote verschil in schaalgrootte. De omzet van de Amerikaanse top 7 is ca. 15 maal groter dan die van hun Europese tegenhangers; de EBITDA (overig inkomen in termen van nationale boekhouding) bijna 20 maal groter. Nu het Amerikaanse vliegwiel in de ICT-sector eenmaal draait heeft deze een ongekende vuurkracht (EBITDA) ontwikkeld om zijn leidende positie, d.m.v. onder meer eigen R&D en eigen venture capital investeringen in nieuwe technologische ontwikkelingen, te behouden, zo niet verder uit te breiden (AI). Behalve als niche-player lijkt Europa in deze sector nog weinig te zoeken te hebben[2]. Wat overblijft voor Europa is, zoals voorheen, de innovatieve en productiviteitsverhogende toepassingen die AI, verder uitontwikkeld, belooft te gaan bieden te kopiëren. Mogelijk kunnen tal van administratieve processen, waaronder die in de dienstverlenende sectoren, daarvan profiteren.

Wat schort eraan

Dat regio’s of economieën na een periode van onstuimige groei langzaamaan terugvallen naar een gezapiger groeitempo ligt onvermijdelijk besloten in de “catching-up” hypothese. Over lange periodes bezien verschuift de “technological frontier” maar traag. Afgaande op de Amerikaanse productiviteitscijfers voor de periode 1970-2023 bedraagt deze jaarlijkse verschuiving gemiddeld ca. 1,5%. Op basis van diezelfde hypothese is het niet verwonderlijk dat opkomende economieën beduidend sneller groeien; zij bevinden zich nog in volle ''catching up''. Door de combinatie van de nieuwst beschikbare technologie met, naar verhouding lage loonkosten hebben deze t.o.v. de uitontwikkelde regio’s, een absoluut concurrentievoordeel. Zo bedraagt het gemiddelde uurloon in de verwerkende industrie van China slechts 20% van dat in de VS en de EU. Daarmee waren - en zijn - zij in een globaliserende wereld vrijwel onvermijdelijk in staat om bestaande bedrijfstakken in uitontwikkelde economieën te verdringen. Temeer omdat landen als China en India door hun grote bevolking nu al in sommige sectoren in hoog tempo schaalgrootte en slagkracht van ongekende omvang in stelling kunnen brengen. Dat leidt voor de uitontwikkelde regio’s vandaag de dag al tot een lager groeitempo en verlies aan banen. Met daartegenover overigens welvaartswinsten voor consumenten in verband met structureel lagere prijzen voor gelijkaardige producten dan voorheen (bijvoorbeeld zonnepanelen, red.).

Waar de Verenigde Staten onder druk van toenemende globalisering en concurrentie zich ten dele opnieuw wist uit te vinden ziet Europa daarentegen haar economische positie eroderen.

Een uitontwikkelde, maar nog immer dynamische economie zal in staat zijn om de negatieve gevolgen voor de kortere termijn op welhaast Schumpeteriaanse wijze te pareren door zich te richten op nieuwe en innovatieve activiteiten. Door herallocatie van arbeid en kapitaal wordt de aanvankelijke schade van economische krimp en banenverlies elders na verloop van tijd weer goed gemaakt. De in de VS ontstane ICT-revolutie is daar het meest recente voorbeeld van.

Waar de Verenigde Staten onder druk van toenemende globalisering en concurrentie zich ten dele opnieuw wist uit te vinden ziet Europa daarentegen haar economische positie eroderen. Er kan een veelheid van oorzaken genoemd worden waarom Europa minder dynamiek kent dan de VS. Enkele daarvan zijn: 

  1. De EU is, in tegenstelling tot de VS, geen geïntegreerde markt. We spreken 25 talen, hebben 27 verschillende nationale wetgevingen, 27 verschillende culturen en sterk uiteenlopende ideeën over vormgeving en richting van financieel economisch beleid. Voortvarend en massaal uitrollen van nieuwe technologische toepassingen op de nog immer gefragmenteerde “thuismarkt” wordt in een dergelijke omgeving bemoeilijkt;
  2. Voorts zou de risico-aversie in de EU beduidend groter zijn dan in de VS, hetgeen zich vertaalt in een behoudende managementcultuur met als resultante de combinatie van een lager risicoprofiel - en een navenant lager rendement. Ook investeerders staan niet te trappelen om in Europa grote risico’s te nemen. In alle drie de ontwikkelingsfases van venture capital bedragen de Europese inspanningen op dit gebied slechts ca. 20% van die in de VS (zie het rapport van Draghi);
  3. Risicomijding vormt een van de hoekstenen van het Rijnlandsmodel en heeft dan ook in de EU tot een daarop gerichte opeenstapeling van nationale en supranationale regelgeving geleid. Daardoor verlopen noodzakelijke aanpassingsprocessen traag, komen nieuwe initiatieven en investeringen maar moeizaam van de grond en wordt momentum verloren;
  4. Het Europese mededingingsbeleid lijkt beduidend meer rigide dan dat van de VS. Daarmee wordt het tot stand brengen van zogenoemde Europese kampioenen, ondernemingen met voldoende schaalgrootte om de internationale concurrentie op wereldschaal het hoofd te bieden, lastig;
  5. Het gefragmenteerde bankenlandschap, waarin banken zich sedert de financiële crisis onder druk van toezichthouders meestentijds tot de nationale thuismarkt beperken, maakt het er ook niet eenvoudiger op voor bedrijven om binnen de EU grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien. Er is nog geen begin van een geïntegreerde Europese kapitaalmarkt;
  6. Tenslotte is er het verschil in R&D uitgaven tussen de VS en Europa. R&D is de noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor verdergaande product- en procesinnovatie Met ca. 3,5% van het bbp zijn deze in de VS zo’n anderhalf keer hoger dan in Europa. Voor zover het om overheidssubsidies gaat (25-35% van het totaal) worden deze in de VS op federaal niveau toegewezen, terwijl in de EU deze bijdrage bestaat uit een bonte verzameling van regelingen op nationaal en Europees niveau. Het lijkt aannemelijk dat een dergelijke versnippering niet bijdraagt aan de effectiviteit van elke op dat terrein uitgegeven Euro.

Besluit

In een wereld van vrij verkeer van goederen en diensten is het onvermijdelijk dat opkomende economieën uitontwikkelde regio’s succesvol beconcurreren. Met als gevolg dat delen van of gehele sectoren onder druk van die concurrentie het loodje leggen. Een dynamische economie weet deze tegenslagen te pareren met een zich transformerende sectorstructuur tot gevolg. Een transformatie in de richting van activiteiten met een hogere toegevoegde waarde, waar concurrerende opkomende economieën in technologisch opzicht vooralsnog niet bij kunnen. Daarentegen zal een uitontwikkelde economie met maar weinig dynamiek en vernieuwingsdrang, tekortschietend ondernemerschap, versnipperd structuurbeleid en een steeds strakker aangetrokken keurslijf van regelgeving zich gaan gedragen als een “lame duck”. Onder het mom van industriepolitiek en met verwijzing naar het Draghi-rapport zal door staatssteun gepoogd worden het leven van bedreigde sectoren te rekken en zal er vermeende, maar kortdurende veiligheid worden gezocht achter hoog opgetrokken tariefmuren. Wat betreft dat laatste is het “oude” Amerika onder zowel de Trump- als de Bidenadministratie de EU al voorgegaan en heeft daarmee de toon van opkomend protectionisme gezet.   

Onder het mom van industriepolitiek en met verwijzing naar het Draghi-rapport zal door staatssteun gepoogd worden het leven van bedreigde sectoren te rekken en zal er vermeende, maar kortdurende veiligheid worden gezocht achter hoog opgetrokken tariefmuren. 

Wanneer de in de vorige paragraaf vermelde knelpunten niet worden aangepakt, zal de EU verder achteropraken door voortgaande verslechtering van concurrentiepositie en vestigingsklimaat. Dit klemt te meer nu de recent zichtbaar wordende energieschaarste in combinatie met beduidend hogere energieprijzen in vergelijking tot de regio’s buiten Europa voor de komende jaren een blijvend verschijnsel zal blijken te zijn. Dit zal wellicht nog langer voortduren wanneer de voorgenomen energietransitie zich blijft beperken tot goed bedoelde voornemens, vastgelegde tijdpaden voor te behalen milieudoelen in de combinatie met uitvoerige rapportageverplichtingen en daaraan gekoppelde verbodsbepalingen en boetes. Een doordacht en gecoördineerd plan van aanpak langs de lijnen die Draghi voorstelt, waarin vermindering en stroomlijning van regeldruk wordt geflankeerd door onder meer voldoende investeringsbudget om de voorgenomen energietransitie vlot te laten verlopen, is noodzakelijk én urgent. De EU wil tenslotte wereldleider worden op het gebied van groene technologie[3]. Zonder een dergelijke gecoördineerde en voortvarende aanpak zal een belangrijk deel van onder meer de nu nog aanwezige energie-intensieve sectoren uit Europa verdwijnen en elders worden voortgezet. Maar dan wel zonder dat daar in voldoende mate nieuwe hoogwaardige producten en diensten voor in de plaats komen. Met als consequentie afnemende (of zelfs negatieve) economische groei, wegzakkende macro productiviteit en dientengevolge een verder toenemende “productivity gap”. In een dergelijk scenario, dat van de mislukte transformatie, staat voor Europa het sluipende proces van voortschrijdende verarming in de sterren geschreven.

Voetnoten


 

[1] De productivity gap is berekend door de indices van de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur van de EU, Japan en China (1970=100) te delen door die van de VS (1970=100) en vervolgens te vermenigvuldigen met 100.

[2] Anekdotisch, maar wel illustratief in dit verband zijn twee berichten. Enerzijds het met gejuich ontvangen persbericht over de in het voorjaar verleende staatsteun van € 200 mln. aan de Franse AI-startup Mistral. En anderzijds het enkele weken geleden aangekondigde initiatief van Black Rock en Microsoft om een AI-fonds op te zetten van $ 100 mld.

[3] Opmerkelijk is overigens dat sedert de aankondiging van dit voornemen Chinese producenten op het terrein van groene technologie voortvarend en massaal daaraan invulling hebben gegeven en de EU inmiddels voorbij aan het streven zijn: zonnepanelen, batterijen, elektrische auto’s, warmtepompen en windturbines.

Referenties

The Future of European Competitiveness, EU 2024.

D. Acemoglu, Introduction to Modern Economic Growth, Princeton University Press, 2009.

W. Baumol, Macroeconomics of unbalanced growth: the anatomy of urban crisis, American Economic Review, 1967.

Simeon Djankov, Caralee McLiesh, Rita Ramalho, Regulation and Growth, The World Bank March 17, 2006.

Giuseppe Nicoletti and Stefano Scarpetta, Regulation, productivity and growth, OECD working papers 347, 2003.

EC, Directorate-General for Energy, Clean energy for all Europeans, 2019.

Daron Acemoglu, Pascual Restrepo, Artificial intelligence, automation and work, NBER Working Paper 24196, 2018.

The Conference Board, Complex and incoherent regulation puts pressure on Europe’s competitiveness and green transition efforts, 2023.

Center for data innovation:  EU competitiveness hinges on digital adoption not digital regulation, 2024.

Politico, Europe’s Draghi report unleashed: These are the 5 things to watch, 2024.

Te citeren als

Peter de Ridder, “Hoe Europa steeds verder achterop raakte (en raakt)”, Me Judice, 11 november 2024.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding 'Donald Trump' door 'Gage Skidmore'

Ontvang updates via e-mail