Schrikbeeld
Politici dragen al decennialang de boodschap uit dat de zorguitgaven veel
te snel stijgen. Zo schreef toenmalig staatssecretaris Jo Hendriks meer dan
veertig jaar geleden al: “In 1968 bedroegen de totale kosten van de
gezondheidszorg rond 5 miljard gulden, hetgeen overeenkomt met 5,5 procent
van het nationaal inkomen; voor het jaar 1972 worden deze kosten geraamd op
rond 10 miljard gulden of wel 6,7 procent van het nationaal inkomen.
Ofschoon er voor deze kostenstijging vele verklaarbare redenen bestaan is
het, mede met het oog op de afweging ten opzichte van andere behoeften, van
groot belang te kunnen beschikken over instrumenten om de
kostenontwikkeling te beheersen.” (Structuurnota Gezondheidszorg 1973-1974,
p. 7).
De oproep van Hendriks heeft weinig uitgehaald. In de veertig jaar sinds de
Structuurnota zijn de collectieve zorguitgaven gestegen tot bijna 10% van
het BBP in 2015 (Centraal Planbureau, 2017). [1] Hendriks zou dit als een
rampscenario hebben bestempeld, maar zo kijken we er nu niet tegenaan. Het
is nog steeds de groei, niet het niveau, die beleidsmakers kopzorgen
oplevert. Zie bijvoorbeeld de 'Taskforce Beheersing Zorguitgaven' uit 2012,
een commissie van topambtenaren: “De stijging van de collectieve uitgaven
drijft de premies en belastingen op, waardoor werken minder gaat lonen, de
concurrentiepositie verslechtert en het draagvlak voor solidariteit wordt
uitgehold. Zo heeft het CPB berekend dat met het groeitempo van 2001-2010
de collectieve zorguitgaven in 2040 meer dan een kwart van het BBP
bedragen. Tweeverdieners met een verzamelinkomen van anderhalf keer modaal
betalen dan grofweg de helft van het inkomen aan zorgpremies. Voortzetting
van de huidige groei van de zorguitgaven leidt bovendien tot vergaande
verdringing van andere overheidsbestedingen. Deze ontwikkelingen zijn
onhoudbaar.” (Taskforce Beheersing Zorguitgaven, 2012).
Spookcijfer
Het schrikbeeld dat een gemiddeld gezin in 2040 de helft van het inkomen
kwijt is aan zorg kom je vaker tegen. In het laatste verkiezingsprogramma van D66 (en prominent op de website van deze partij) stond: “D66 wil zorg
van goede kwaliteit, die voor iedereen toegankelijk blijft. Zonder
maatregelen betaalt een doorsnee gezin in 2040 bijna de helft van zijn
inkomen aan zorg.” Ook de minister heeft dit schrikbeeld wel eens opgeroepen. [2] En op congressen en
symposia over de zorg wordt het vaak genoemd om duidelijk te maken
dat er drastische maatregelen nodig zijn om de uitgavenstijging te
beperken.
Uit geen enkele serieuze voorspelling blijkt dat een gemiddeld huishouden in 2040 de helft van het inkomen aan zorg besteedt.
Die vijftig procent is een spookcijfer. Uit geen enkele serieuze voorspelling blijkt dat
een gemiddeld huishouden in 2040 de helft van het inkomen aan zorg besteedt. Een
kwart is een veel realistischer raming. Het enige rapport waarin een cijfer
te vinden is dat in de buurt komt van 50 procent is het rapport Toekomst voor de Zorg van het CPB uit 2013. Hierin staan twee
scenario’s van de zorguitgaven. Het ene scenario heet 'Trendmatige
zorg', het andere 'Betere zorg'. De zorguitgaven groeien het sterkst in het
tweede scenario. Citaat: “In dit scenario gaat in 2040 een kwart van het
bbp op aan collectief gefinancierde zorg. Dat kost het modale
tweeverdienersgezin bijna de helft van het bruto-inkomen, ofwel 24%-punt
meer dan in 2010.” (blz. 57). Waarschijnlijk baseerden de Taskforce, de
minister en D66 zich op deze passage in het CPB-rapport. Op dit CPB-cijfer
valt echter veel af te dingen. Het betreft een opwaartse uitschieter die
alleen voorkomt in één extreem scenario en binnen dit scenario bij slechts
één type huishouden.
Afdingen op scenario’s
Eerst wat betreft de scenario’s. De twee scenario’s in het CPB-rapport uit
2013 zijn overgenomen uit een eerder CPB-rapport uit 2011 waarin maar
liefst acht scenario’s staan (Van der Horst et al. 2011). Het scenario
Betere zorg is een opwaartse uitschieter binnen die acht. In alle andere
scenario’s is het aandeel van de zorguitgaven in het bruto inkomen in
2040 veel lager: het gemiddelde in de andere zeven scenario’s is 35
procent. In dit extreme scenario Betere zorg stijgt de levensverwachting
met negen jaar voor mannen en met zeven jaar voor vrouwen, vijf en vier
jaar meer dan in de scenario’s met een lagere stijging van de zorguitgaven.
De extra zorguitgaven in het hoge scenario zijn dus bepaald geen weggegooid
geld want we krijgen er veel extra levensverwachting voor terug. [3]
…en op huishoudenstypes
Dan wat betreft het huishoudenstype. Het CPB-rapport presenteert
voorbeeldberekeningen voor slechts één type huishouden, namelijk
huishoudens met een inkomen van anderhalf keer modaal en kinderen, Volgens
het CPB was ditzelfde huishoudenstype in 2010 al 23,5% van het
brutogezinsinkomen kwijt aan collectieve zorg (Van der Horst et al. p. 43).
Ook dit is een uitschieter: bij de meeste andere huishoudentypes zijn de
zorguitgaven als percentage van het inkomen volgens het CPB lager. [4] Hoeveel lager? Daar doet
het CPB geen uitspraak over. Maar een beetje speur- en rekenwerk maakt
duidelijk dat het veel uitmaakt. Om te berekenen wat een gemiddeld huishouden kwijt is aan collectieve zorg hebben we maar
twee cijfers nodig: het totale bruto-inkomen van alle huishoudens in
Nederland en de totale collectieve zorguitgaven in een jaar. Volgens het
CBS was het bruto-inkomen van een gemiddeld huishouden in 2014 (het laatste
jaar waarvoor cijfers beschikbaar zijn) 59,6 duizend euro. [5] Dan de collectieve
zorguitgaven. Volgens het CPB bedroegen die in 2014 9,7% van het BBP.
Het BBP was in dat jaar 660 miljard euro, 9,7% daarvan is 64 miljard euro. Er
waren in dat jaar volgens het CBS iets meer dan 7,5 miljoen particuliere
huishoudens. De zorguitgaven per huishouden waren in 2014 dus 64 miljard /
7,5 miljoen = 8.500 euro. Dat is 14,3% van het gemiddelde
bruto-huishoudinkomen van 59,6 duizend euro. Een fors aandeel maar toch
veel minder dan de 23,5% van het gezin met modaal en kinderen waar het CPB
voorbeeldberekeningen voor presenteert. Dit maakt natuurlijk ook nogal wat
uit voor de toekomst, want hoe hoger je begint, hoe hoger je uitkomt.
Brutoloon of loonkosten
En dat is nog niet hele verhaal. Die 23,5% betrof het aandeel van de
zorguitgaven in het bruto gezinsinkomen in 2010. Het CPB vermeldt in
dezelfde tabel dat dit overeenkomt met 18,5% van de totale loonkosten van
een gezin met een modaal inkomen en kinderen. Dat is 5%-punt minder. De
oorzaak van dit verschil is dat de werkgeversbijdrage aan de
zorgverzekeringspremie niet tot het brutoloon wordt gerekend, maar wel tot
de loonkosten. De loonkosten zijn daarom hoger dan het brutoloon, bij dit
huishoudtype zelfs een kwart hoger. Het was zuiverder geweest als het CPB
de zorguitgaven als aandeel in de loonkosten had gepresenteerd en niet als
aandeel van het brutoloon. Immers, het aandeel in de loonkosten is
uiteindelijk bepalend voor het effect op het nettoloon. Stel bijvoorbeeld
dat werkgevers in de toekomst een groter deel van de zorgpremies moeten
betalen. Dan daalt het aandeel van de zorguitgaven in het brutoloon. Maar
voor het nettoloon maakt dit niet uit. Voor het aandeel van de collectieve
zorguitgaven in de loonkosten – het economisch relevante kengetal – moeten
we van die 14,3% dus een paar procent aftrekken.
Raming tot 2040
Wat is een gemiddeld huishouden in 2040 dan wel kwijt aan de zorg? Dat
weten we natuurlijk niet, want dat hangt van allerlei onzekere factoren af.
We kunnen hoogstens een raming maken op basis van realistische aannames.
Als startpunt kan dienen de middellangetermijnraming (MLT) van het
CPB voor de periode 2018-2021 (Mot et al, 2016). Deze raming gaat uit van
ongewijzigd beleid. Effecten van uitgaven-beperkend beleid zoals nieuwe
hoofdlijnenakkoorden of hogere eigen bijdragen zijn dus niet meegenomen. Sinds 2001 maakt het CPB voorafgaand aan de verkiezingen dit
soort MLT-ramingen die onder meer dienen als basispad voor de analyse
van de verkiezingsprogramma’s van politieke partijen. De raming voor
2018-2021 bevat de volgende aannames over de bijdrage van verschillende
factoren aan de reële groei van de zorguitgaven: [6]
Componenten van reële groei zorguitgaven: |
|
Omvang en leeftijd van de bevolking plus het effect
van gezonder oud worden |
1,2% per jaar |
Inkomensgroei |
0,7% per jaar |
Reële lonen en prijzen (Baumol-effect) |
0,7% per jaar |
Overige groei (o.a. nieuwe medische technologie) |
0,9% per jaar |
Reeds ingezet beleid |
-0,1% per jaar |
Totale zorguitgaven groei |
3,4% per jaar |
De MLT-raming van het CPB is dus bepaald geen lage-groei raming: de
zorguitgaven groeien ruim twee maal zo snel als het BBP. Verlaging van de
groei van zorguitgaven tot fors onder het MLT-cijfer is volgens de
ambtenaren van de Studiegroep Begrotingsruimte dan ook dé manier om ruimte
binnen de Rijksbegroting te creëren voor andere prioriteiten (Studiegroep
Begrotingsruimte 2016, p. 69).
Als we de MLT-raming doortrekken tot 2040, kunnen we berekenen wat een
gemiddeld huishouden in dat jaar kwijt zou zijn aan collectief
gefinancierde zorg.[7] Het
startpunt is het percentage van het bruto-inkomen dat een gemiddeld
huishouden in 2014 kwijt is aan de collectieve zorg, de eerder berekende
14,3%. De groei van de collectieve zorguitgaven, exclusief reeds ingezet
beleid, is volgens de MLT in de periode 2018-2021 3,5% per jaar. De groei
van het bruto-inkomen is in deze periode volgens het CPB 1,6%. Omdat de
bevolking ook groeit is de inkomensgroei per huishouden lager. Het CPB
rekent met een bevolkingsgroei van 0,45% per jaar. Het aantal huishoudens
zal ongeveer even snel groeien als de bevolking (voor de uitkomsten maakt
dit niet veel uit).
We hebben nu alle ingrediënten voor een scenario voor de zorguitgaven. De
zorguitgaven per huishouden groeien met 3,05% per jaar (3,5-0,45) en het
brutogezinsinkomen met 1,15% per jaar (1,6-0,45). Deze groeicijfers
resulteren in een stijging van de collectieve zorguitgaven van 14,3% van
het bruto-inkomen in 2014 tot 23,2% van het bruto-inkomen in 2040. Niet
leuk, maar toch heel wat minder alarmerend dan de helft van het
bruto-inkomen. Bovendien blijft er genoeg over voor andere zaken: na aftrek
van de stijging van de zorguitgaven blijft er een bruto-inkomensstijging
over van bijna 18% (in prijzen van 2014) die kan worden besteed aan andere
zaken zoals particuliere consumptie of overheidsuitgaven.
Natuurlijk kunnen de zorguitgaven niet eeuwig sneller blijven stijgen dan
het inkomen. Want dan zouden uiteindelijk de zorguitgaven meer dan 100 procent
van het inkomen uitmaken. In het voorbeeld hierboven zou dat moment bereikt
zijn in het jaar 2119. Maar dat zegt niet zoveel want we kunnen onmogelijk
ons hele inkomen aan de zorg besteden. Hoeveel dan wel? Dat weet
niemand, maar een kwart is nog
steeds betaalbaar, zeker als ondertussen het inkomen zoveel gegroeid is dat
ruimte over blijft voor extra uitgeven aan andere zaken dan zorg.
We kunnen de zorg voorlopig gewoon blijven betalen als we dat willen. Het gaat om betalingsbereidheid, niet om betaalbaarheid.
Een mogelijke tegenwerping is dat het bij de betaalbaarheid van de zorg
niet alleen gaat om de collectieve zorguitgaven maar om de totale
zorguitgaven, dus inclusief wat burgers zelf betalen via de verplichte
eigen bijdrage in de Zvw, de vrijwillig afgesloten aanvullende
verzekeringen en uitgaven aan niet-verzekerde zorg zoals de tandzorg voor
volwassenen.[8] Volgens het
CPB werd in 2010 18 procent van de zorguitgaven privaat gefinancierd. De totale
zorguitgaven zijn dan 22 procent hoger dan de collectieve zorguitgaven. In het
basisjaar 2014 zijn de totale zorguitgaven van een gemiddeld huishouden dan 17,4% van het bruto-inkomen. Als de totale zorguitgaven net zo snel groeien als
de collectieve zorguitgaven is dit percentage in 2040 opgelopen tot 28,2%. Dit komt overeen met minder dan een kwart van de
totale loonkosten.
Als we in plaats van de MLT-raming van het CPB, het onlangs gepubliceerde
Trendscenario 2015-2040 van het RIVM hadden genomen, waren we nog een stuk
lager uitgekomen. Het RIVM-scenario is, net als de MLT van het CPB, een
extrapolatie van historische trends zonder nieuw of aanvullend beleid. Het
RIVM-scenario gaat uit van een jaarlijkse groei van de totale zorguitgaven
(privaat en collectief) van 2,9%, ruim een half procentpunt lager dan de
MLT van het CPB. Het RIVM veronderstelt een jaarlijkse economische groei
van 1,8 % per jaar, 0,2 procentpunt hoger dan de MLT van het CPB. Bij deze
aannames zijn in 2040 de totale zorguitgaven 23,6 % van het bruto-inkomen
van een gemiddeld huishouden.
Conclusies
Onderstaande tabel vat de berekeningen samen. Wat kunnen we nu concluderen?
In ieder geval dat het spookbeeld van een gemiddeld huishouden dat in 2040 de
helft van het inkomen kwijt is aan collectief gefinancierde zorg, niet
spoort met de MLT-raming van het CPB. Als je de MLT-raming van 3,5% reële
groei van de collectieve zorguitgaven in 2018-2021 doortrekt tot 2040, kom
je uit op minder dan een kwart van het bruto-inkomen voor een gemiddeld
huishouden. En als aandeel in de totale loonkosten, het economische
relevante kengetal, nog een paar procent lager.
Als je naast de collectieve zorguitgaven ook de private zorguitgaven
meeneemt, kom je op basis van de MLT-raming van het CPB op iets meer dan
een kwart van het gemiddelde bruto-inkomen. Als aandeel van de totale
loonkosten gaat het dan nog steeds om minder dan een kwart. Als je in
plaats van de MLT-raming van het CPB het Trendscenario van het RIVM
gebruikt, dan kom je nog een stuk lager uit.
Tabel 1: Collectieve en totale zorguitgaven 2010-2040 (in procenten van het
bruto-inkomen)
|
Collectieve zorguitgaven
in %,van het bruto-inkomen |
|
2010
|
2014
|
2040
|
CPB-scenario Betere Zorg, modaal tweeverdienersgezin met kinderen
|
23,5
|
-
|
47,0
|
Extrapolatie CPB MLT-zorg, gemiddeld huishouden
|
-
|
14,3
|
23,2
|
|
Totale zorguitgaven in
%,van het bruto-inkomen |
Extrapolatie CPB MLT-zorg gemiddeld huishouden
|
-
|
17,4
|
28,2
|
RIVM trendscenario, gemiddeld huishouden
|
- |
17,4 |
23,6 |
Bron: CPB, Toekomst voor de Zorg (2013), RIVM (2017) en eigen berekeningen (zie tekst)
Kortom, zelfs bij de forse reële groei van de zorguitgaven zoals geraamd in
de MLT van het CPB komen de zorguitgaven in 2040 niet uit boven een kwart
van bruto loonkosten van een gemiddeld huishouden. Omdat de economie zelf
ook groeit in deze periode blijft er ruimte over voor extra uitgaven aan
andere zaken dan zorg. De betaalbaarheid van de zorg is dan ook niet iets
waar we ons zorgen over moeten maken. We kunnen de zorg voorlopig gewoon
blijven betalen als we dat willen. Het gaat om
betalingsbereidheid, niet om betaalbaarheid: krijgen we genoeg terug voor
de extra miljarden die we in de zorg steken? Maar dat is een heel andere
vraag dan de vraag of we die extra miljarden wel op kunnen brengen.
Voetnoten:
[1]
Hierin zitten niet het eigen risico, de eigen bijdragen en de
aanvullende verzekering. Dit in afwijking van het CBS dat dan ook
veel hoger uitkomt, op ongeveer 15% van bbp. Het CBS hanteert
bovendien een zeer ruime definitie van zorg, die ook kinderopvang
en andere vormen van welzijn omvatten.
[2]
Ook de voormalige minister van Volksgezondheid, welzijn en sport
(VWS), Edith Schippers, heeft dit beweerd. Het volgende citaat komt
uit een uitzending van RTL Nieuws op 12 juni 2012: “De zorg wordt
onbetaalbaar, zegt minister Schippers van Volksgezondheid. Volgens
haar betaalt een doorsneegezin over dertig jaar meer dan de helft
van zijn inkomen aan gezondheidszorg als er niets verandert in
Nederland.”
[3]
Dat is een plausibele aanname. Onderzoekers onder leiding van de
epidemioloog Mackenbach concludeerden in 2012 dat de forse stijging
van de levensverwachting sinds 2002 te danken was aan meer geld
voor de zorg (Mackenbach et al., 2012).
[4]
Citaat: “[I]n alle gevallen behoren tweeverdieners met 1,5x modaal
en kinderen tot de categorie met de hoogste zorglasten.
[5]
In dit bruto inkomen zitten ook de werkgeversbijdragen aan sociale
verzekeringen maar niet de werkgeversbijdrage aan de
zorgverzekeringswet.
[6]
De bijdrage van de inkomensgroei is gebaseerd op een
inkomenselasticiteit van 0,6, een groei van het bbp van 1,6 % per
jaar ene een bevolkingsgroei van 0,45 % per jaar. De berekening is
dan 0,6*(1,6% - 0,45%) = 0,7%. In vergelijking met schattingen in
de literatuur is een inkomenselasticiteit van 0,6 aan de lage kant,
zoals het CPB-zelf ook opmerkt, maar hiervoor is een goede reden:
veel schattingen in de literatuur bevatten ook het effect van
medische technologie en die wordt door het CPB apart meegenomen.
[7]
Dit levert een overschatting op, omdat de zorguitgaven in de jaren
2015-2017 veel minder zijn gestegen dan 3,5%.
[8]
Toen ik bovenstaande kritiek op het CPB-cijfer van bijna 47%
presenteerde op een seminar bij het CPB was de reactie van het CPB
dat het cijfer van 47% betrekking heeft op de totale zorguitgaven,
niet alleen de collectieve zorguitgaven. Dit is echter niet wat in
het CPB-rapport staat, zie het eerdere genoemde citaat uit blz. 57
van het CPB-rapport Toekomst voor de Zorg.
Referenties:
Centraal Planbureau, 2013, Toekomst voor de Zorg, Den Haag
Centraal Planbureau, 2017, Centraal Economisch Plan 2017, Den Haag
Horst, A. van der, F. van Erp en J. de Jong, 2011, Omgevingsscenario’s voorgezondheid en zorg, CPB Achtergronddocumen, Den Haag.
Mackenbach, J., L. Slobbe, C. Looman, A. van der Heide, J. Polder en J.
Garssen, 2012, Snelle toename van de levensverwachting in Nederland, Nederlands
Tijdschrift voor Geneeskunde,1-7.
Mot, E., K. Stuut, P. Westra, R. Aalbers, 2016, Een raming van de zorguitgaven2018-2021, CPB Achtergronddocument, 30 maart 2016, Den Haag.
RIVM, 2017, Trendscenario VTV-2018, Bilthoven.
RIVM, 2017, Methdologie trendscenario VTV-2018, Bilthoven.
Studiegroep Begrotingsruimte, 2016,
Van saldosturing naar stabilisatie, 1 juli
2016, Den Haag.
Taskforce Beheersing Zorguitgaven, 2012, Naar beter betaalbare zorg, Den Haag.
Tweede Kamer der Staten Generaal, 1974, Structuurnota Gezondheidszorg 1973-1974, Den Haag.