Stiekem belastingen verhogen

Onderwerp:
Stiekem belastingen verhogen image
Afbeelding 'Tax Calculator' door '401(K) 2012'

Volgens het regeerakkoord-Rutte III zouden de belastingen worden verlaagd én zou in 2019 een eerste stap worden gezet naar een eenvoudiger belastingstelsel. Echter, het belastingstelsel is steeds complexer geworden. De formele belastingtarieven werden enigszins verlaagd, maar de feitelijke tarieven werden ‘stiekem’ tóch verhoogd, terwijl gedigitaliseerde en voor-ingevulde belastingaangiften juist de indruk wekken dat het simpeler is geworden. 'Naar mijn mening misleiding', aldus professor Algemene Staatsleer Jos Teunissen.

Inleiding

Het voorgenomen nieuwe belastingstelsel zou twee tarieven hebben in 2021: een basistarief van 37,05% en een toptarief van 49,5%, vanaf een belastbaar inkomen van €68.507. Verder zou de hypotheekrenteaftrek versneld worden afgebouwd tot 37,05% in 2023 voor alle inkomens. Maar ons belastingstelsel wordt niet echt eenvoudiger en de belastingdruk wordt in werkelijkheid niet vlak. De feitelijke belastingdruk voor de hogere middeninkomens wordt tot bijna 12% hoger dan het ‘officiële’ tarief, volgens professor Algemene Staatsleer Jos Teunissen.

Heffingskortingen

Deze stijging wordt verhuld door die belastingverhoging in te bouwen in de zogenaamde heffingskortingen. Die moeten niet worden verward met de vroegere belastingvrije sommen, die we kennen uit het vóór 2001 geldende belastingstelsel:de belastingvrije voet en het arbeidskostenforfait. Die zijn in 2001 vervangen door heffingskortingen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Anders dan belastingvrije sommen worden heffingskortingen niet afgetrokken van het belastbare inkomen, maar van de over dat inkomen verschuldigde belasting. Hoofdargument voor de vervanging van aftrekbare belastingvrije bedragen door heffingskortingen was dat belastingplichtigen met een hoger inkomen een groter ‘voordeel’ zouden hebben van een belangvrij bedrag dan belastingplichtigen met een lager inkomen, omdat de 'belastingwaarde' van een belastingvrij bedrag als gevolg van de progressieve tariefstructuur afhankelijk was van het aan de top van een inkomen geldende belastingtarief.[i]

Omdat een heffingskorting een vast bedrag was - dat in mindering wordt gebracht op de over het belastbare inkomen berekende belasting, zou iedere belastingplichtige voortaan hetzelfde ‘voordeel’ genieten. Omdat heffingskortingen vaak worden verward met belastingvrije sommen, zijn ze als zodanig al een belangrijke oorzaak van de ondoorzichtigheid van ons belastingstelsel. Zo is de in 2019 geldende arbeidskorting van (maximaal) €3.399 evenveel ‘waard’ als een belastingvrij som van bijna €9.000.

De inkomensafhankelijke zorgpremie

Hoewel die heffingskortingen juist waren ingevoerd omdat het vaste, niet-inkomensafhankelijke bedragen waren, werden ze in 2014 tóch inkomensafhankelijk gemaakt, in die zin dat het ‘voordeel’ van die kortingen voortaan zou afnemen naarmate het inkomen hoger was. Dat gebeurde in ‘ruil’ voor het niet doorgaan van het, in het regeerakkoord Rutte/Samsom (eind oktober 2012) als voorziene maatregel, inkomensafhankelijk maken van de zorgpremie.

De zorgpremie zou bestaan uit een nominaal bedrag van zo’n €250,- en een inkomensafhankelijk bedrag van 11 procent van het inkomen boven het minimumloon tot een grens van twee keer modaal, terwijl de zorgtoeslag kon worden afgeschaft. Dat veroorzaakte een storm van protest, vooral binnen de VVD. Een greep uit de krantenkoppen: ‘Woede over explosie zorgpremie’, ‘Achterban VVD ziedend’ en ‘VVD kampioen nivelleren’. VVD-prominent Wiegel sprak van ‘een gigantische nivelleringsoperatie’ (‘misschien nog wel nivellerender dan toen het kabinet-Den Uyl er zat’), die ‘totaal onaanvaardbaar’ zou zijn. Volgens de wekelijkse peiling van Maurice de Hond zou de VVD 11 zetels moeten inleveren. De inkomensafhankelijke zorgpremie was – in de woorden van Diederik Samsom - kennelijk ‘een verkeerd gekozen instrument’ om te nivelleren. Dat werd daarom ingeruild voor een fiscale maatregel waarmee feitelijk hetzelfde werd bereikt, maar zonder dat dit te veel opviel. De formele belastingtarieven werden ongemoeid gelaten maar de feitelijke tarieven werden ‘stiekem’ tóch verhoogd door vanaf bepaalde inkomensgrenzen de algemene heffingskorting en de arbeidskorting met bepaalde percentages af te bouwen. ‘Versobering van heffingskortingen’ heette dit in verhullende beleidstaal. Hoewel daarmee evenveel werd herverdeeld en sommige middengroepen zelfs slechter af waren dan in het oude voorstel, bleef protest nu nagenoeg achterwege, zo moest mede-kabinetsinformateur Wouter Bos (2013) concluderen. Alleen gebeurde het nu niet langs ‘de zeer zichtbare route van de zorgpremie’ maar via de relatief onzichtbare weg van (afbouw van) de heffingskortingen in de inkomstenbelasting. ‘Het volksoproer bewees misschien dan ook niet zozeer dat er grenzen zijn aan de solidariteit, maar veel meer dat stiekeme solidariteit eerder geslikt wordt dan transparante solidariteit. Is dat een inzicht waar we dankbaar gebruik van moeten maken of waar we ons, modern en geëmancipeerd als we zijn, tegen zouden moeten verzetten?’, aldus Bos.

Marginale belastingdruk hoger dan formele tarief

Kennelijk was dit bij de opstelling van een akkoord voor het kabinet-Rutte III een inzicht waarvan opnieuw gebruik kon worden gemaakt. De inkomensafhankelijkheid van de heffingskortingen wordt namelijk nog verscherpt. De algemene heffingskorting wordt tot 2021 met bijna €500 verhoogd tot maximaal €2.753 en vanaf een inkomen van €21.167 weer afgebouwd met 5,82% van het meerdere. De arbeidskorting wordt tot 2021 met bijna €700 verhoogd tot maximaal €3.941 en vanaf een arbeidsinkomen van €36.344 weer afgebouwd met 6% van het meerdere.

Voor de hogere middeninkomens (€36.344 tot €68.507) wordt daardoor de marginale belastingdruk ( het percentage dat van extra inkomen afgaat aan belasting) 48,87%, dus bijna 12% hoger dan het formele tarief. Dat is méér dan in 2013, toen de marginale druk nog gelijk was aan het officiële tarief van 42%. 

Een voorbeeld. Als een arbeidsinkomen van € 40.000 euro in 2021 stijgt met € 10.000, gaat daarvan €4.887 naar de belasting (€3.705 volgens het officiële tarief plus €582 aftrek op de algemene heffingskorting plus €600 aftrek op de arbeidskorting).

Voor de hoogste middeninkomen (vanaf €68.507, waarbij de algemene heffingskorting geheel is afgebouwd) is de marginale druk 55,5%, dus 6% hoger dan het officiële tarief. Boven een inkomen zo’n €102.000 (waarbij ook de arbeidskorting nihil is geworden) is de marginale druk gelijk aan het officiële tarief van 49,5%. Feitelijk is dus sprake van een degressief belastingtarief.

Hypotheekrenteaftrek

Dit werkt overigens ook omgekeerd. Zo resulteert een hypotheekrenteaftrek van €10.000 bij een inkomen van €50.000 in een belastingteruggaaf van €4.887. In 2013, toen de marginale belastingdruk gelijk was aan het formele tarief van 42%, was dat nog €4200 .

De ‘versobering’ van de hypotheekrenteaftrek betreft alléén het hoogste formele tarief (dat in een aantal stappen wordt beperkt tot 37,05% in 2023) maar laat onverlet dat verlaging van het belastbaar inkomen (door die aftrek) veelal leidt tot hogere heffingskortingen en dus een hogere teruggaaf.

Uitkeringen en pensioenen

Ook wordt door de forse verhogingen van de arbeidskorting het netto verschil met de uitkeringen en pensioenen verder vergroot. Zo bedraagt een WW-uitkering bruto 70% van het laatstgenoten loon, maar is het nettoverschil ongeveer 5% groter. Tegen een formele verlaging van de uitkering zouden de bonden zich ongetwijfeld hebben verzet. Nu blijft het stil…

Voor gepensioneerden komt daar nog bij dat ze niet alleen de arbeidskorting missen (behalve voorzover ze nog betaald werk verrichten) maar ook zélf de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (5,7% in 2019) moeten betalen (Die bijdrage moet overigens niet worden verward met de aan de zorgverzekeraar te betalen zorgpremie, die volgens het aanvankelijke regeerakkoord-Rutte II óók inkomensafhankelijk zou worden). Voor werknemers wordt de zorgbijdrage sinds 2013 betaald door de werkgever. Omdat tegelijkertijd het laagste belastingtarief met bijna 4% werd verhoogd, verliep deze operatie voor werknemers grosso modo neutraal. Dat gold niet voor gepensioneerden, die wél werden geconfronteerd met belastingverhoging maar de zorgbijdrage zélf bleven betalen.

Hoewel gepensioneerden geen AOW-premie meer hoeven te betalen, en daardoor het zogenaamde gecombineerde belastingtarief (belasting plus volksverzekeringspremies) in de eerste twee voor hen geldende belastingschijven 17,9% (de AOW-premie) lager is dan het voor anderen geldende tarief, houden ze doorgaans netto niet méér over van hun belastbare inkomen. Zo houdt een gepensioneerde met een belastbaar inkomen van € 20.000 daar bijna € 500 minder van over dan een werknemer met hetzelfde inkomen.

De burger misleid

De laatste jaren is veel te doen geweest over belastingconstructies, waarbij – zonder formeel de wet te schenden - de fiscus wordt misleid en zaken worden verhuld of anders worden voorgesteld dan ze daadwerkelijk zijn. Denk aan de ‘Panama Papers’. De recente belastingmaatregelen zijn daarvan een spiegelbeeld: het belastingstelsel is daardoor zó troebel en ingewikkeld geworden dat het zeker voor niet-ingewijde burgers niet of nauwelijks meer is te begrijpen, terwijl door invoering van een gedigitaliseerde en voor-ingevulde belastingaangifte juist de indruk wordt gewekt dat het simpeler is geworden.

Dat is naar mijn mening eveneens misleiding, maar dan door de overheid zelf, wat veel ernstiger is. Het democratische mandaat waaraan parlement en regering hun legitimiteit ontlenen, stelt ook eisen aan de doorzichtigheid van regelgeving, waardoor deze niet alleen door ingewijden maar ook door burgers, die daar enige moeite voor willen doen, kan worden doorzien en gekritiseerd. Dat geldt zeker voor belastingregelgeving.

De cynische topambtenaar Sir Humphrey Appleby uit de befaamde Britse sitcom ‘Yes Minister”, die meende dat doorzichtige regelgeving’ een contradictio in terminis is en dat burgers recht op onwetendheid hebben, had dit onnodig complexe stelsel waarschijnlijk briljant gevonden.

Maar dat lijkt me geen aanbeveling. Een ontwikkeling die kan worden samengevat met de leuze ‘no taxation without representation’ (geen belastingheffing zonder verantwoording) leidde in het verleden tot de democratische rechtstaat. Onnodige complexiteit tast het vertrouwen aan in een bestel waarvan publieke discussie en verantwoording de kern vormen.

Voetnoten:


[i] Vgl. Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, p. 13 (memorie van toelichting voorstel van Wet Inkomstenbelasting 2001), p. 12, 13 en 21, en Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, p. 42, 108, 109 (nota n.a.v. Verslag)

Referenties:

Wouter Bos (2013), 'Stiekeme solidariteit wordt eerder geslikt dan transparante solidariteit’, De Volkskrant, januari.

Te citeren als

Jos Teunissen, “Stiekem belastingen verhogen”, Me Judice, 9 april 2019.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding 'Tax Calculator' door '401(K) 2012'

Ontvang updates via e-mail