Inleiding
Het voorgenomen nieuwe belastingstelsel zou twee tarieven hebben in 2021:
een basistarief van 37,05% en een toptarief van 49,5%, vanaf een belastbaar
inkomen van €68.507. Verder zou de hypotheekrenteaftrek versneld worden
afgebouwd tot 37,05% in 2023 voor alle inkomens. Maar ons belastingstelsel
wordt niet echt eenvoudiger en de belastingdruk wordt in werkelijkheid niet
vlak. De feitelijke belastingdruk voor de hogere middeninkomens wordt tot
bijna 12% hoger dan het ‘officiële’ tarief, volgens professor Algemene
Staatsleer Jos Teunissen.
Heffingskortingen
Deze stijging wordt verhuld door die belastingverhoging in te bouwen in de
zogenaamde heffingskortingen. Die moeten niet worden verward met de
vroegere belastingvrije sommen, die we kennen uit het vóór 2001 geldende
belastingstelsel:de belastingvrije voet en het arbeidskostenforfait. Die
zijn in 2001 vervangen door heffingskortingen: de algemene heffingskorting
en de arbeidskorting. Anders dan belastingvrije sommen worden
heffingskortingen niet afgetrokken van het belastbare inkomen, maar van de
over dat inkomen verschuldigde belasting. Hoofdargument voor de vervanging
van aftrekbare belastingvrije bedragen door heffingskortingen was dat
belastingplichtigen met een hoger inkomen een groter ‘voordeel’ zouden
hebben van een belangvrij bedrag dan belastingplichtigen met een lager
inkomen, omdat de 'belastingwaarde' van een belastingvrij bedrag als gevolg
van de progressieve tariefstructuur afhankelijk was van het aan de top van
een inkomen geldende belastingtarief.[i]
Omdat een heffingskorting een vast bedrag was - dat in mindering wordt
gebracht op de over het belastbare inkomen berekende belasting, zou iedere
belastingplichtige voortaan hetzelfde ‘voordeel’ genieten. Omdat
heffingskortingen vaak worden verward met belastingvrije sommen, zijn ze
als zodanig al een belangrijke oorzaak van de ondoorzichtigheid van ons
belastingstelsel. Zo is de in 2019 geldende arbeidskorting van (maximaal)
€3.399 evenveel ‘waard’ als een belastingvrij som van bijna €9.000.
De inkomensafhankelijke zorgpremie
Hoewel die heffingskortingen juist waren ingevoerd omdat het vaste,
niet-inkomensafhankelijke bedragen waren, werden ze in 2014 tóch
inkomensafhankelijk gemaakt, in die zin dat het ‘voordeel’ van die
kortingen voortaan zou afnemen naarmate het inkomen hoger was. Dat gebeurde
in ‘ruil’ voor het niet doorgaan van het, in het regeerakkoord Rutte/Samsom
(eind oktober 2012) als voorziene maatregel, inkomensafhankelijk maken van
de zorgpremie.
De zorgpremie zou bestaan uit een nominaal bedrag van zo’n €250,- en een
inkomensafhankelijk bedrag van 11 procent van het inkomen boven het
minimumloon tot een grens van twee keer modaal, terwijl de zorgtoeslag kon
worden afgeschaft. Dat veroorzaakte een storm van protest, vooral binnen de
VVD. Een greep uit de krantenkoppen: ‘Woede over explosie zorgpremie’,
‘Achterban VVD ziedend’ en ‘VVD kampioen nivelleren’. VVD-prominent Wiegel
sprak van ‘een gigantische nivelleringsoperatie’ (‘misschien nog wel
nivellerender dan toen het kabinet-Den Uyl er zat’), die ‘totaal
onaanvaardbaar’ zou zijn. Volgens de wekelijkse peiling van Maurice de Hond
zou de VVD 11 zetels moeten inleveren. De inkomensafhankelijke zorgpremie
was – in de woorden van Diederik Samsom - kennelijk ‘een verkeerd gekozen
instrument’ om te nivelleren. Dat werd daarom ingeruild voor een fiscale
maatregel waarmee feitelijk hetzelfde werd bereikt, maar zonder dat dit te
veel opviel. De formele belastingtarieven werden ongemoeid gelaten maar de
feitelijke tarieven werden ‘stiekem’ tóch verhoogd door vanaf bepaalde
inkomensgrenzen de algemene heffingskorting en de arbeidskorting met
bepaalde percentages af te bouwen. ‘Versobering van heffingskortingen’
heette dit in verhullende beleidstaal. Hoewel daarmee evenveel werd
herverdeeld en sommige middengroepen zelfs slechter af waren dan in het
oude voorstel, bleef protest nu nagenoeg achterwege, zo moest
mede-kabinetsinformateur Wouter Bos (2013) concluderen. Alleen gebeurde het nu
niet langs ‘de zeer zichtbare route van de zorgpremie’ maar via de relatief
onzichtbare weg van (afbouw van) de heffingskortingen in de
inkomstenbelasting. ‘Het volksoproer bewees misschien dan ook niet zozeer
dat er grenzen zijn aan de solidariteit, maar veel meer dat stiekeme
solidariteit eerder geslikt wordt dan transparante solidariteit. Is dat een
inzicht waar we dankbaar gebruik van moeten maken of waar we ons, modern en
geëmancipeerd als we zijn, tegen zouden moeten verzetten?’, aldus Bos.
Marginale belastingdruk hoger dan formele tarief
Kennelijk was dit bij de opstelling van een akkoord voor het kabinet-Rutte
III een inzicht waarvan opnieuw gebruik kon worden gemaakt. De
inkomensafhankelijkheid van de heffingskortingen wordt namelijk nog
verscherpt. De algemene heffingskorting wordt tot 2021 met bijna €500
verhoogd tot maximaal €2.753 en vanaf een inkomen van €21.167 weer
afgebouwd met 5,82% van het meerdere. De arbeidskorting wordt tot 2021 met
bijna €700 verhoogd tot maximaal €3.941 en vanaf een arbeidsinkomen van
€36.344 weer afgebouwd met 6% van het meerdere.
Voor de hogere middeninkomens (€36.344 tot €68.507) wordt daardoor de
marginale belastingdruk (
het percentage dat van extra inkomen afgaat aan belasting) 48,87%, dus
bijna 12% hoger dan het formele tarief. Dat is méér dan in 2013, toen
de marginale druk nog gelijk was
aan het officiële tarief van 42%.
Een voorbeeld. Als een arbeidsinkomen van € 40.000 euro in 2021 stijgt met
€ 10.000, gaat daarvan €4.887 naar de belasting (€3.705 volgens het
officiële tarief plus €582 aftrek op de algemene heffingskorting plus €600
aftrek op de arbeidskorting).
Voor de hoogste middeninkomen (vanaf €68.507, waarbij de algemene
heffingskorting geheel is afgebouwd) is de marginale druk 55,5%, dus 6%
hoger dan het officiële tarief. Boven een inkomen zo’n €102.000 (waarbij
ook de arbeidskorting nihil is geworden) is de marginale druk gelijk aan
het officiële tarief van 49,5%. Feitelijk is dus sprake van een degressief
belastingtarief.
Hypotheekrenteaftrek
Dit werkt overigens ook omgekeerd. Zo resulteert een hypotheekrenteaftrek
van €10.000 bij een inkomen van €50.000 in een belastingteruggaaf van
€4.887. In 2013, toen de marginale belastingdruk gelijk was aan het formele
tarief van 42%, was dat nog €4200 .
De ‘versobering’ van de hypotheekrenteaftrek betreft alléén het hoogste
formele tarief (dat in een aantal stappen wordt beperkt tot 37,05% in 2023)
maar laat onverlet dat verlaging van het belastbaar inkomen (door die
aftrek) veelal leidt tot hogere heffingskortingen en dus een hogere
teruggaaf.
Uitkeringen en pensioenen
Ook wordt door de forse verhogingen van de arbeidskorting het netto
verschil met de uitkeringen en pensioenen verder vergroot. Zo bedraagt een
WW-uitkering bruto 70% van het laatstgenoten loon, maar is het
nettoverschil ongeveer 5% groter. Tegen een formele verlaging van de
uitkering zouden de bonden zich ongetwijfeld hebben verzet. Nu blijft het
stil…
Voor gepensioneerden komt daar nog bij dat ze niet alleen de arbeidskorting
missen (behalve voorzover ze nog betaald werk verrichten) maar ook zélf de
inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (5,7% in 2019)
moeten betalen (Die bijdrage moet overigens niet worden verward met de aan
de zorgverzekeraar te betalen zorgpremie, die volgens het aanvankelijke
regeerakkoord-Rutte II óók inkomensafhankelijk zou worden). Voor werknemers
wordt de zorgbijdrage sinds 2013 betaald door de werkgever. Omdat
tegelijkertijd het laagste belastingtarief met bijna 4% werd verhoogd,
verliep deze operatie voor werknemers grosso modo neutraal. Dat gold niet
voor gepensioneerden, die wél werden geconfronteerd met belastingverhoging
maar de zorgbijdrage zélf bleven betalen.
Hoewel gepensioneerden geen AOW-premie meer hoeven te betalen, en daardoor
het zogenaamde gecombineerde belastingtarief (belasting plus
volksverzekeringspremies) in de eerste twee voor hen geldende
belastingschijven 17,9% (de AOW-premie) lager is dan het voor anderen
geldende tarief, houden ze doorgaans netto niet méér over van hun
belastbare inkomen. Zo houdt een gepensioneerde met een belastbaar inkomen
van € 20.000 daar bijna € 500 minder van over dan een werknemer met
hetzelfde inkomen.
De burger misleid
De laatste jaren is veel te doen geweest over belastingconstructies,
waarbij – zonder formeel de wet te schenden - de fiscus wordt misleid en
zaken worden verhuld of anders worden voorgesteld dan ze daadwerkelijk
zijn. Denk aan de ‘Panama Papers’. De recente belastingmaatregelen zijn
daarvan een spiegelbeeld: het belastingstelsel is daardoor zó troebel en
ingewikkeld geworden dat het zeker voor niet-ingewijde burgers niet of
nauwelijks meer is te begrijpen, terwijl door invoering van een
gedigitaliseerde en voor-ingevulde belastingaangifte juist de indruk wordt
gewekt dat het simpeler is geworden.
Dat is naar mijn mening eveneens misleiding, maar dan door de overheid
zelf, wat veel ernstiger is. Het democratische mandaat waaraan parlement en
regering hun legitimiteit ontlenen, stelt ook eisen aan de doorzichtigheid
van regelgeving, waardoor deze niet alleen door ingewijden maar ook door
burgers, die daar enige moeite voor willen doen, kan worden doorzien en
gekritiseerd. Dat geldt zeker voor belastingregelgeving.
De cynische topambtenaar Sir Humphrey Appleby uit de befaamde Britse sitcom
‘Yes Minister”, die meende dat doorzichtige regelgeving’ een contradictio
in terminis is en dat burgers recht op onwetendheid hebben, had dit onnodig
complexe stelsel waarschijnlijk briljant gevonden.
Maar dat lijkt me geen aanbeveling. Een ontwikkeling die kan worden
samengevat met de leuze ‘no taxation without representation’ (geen
belastingheffing zonder verantwoording) leidde in het verleden tot de
democratische rechtstaat. Onnodige complexiteit tast het vertrouwen aan in
een bestel waarvan publieke discussie en verantwoording de kern vormen.
Voetnoten:
[i]
Vgl. Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, p. 13 (memorie van
toelichting voorstel van Wet Inkomstenbelasting 2001), p. 12, 13 en
21, en Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, p. 42, 108, 109
(nota n.a.v. Verslag)
Referenties:
Te citeren als
Jos Teunissen, “Stiekem belastingen verhogen”,
Me Judice,
9 april 2019.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding '
Tax Calculator' door '
401(K) 2012'