Kwantitatieve verruiming
Het Europese beleid van kwantitatieve verruiming is er op gericht de groei in Europa te stimuleren, de economie te versterken en de inflatie (net) onder de
2% te brengen (en deflatie tegen gaan). Vanaf maart 2015 wordt maandelijks 60 miljard euro aan staatsobligaties “opgekocht” tot september 2016; dit is
inmiddels uitgebreid naar 80 miljard euro per maand en verlengd tot maart 2017. Sinds maart 2015 voert De Nederlandsche Bank (DNB) dit beleid van de
Europese Centrale Bank (ECB) uit in Nederland. Anderhalf jaar later lijkt het er op dat de bestedingen van consumenten en de detailhandelsomzetten een
beetje toenemen; de woningmarkt trekt aan en vertoont in steden als Amsterdam al weer tekenen van overspannenheid. Voor zover investeringen door bedrijven
toenemen is dat vooral in commercieel vastgoed en vervoermiddelen, maar amper in de opleiding van mensen. Sinds 8 juni 2016 worden ook bedrijfsobligaties
opgekocht. Inmiddels verwacht de ECB dat de inflatie in 2018 nog ruim onder de 2% blijft. Het is derhalve niet vreemd dat Het Financieele Dagblad op 21
juni 2016 (p. 17) schrijft: “Vooralsnog heeft het kopen van voornamelijk staatsobligaties …. nog weinig effect.” Om te achterhalen waarom dit beleid weinig
effect heeft, is het cruciaal de achterliggende assumpties, te kennen.
Het achterliggende idee
Een lage(re) rente is cruciaal voor het economisch herstel, zo is de gedachte. Een lage(re) rente zal de waarde van de euro verminderen waardoor de export
zal toenemen. De ECB hoopt dat het “opkopen van staatsobligaties” de kredietverlening van banken aan het bedrijfsleven via een lage(re) rente zal
stimuleren. Banken krijgen daardoor meer financiële ruimte op hun balans om ‘goedkope’ kredieten aan bedrijven en consumenten te verlenen waardoor deze
meer gaan investeren, lenen en besteden. Het balanstotaal van DNB is in 2015 met de helft toegenomen tot 210 miljard euro. Deze toename van 70 miljard euro
komt voor het overgrote deel voort uit de maandelijkse termijnen die DNB “opkoopt”. Met het aanvullend “opkopen van nieuwe en bestaande bedrijfsobligaties”
wordt dit reservoir nog groter. In feite proberen ECB en DNB dus met veel en goedkoop geld de economie op een indirecte wijze te stimuleren. Dat lukt
onvoldoende ondanks het feit dat er geen gebrek aan geld om te investeren, is. Welke assumpties over het gewenste, gehoopte of veronderstelde gedrag van de
banken, bedrijven en consumenten zijn in dit indirecte proces gemaakt? En, wat zijn de mogelijke bedoelde en niet bedoelde (neven) effecten van een lage of
negatieve rente in de praktijk?
De simpele en logische redenering rond de gewenste effecten van het opkoopprogramma kent verschillende zwakke schakels. De zwakste schakel in dit geheel
van assumpties is de gedachte dat de rente nu van groot belang is voor investeringsplannen. Bedrijven zullen echter pas gaan investeren wanneer ze die
investering kunnen terug verdienen in de gestelde tijd of het gewenste rendement halen. De hoogte van de rente doet er in feite niet toe zolang de
investering maar terug verdiend wordt. En daar komt de tweede zwakke schakel in de redenering in beeld: veel bedrijven (zowel groot, midden als
kleinbedrijf) geven aan dat zij (nog) niet investeren omdat hun grootste zorg is gelegen in het vinden van (nieuwe) klanten en omzet, terwijl het geld voor
investeringen wel beschikbaar is. Zij investeren het dan eerder in andere zaken, zoals het opkopen van eigen aandelen, het herfinancieren van de eigen
onderneming met goedkopere leningen, het aflossen van schulden of het verrichten van risicovolle(re) investeringen die zij niet zouden doen bij een
hoge(re) rente. Dientengevolge kopen bedrijven ook geen investeringsgoederen bij toeleveranciers. Consumenten ontvangen door de lage rente minder inkomsten
en hebben dus minder geld om uit te geven. Met de lage rente, wordt sparen weliswaar onaantrekkelijker maar consumenten blijven dat wel doen in verband met
onzekerheden over toekomstige inkomens- en pensioenontwikkelingen en de hogere eisen die gesteld worden aan het geld dat men zelf moet inbrengen bij het
kopen van een huis. Aan de andere kant lossen consumenten ook schulden af in een tijd dat de overheid aangeeft dat de hypotheekschuld in Nederland moet
worden verminderd. Het is heel tegenstrijdig om tegelijkertijd huishoudens aan te zetten tot zowel het aflossen van schulden als het vergroten van hun
bestedingen (laat staan via leningen). Banken gebruiken de middelen verkregen uit de verkoop van staats- en bedrijfsobligaties en het toenemende
spaaroverschot om hun eigen reserves aan te vullen om zo beter te voldoen aan de normen die de ECB en andere toezichthouders nu en in de toekomst aan hen
stellen. En zij investeren het dan dus niet in bedrijven. Het spook van deflatie blijkt niet zo groot te zijn als verondersteld wordt. Immers de totale
inflatie is een enkele maand negatief geweest, vooral door de lage prijs van olie en energie. De kerninflatie die voor de prijs van deze producten en voor
de prijzen van voeding, alcohol en tabak corrigeert, is nog steeds rond de 1%. Bovendien is deflatie pas echt nadelig voor de economie wanneer de lonen
eveneens dalen en consumenten daadwerkelijk hun koopgedrag uitstellen. Daar is nu geen sprake van.
Management by assumption
Er zijn dus nogal wat kritische opmerkingen te plaatsen bij de vooronderstellingen en bedoelde en onbedoelde effecten van kwantitatieve verruiming.
Consumenten, bedrijven en banken acteren in werkelijkheid anders dan in de simpele en technocratische redenering die rond de effecten van het
opkoopprogramma en de lage(re) rente verondersteld wordt. In feite is er sprake van een zeer gevaarlijke vorm van “management by assumption”. Harvard
professor Thom Bonoma heeft ruim 30 jaar geleden op de risico’s van deze managementstijl gewezen. Na een vier jaar durend onderzoek met 40 case studies,
concludeerde hij dat in veel bedrijven de strategie wel goed in elkaar steekt, maar dat managers heel veel problemen hebben met een goede implementatie en
uitvoering ervan. Dat komt door de gemaakte vooronderstellingen. Het basisidee van ‘management by assumption’ kan ook toegepast worden om te verklaren
waarom het beleid van kwantitatieve verruiming (nog) niet leidt tot de gehoopte effecten. Immers de lage rente leidt niet tot meer economische activiteiten
en een hogere inflatie. ‘Management by assumption’ wordt gekarakteriseerd door de volgende reeks van gedragingen en gedachtes:
- Het management van een organisatie neemt van alles aan over het gedrag van marktpartijen en andere ontwikkelingen, en borduurt daar vrij onbewust en
kritiekloos op voort in het formuleren van het beleid;
- Het management beschouwt deze vooronderstellingen en aannames als harde kennis; daardoor ontstaan veel onbedoelde gevolgen;
- De resultaten van diverse beleidsmaatregelen die tegelijkertijd genomen worden, zijn niet alleen verschillend maar spreken elkaar ook tegen;
- De organisatie doet loze beloften die niet waar te maken zijn;
- Een duidelijke monitoring en control van de activiteiten en effecten van het beleid ontbreekt. Bij deze monitoring en control volgt men vaak ten
onrechte gebruikelijke rituelen in een verpolitiekte organisatie waarbij geen relevante en up-to-date stuurinformatie beschikbaar is
Hoe bestrijdt men 'Management by Assumption'?
Vanuit beleidsperspectief is het allereerst van belang kritisch te kijken naar de doeleinden en vooronderstellingen van het beleid en de juiste vragen te
stellen, zoals bijvoorbeeld: Wat zijn de doeleinden die men wil bereiken met het beleid van kwantitatieve verruiming? Wat zijn de vooronderstellingen? Hoe
luiden zij? Kloppen deze wel? Spreken zij elkaar tegen of niet? Hoe concreet zijn zij geformuleerd? Wat moet gebeuren wanneer de doeleinden niet in de
gestelde tijd gerealiseerd worden (hoe luidt plan B?)? Wat zou er gebeuren wanneer niet aan de vooronderstellingen wordt voldaan, of op een andere manier
dan gehoopt? En, hoe moet daar dan op gereageerd worden?
In dit verband is het verstandig dat beleidsmedewerkers en beslissers van de ECB en de centrale banken in Europa met ondernemers (groot, midden en klein
bedrijf), bankiers, en consumenten (consumentenorganisaties, NIBUD, etc) rond de tafel gaan zitten en grondig doorpraten over hun mogelijke (beweegredenen
voor hun) gedragingen bij een lage rente en het aanwenden van het ter beschikking komend geld. Het ligt dan voor de hand om te praten met de officiële
vertegenwoordigers van deze organisaties. In mijn eigen onderzoek rond strategische vragen van ondernemingen, overheden of regio’s praat ik vaak liever met
ondernemers die uniek en creatief zijn en ongebruikelijke gedachten ventileren dan met deze vertegenwoordigende organisaties. Zij brengen immers veelal de
reeds bekende standpunten naar voren. Dat leidt dan tot kennis over niet direct verwachte gedragingen en creatieve oplossingen. Dan was snel duidelijk
geworden dat bankiers de extra middelen ook zouden gebruiken om hun eigen vermogenspositie te versterken en de balansverhoudingen te verbeteren in plaats
van nog meer kredieten te verstrekken.
Ook is het verstandig de uitkomsten van gesprekken met ‘echte consumenten’ en van gedragswetenschappelijk onderzoek in de analyse te betrekken,
bijvoorbeeld van sociaal psychologisch, economisch psychologisch of gedragseconomie (behavioral economics) onderzoek. Dan wordt extra inzicht verkregen in
de vraag waarom consumenten blijven sparen bij een negatieve rente: ook dan wil men geld hebben voor de toekomst (het zekerheidsmotief) of spaart men voor
een bepaald doel (doelmotief). Dan zal men niet sparen om het vermogen te laten groeien (vermogensmotief) als er alternatieve aanwendingen mogelijk zijn,
bijvoorbeeld het aflossen van schulden. Mensen hebben ook hun eigen “personal saving orientation”: consistente en duurzame spaaractiviteiten die onderdeel
zijn van iemands levensstijl ( Dholakia, Tam, Yoon en Wong, 2016).
Wanneer geheel onbekend is wat de effecten van bepaalde maatregelen zijn omdat – zoals nu - het een geheel nieuwe situatie voor de ECB betreft, is het
zinvol op te zoek te gaan naar parallellen met (ongeveer) vergelijkbare situaties, bijvoorbeeld andere situaties waarin consumenten op eens veel geld ter
beschikking kregen (zoals een oplossing via het verstrekken van helicoptergeld). Het geld dat jaren geleden vrij kwam na het afschaffen van de
spaarloonregelingen, werd gedeeltelijk uitgegeven maar voor een groot deel ook gebruikt om schulden af te lossen en te sparen. Al jaren wordt het
vakantiegeld ook voor deze doeleinden gebruikt. Na de veranderingen rond de omvang van hypotheekschulden, sparen vooral jongeren nu om in de toekomst
genoeg eigen geld te hebben om een huis te kunnen kopen. Dat geld wordt dus nu uit de markt gehaald en wordt niet besteed.
Soms wordt met scenario’s gewerkt om verschillende ontwikkelingen te doorgronden. Deze zijn veelal van kwantitatieve aard en kennen ook allerlei
vooronderstellingen. Ik ontwikkel graag meer kwalitatieve scenario’s. Op zo’n moment komt pas echt een discussie op gang over de vooronderstellingen, de
doeleinden, de analogieën met vergelijkbare situaties en leert men van ontwikkelingen uit het verleden. Een dergelijke benadering op basis van goede
marktkennis stelt ook vast wie de eigenaar van het probleem is en is niet vrijblijvend: er is een gedegen ‘control’ van de beleidslijnen en concrete acties
die uitgevoerd worden. Cruciaal voor het accepteren van een dergelijk beleid is dat geen loze beloften gedaan worden en dat het geen structurele
contradicties oproept. En mocht dat wel zo zijn, dan moeten die goed uitgelegd worden.
Daarnaast is het cruciaal dat in het gehele proces van het ontwikkelen van een nieuwe strategie of beleid tegelijkertijd nagedacht wordt over de
implementatie er van. Henry Mintzberg heeft in dit verband geschreven over “crafting strategy”: het constant aanpassen van de te ontwikkelen plannen aan de
weerbarstige praktijk om te bepalen wat wel en niet haalbaar is. Formuleren en implementeren zijn twee elementen van strategie-ontwikkeling die niet los
van elkaar moeten worden gezien.
Beleid over een andere boeg
Gelet op de grote bedragen en belangen die met kwantitatieve verruiming gepaard gaan, kunnen we ons niet langer veroorloven “dat we aannemen te weten hoe
het zal werken”. De risico’s van dit beleid zijn te groot vanwege de ontbrekende kennis over het feitelijke gedrag van de marktpartijen in een complexe
(inter)nationale economie. Het zou verstandig zijn om daar een gedegen beleidseffectrapportage over op te stellen waarin de vooronderstellingen en de
verwachte hoofd- en neveneffecten helder verwoord, besproken, gemonitord en geanalyseerd worden.
Referenties:
Bonoma, T.V. (1985), The marketing edge, making strategies work, New York/Londen, The Free Press.
Dholakia, U., L. Tam, S. Yoon en N. Wong (2016), The Ant and the Grasshopper: Understanding Personal Saving Orientation of Consumers, Journal of Consumer
Research, 43, 134-155.
Mintzberg, H. (1987), Crafting Strategy, Harvard Business Review, 66-74.
Te citeren als
Hans Kasper, “Waarom “Management by assumption” een gevaarlijke gewoonte is in monetaire beleidskringen”,
Me Judice,
7 oktober 2016.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
Euro Sign’ van Alex Guibord (
CC BY-ND 2.0)