Een goed vestigingsklimaat is niet automatisch een goed vernieuwingsklimaat

Een goed vestigingsklimaat is niet automatisch een goed vernieuwingsklimaat image
Zonneauto Stella Era van Solar Team Eindhoven door Solar Team Eindhoven, Bart van Overbeeke

Hoe staat het met het Nederlandse vestigingsklimaat? Marthe Hesselmans, Bart Stellinga, Danique François, Ramy El-Dardiry en Arnoud Boot maken zich vooral zorgen over het vernieuwingsklimaat. Bedrijven die met nieuwe oplossingen komen voor maatschappelijke problemen krijgen hier nog onvoldoende de ruimte voor. Dat is zonde gezien hun potentieel om huidige opgaven aan te pakken en ons toekomstig verdienvermogen te versterken.

Inleiding

Een van de vraagstukken bij de aanstaande coalitieonderhandelingen betreft de omgang met ons bedrijfsleven. Op tafel liggen stevige dossiers met bedrijven in de hoofdrol: van de stikstofaanpak, die vooral de landbouw- en levensmiddelensector raakt, tot maatwerkafspraken met de industrie. Ook is er de vraag hoe verder te gaan met de nog te besteden gelden uit het Nationaal Groeifonds. Daarbij speelt de discussie hoe aantrekkelijk Nederland überhaupt is voor bedrijven. Hier bestaan zorgen over: ondernemingen zouden steeds minder bereid zijn tot nieuwe activiteiten in Nederland, overwegen om activiteiten hier weg te halen of zelfs geheel te verplaatsen naar andere landen met een beter vestigingsklimaat (VNO-NCW, MKB Nederland 2023).

Wat een goed vestigingsklimaat behelst, is niet eenduidig. Het begint met de term zelf. Wat de een vestigingsklimaat noemt, heet elders ondernemingsklimaat of wordt weer ergens anders onder investeringsklimaat geschaard. Er is wel degelijk onderscheid. Bij vestigingsklimaat gaat het doorgaans om het aantrekken van buitenlandse bedrijven terwijl ondernemingsklimaat ook de aantrekkelijkheid van Nederland voor al aanwezige bedrijven betreft. Voor investeringsklimaat is het belangrijk dat bedrijven ook (blijven) investeren, bijvoorbeeld in de ontwikkeling van personeel of in nieuwe productietechnieken. Daarbij is een goed vestigingsklimaat niet altijd hetzelfde als een goed ondernemingsklimaat, bijvoorbeeld als verdringing optreedt door buitenlandse bedrijven. Ook gaat de vestiging van bedrijven niet per se gepaard met waardevolle investeringen in ons land, zoals het College van Rijksadviseurs (2023) onlangs constateerde voor de logistiek.

Een goed vestigingsklimaat [is] niet altijd hetzelfde als een goed ondernemingsklimaat, bijvoorbeeld als verdringing optreedt door buitenlandse bedrijven.

Los van de spraakverwarring bestaat het risico dat in discussies over het vestigingsklimaat het onvoldoende gaat over de vraag welk type bedrijven we eigenlijk willen aantrekken. Is alles welkom zolang het maar bedrijvigheid oplevert? Of willen we vooral bedrijven die met hun innovaties de grote opgaven van deze tijd helpen aanpakken, zoals op het gebied van klimaat, arbeidsmarkt, gezondheid en het toekomstige verdienvermogen? Wij stellen dat Nederland meer gebaat is bij het aantrekken en faciliteren van dit soort vernieuwende bedrijven. Zet daarom in op een goed vernieuwingsklimaat waarin het voor bedrijven aantrekkelijk is om in Nederland te investeren in oplossingen voor maatschappelijke opgaven.

De staat van ons vernieuwingsklimaat

Fosfaat uit rioolwater halen en zuiveren zodat we het opnieuw kunnen gebruiken. Data delen zodat algoritmes getraind kunnen worden voor meer accurate medische diagnoses. Innovatieve Nederlandse bedrijven leveren tal van oplossingen voor maatschappelijke problemen, van grondstoffenschaarste tot vergrijzing.

De overheid kan de huidige opeenstapeling van opgaven niet alleen aan. Ze heeft bedrijven hard nodig en dan vooral bedrijven die vernieuwen. Niet alleen kunnen we hun innovaties goed gebruiken om problemen aan te pakken. Via vernieuwing kunnen bedrijven ook zorgen voor hogere productiviteit – geen overbodige luxe gezien de aanhoudende personeelskrapte – en voor activiteiten met hoge toegevoegde waarde voor onze welvaart in brede zin. Bedrijven hebben hier zelf ook baat bij. Zoals onderzoek laat zien: juist in vernieuwende activiteiten zitten grote kansen voor Nederlandse bedrijven om internationaal te concurreren (WRR 2013; TNO 2023).

Niet alle verplaatsingen [zijn] per se reden tot zorg: sommige activiteiten kunnen wellicht efficiënter elders plaatsvinden, terwijl de vrijgekomen capaciteit hier voor andere bedrijvigheid kan worden ingezet.

Hoe aantrekkelijk is Nederland voor maatschappelijk vernieuwende bedrijven? Om dit in te kunnen schatten bieden analyses van ondernemings- en vestigingsklimaat deels uitkomst. De aanwezigheid van zaken als een vaardige en gezonde beroepsbevolking, goede infrastructuur, faciliterende wetgeving en diensten zijn belangrijk voor alle bedrijven, of ze nu vernieuwen of niet. In tegenstelling tot de negatieve geluiden hierover zien we het op deze terreinen best goed gaan. Ondernemingen geven Nederland een ruime voldoende en slechts een beperkt percentage overweegt verplaatsing van activiteiten naar een ander land (SEO 2022). In de afgelopen jaren is het aantal verplaatsingen naar het buitenland eerder af- dan toegenomen (CBS 2022). Bovendien zijn niet alle verplaatsingen per se reden tot zorg: sommige activiteiten kunnen wellicht efficiënter elders plaatsvinden, terwijl de vrijgekomen capaciteit hier voor andere bedrijvigheid kan worden ingezet.

Ondanks de relatief goede uitgangspositie van Nederland zien we dat vernieuwende bedrijven het hier niet altijd makkelijk hebben. Bekend is de problematiek rond scale-ups (AWTI 2020). Een bedrijf met een nuttige innovatie voor bijvoorbeeld robotica in de zorg krijgt in ons land vaak wel kansen om op te starten maar veel minder bij het doorstarten en opschalen. Opvallend zijn ook recente studies over de tegenvallende innovatieambities of het beperkte ‘verandervermogen’ van Nederlandse bedrijven, bijvoorbeeld op het gebied van verduurzaming en digitalisering (SEO 2022; Rabobank 2023). Ze sluiten aan bij de observatie van de WRR in het rapport Goede zaken[1] dat er nu veel potentieel onderbenut blijft. Het Nederlands bedrijfsleven heeft een groot vermogen tot vernieuwende oplossingen voor de samenleving, maar dat komt onvoldoende tot uiting (WRR 2023).

Vernieuwing heeft weinig kans zolang we het oude blijven stimuleren

Waar loopt het vernieuwend potentieel van het Nederlandse bedrijfsleven op vast? Uiteenlopende factoren spelen hierbij een rol zoals het ontbreken van financiering of consumenten die toch liever voor de bekende producten of diensten gaan. Maar er is ook een onderliggend probleem dat nog vaak onbenoemd blijft: vernieuwing heeft weinig kans zolang we het oude blijven stimuleren.

We zien het risico dat beleid individuele gevestigde bedrijven bevoordeelt met gunstige regelingen, financiële steun en milde toezichtskaders. Zo laten studies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid zien dat er te lang te weinig toezicht en handhaving is geweest rond de uitstoot van schadelijke stoffen door diverse grote industriële bedrijven (OVV 2023). Of denk aan de innovatiebox die vooral voordelen biedt aan winstgevende grote bedrijven (Velzing 2022). Problemen zien we ook als de overheid zich op microniveau bemoeit met bedrijven die moeite hebben met aanpassingen en hierbij veel financiële steun verleent. Het gevaar is dat publieke en private belangen hierdoor te veel door elkaar gaan lopen. Het Rijn-Schelde-Verolme (RSV) debacle uit de jaren tachtig leert ons dat dit een risicovolle route is (zie ook Algemene Rekenkamer 2020).

Het uit de wind houden van gevestigde bedrijven creëert een concurrentienadeel voor marktpartijen met innovatieve maatschappelijke oplossingen. Zo lopen vernieuwende ondernemingen er tegenaan dat vergunningen wel zijn toegeschreven op gevestigde bedrijven, maar niet op de maatschappelijke oplossingen die zij zouden kunnen bieden, bijvoorbeeld op het gebied van afvalverwerking. Gevestigde bedrijven zelf zien we een afwachtende houding aannemen. Ze stellen noodzakelijke investeringen uit, bijvoorbeeld in elektrificatie, totdat duidelijk is hoeveel de overheid gaat financieren. Zoals Pieter Hasekamp (2023) signaleerde in de EW Economie-lezing van dit jaar: ondernemers komen vaak eerder in actie als de overheid minder doet aan steun.

Duidelijke regulering maakt dat bedrijven anticiperen en investeren

Wat is nodig om bovenstaande belemmeringen te doorbreken en vernieuwende bedrijven meer de ruimte te geven in Nederland? Een antwoord op deze vraag wordt vaak gevonden in steunregelingen zoals subsidies voor scholing van personeel, aftrekposten voor energiebesparing of fondsen voor verduurzaming. Het is echter de vraag hoeveel dit soort regelingen daadwerkelijk kunnen betekenen voor het vernieuwingsklimaat van Nederland. Hun effectiviteit blijkt veelal beperkt (zie bijvoorbeeld IBO 2022; SEO 2017) of ze bevoordelen al bewezen technologieën en bereiken innovatieve ondernemingen niet vanwege te grote complexiteit bij het vinden en aanvragen van steun (AWTI 2023).

Maar zelfs als de steun de juiste bedrijven bereikt, is dat zelden genoeg om hun maatschappelijke oplossingen op grotere schaal te laten lonen. Dat laatste lukt vaak pas als het bestaande en schadelijkere alternatief mínder gaat lonen. Zie het vaak genoemde voorbeeld van verpakkingen: zolang het zakelijk aantrekkelijker blijft hiervoor nieuw plastic te gebruiken hebben vernieuwende alternatieven met gerecycled plastic weinig kans van slagen. Daarom is beprijzing van belang. Heffingen helpen om schadelijke activiteiten te ontmoedigen en een stimulans te geven aan de ontwikkeling van alternatieve producten en productiemethodes (Porter & van der Linde, 1995; Cohen & Tubb, 2018). Vooral op het gebied van ongezonde en niet-duurzame voedselproducten en het uitputten van grondstoffen zijn in dat opzicht grote stappen te zetten.

Zelfs als de steun de juiste bedrijven bereikt, is dat zelden genoeg om hun maatschappelijke oplossingen op grotere schaal te laten lonen. Dat laatste lukt vaak pas als het bestaande en schadelijkere alternatief mínder gaat lonen.

Daarbij is een combinatie met duidelijke regulering nodig en tijdspaden voor wanneer een nieuwe norm ingaat of strenger wordt. Als bedrijven weten wat er aankomt, kunnen ze hierop anticiperen. Investeren in een nieuwe installatie voor fosfaatrecycling wordt aantrekkelijker bij een toekomstige verplichting op hergebruik van deze grondstof. Zo kan ook een race to the top ontstaan van bedrijven die als eerste met de beste oplossingen hopen te komen. Dit laatste komt naar voren in beleidsevaluaties van eerdere maatregelen, bijvoorbeeld die om zure regen en aantasting van de ozonlaag tegen te gaan. Zodra er eisen kwamen die in de loop der tijd scherper zouden worden, bleek dat bedrijven zich niet alleen konden aanpassen, maar ook gingen wedijveren om de beste oplossingen, onder andere op het gebied van rookgasontzwavelingsinstallaties, driewegkatalysatoren, koelkasten zonder CFKs en zuinigere motoren (PBL, 2010; PBL, 2009; Rozendaal & Vollebergh, 2021).

Aanjagen is anders dan wegjagen

Heffingen, regulering en eisen die steeds strenger worden: hoe kan dat Nederland nu aantrekkelijker maken voor bedrijven? Lopen we niet het risico dat we bedrijven wegjagen? Uiteraard is dit een belangrijk aandachtspunt, zeker wanneer dit problemen alleen maar verplaatst in plaats van oplost. De werkelijkheid is echter nooit zo zwart-wit. Op de eerste plaats zien we bedrijven – zowel nieuwe als gevestigde partijen – zelf wijzen op beprijzing en normering als voorwaarde om te kunnen vernieuwen. Illustratief is een citaat van een ondernemer in de chemische sector: “In de praktijk is de CO₂-prijs erg laag en verschilt de prijs per markt. In de luchtvaart kent het gebruik van ons circulaire product een goede businesscase. Als hier beprijzing komt, halen we er veel voordeel uit.” (WRR 2023).

Of sommige bedrijven misschien wel wegtrekken is moeilijk te zeggen. Neem het voorbeeld van nationale CO2-heffingen. De wetenschappelijke literatuur en onderzoeken geven geen eenduidig antwoord op de vraag hoe ernstig de weglekeffecten hiervan zijn (IMF 2021; CPB 2020; CPB PBL, 2019). De ernst hangt af van de kosten die ondernemingen moeten maken om de productie naar andere landen te verplaatsen en de mate waarin afnemers overschakelen op buitenlandse producten (Branger & Quirion 2013). Tegelijkertijd wijst de wetenschap op mogelijke ‘aantrekeffecten’: voor activiteiten die minder koolstofintensief zijn, biedt strenger beleid juist een concurrentievoordeel (Cole et al. 2017).

Voorbeelden in andere landen laten ook zien hoe scherpe eisen soms juist vernieuwende bedrijven aantrekken. Zo heeft Duitsland zichzelf aantrekkelijk gemaakt voor innovatieve bedrijven die inzetten op fosfaatrecycling door hiervoor een dynamische norm te zetten. Grote bedrijven moeten ervoor zorgen dat het bijproduct van rioolwaterzuivering, fosfaat, binnen 12 jaar gerecycled wordt, kleinere bedrijven krijgen een tijdsspanne van 15 jaar (Sewage Sludge Ordinance 2017). En Zweden heeft op het gebied van emissies een voorsprong gepakt op andere Europese landen door een succesvolle langetermijnstrategie. Zo startte ze al in de jaren tachtig met het uitbreiden van CO2-vrije elektriciteitsproductie, zoals waterkracht en meer recent windkracht. Met een aandeel van 63% in het totale energieverbruik is Zweden koploper in het gebruik van hernieuwbare energie (unfccc 2020; EEA 2023).

Een toekomstig verdienvermogen met vernieuwende bedrijven vraagt een andere kijk op ons vestigingsklimaat en een discussie over wat voor bedrijfsactiviteiten we nu willen aantrekken en welke niet. 

Voor zowel weglekeffecten als aantrekeffecten geldt uiteindelijk dat er veel verschillende zaken meespelen. We weten zelden precies waarom een bedrijf activiteiten verplaatst of in een bepaald land investeert (BCI 2023). Wetgeving en belastingen zijn uiteraard van belang, maar zeker zo invloedrijk is de eerder genoemde aanwezigheid van goede infrastructuur en een goed opgeleide beroepsbevolking. Onvoldoende ruimte op het Nederlandse elektriciteitsnet zet bijvoorbeeld op dit moment een rem op bedrijfsinvesteringen in hernieuwbare energie. Omgekeerd zien we dat de aanwezigheid van sterke kennisinstellingen, zoals in Wageningen en Eindhoven, een aanzuigende werking heeft voor tal van grote en kleine vernieuwende bedrijven (AWTI 2021).

Verdienen met vernieuwen

Brainport Eindhoven en Foodvalley Wageningen zijn niet alleen voorbeelden van een aantrekkelijker vernieuwingsklimaat. Ze bieden ook perspectief op waar Nederland in de toekomst zijn geld mee kan verdienen. Waar Brainport inzet op technologie-marktcombinaties zoals voor duurzame mobiliteit, ontwikkelt Wageningen zich tot een internationaal ecosysteem van wetenschap en bedrijven die bezig zijn met gezonde voeding en circulaire landbouw. Vernieuwing in het kader van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken wordt hier tot de kern van het bedrijfsmodel én exportproduct van Nederland gemaakt.

Bijkomend voordeel is dat dit soort activiteiten relatief weinig ruimte hoeven in te nemen. Ze zijn eerder gericht op specialistische maakindustrie en onderzoek en ontwikkeling dan op de bulkproductie die mogelijk met grote uitstoot van vervuilende stoffen gepaard gaat. Dat laatste is niet onbelangrijk in een land waarin de ruimte zo beperkt is als in Nederland, zowel fysiek als qua belasting van natuur en omgeving. Daarover luiden steeds meer partijen immers de noodklok: als we geen scherpe prioriteiten stellen is er straks geen ruimte over voor bedrijven – vernieuwend of niet – om überhaupt nog activiteiten te ontwikkelen (PBL 2021; IBO 2023; RLI 2019; SER 2022).

Een toekomstig verdienvermogen met vernieuwende bedrijven vraagt een andere kijk op ons vestigingsklimaat en een discussie over wat voor bedrijfsactiviteiten we nu willen aantrekken en welke niet. Dat geldt bijvoorbeeld ook bij het maken van maatwerkafspraken met grote industriebedrijven. Wat past goed in Nederland, wat kan beter elders en wat moet worden uitgefaseerd? Wanneer de overheid hiervoor duidelijke kaders stelt, weten bedrijven ook waar ze aan toe zijn en kunnen ze vervolgens zelf keuzes maken waarin ze willen investeren.

Het is zaak voor de Nederlandse overheid om hier de juiste balans te vinden tussen internationaal afstemmen én een eigen koers voeren. Internationaal afstemmen is in veel gevallen nodig, denk aan zaken als CO2-grensheffingen en cruciale waardeketens op het gebied van bijvoorbeeld medicijnen en batterijen. Maar er zijn ook tal van zaken waarop assertief nationaal beleid richting bedrijven mogelijk en wenselijk is. Zo kunnen we prima zelf eisen stellen aan de voedingssector op het gebied van gezondheid en marketing. Ook in de bouw zijn juist nationale en lokale overheden aan zet om meer circulariteit te bevorderen en af te dwingen. En de energietransitie is erbij gebaat als investeringen in uitbreiding van het stroomnet hoog op de agenda komen.

Wat de prioriteiten precies worden is een zaak voor een nieuw kabinet. Zij zou er daarbij goed aan doen om vernieuwing voor maatschappelijke opgaven als leidraad te nemen. Zorg dat ons bedrijfsleven hierin (nog meer) gaat uitblinken, zodat ze goede zaken kan doen voor het Nederland van nu en de toekomst.

Voetnoten

[1] De auteurs van dit artikel schreven ook mee aan het WRR-advies Goede zaken. Naar een grotere maatschappelijke bijdrage van ondernemingen (rapport nr. 107, 2023).

Referenties

Algemene Rekenkamer (2020) Kamerbrief Steun aan grote ondernemingen – leren van het verleden. Tweede kamer vergaderjaar 2019-2020, 354 20, nr. 85.

AWTI (2020) Beter van start; De sleutel tot doorgroei van kennisintensieve start-ups. AWTI rapport, 7 oktober.

AWTI (2021) Samen de lat hoger leggen – Regio en rijk bundelen krachten voor innovatie. Rapport AWTI, 25 mei.

AWTI (2023) In dienst van de toekomst – Van optimalisatie naar transformatie. AWTI advies, 14 december.

BCI (2023) Redenen waarom bedrijven uit Nederland vertrekken. Publicatie BCI, 30 juni. Te vinden op www.rijksoverheid.nl

BMUV (2017) New Sewage Sludge Ordinance in force. Te vinden op www.bmuv.de/en/law/sewage-sludge-ordinance.

Branger, F. & Quirion, P. (2013) Climate policy and the ‘carbon heaven’ effect. WIREs climate change, 5(1), 53-71.

CBS (2022) Minder bedrijven verplaatsten bedrijfsonderdelen naar het buitenland. CBS publicatie, 8 april.

CBS (2023) Nederland Handelsland; Buitenlandse investeringen en multinationals. CBS longread, 7 september.

Cohen, M. & Tubb, A. (2018) The impact of environmental regulation on firm and country competitiveness: A meta-analysis of the Porter hypothesis. Journal of the Association of Environmental and Resource Economists, 5(2), 371-399.

Cole, M., Elliot, R., & Zhang, L. (2017) Foreign Direct investment and the Environment. Annual review of Environment and Resources, 42(1), 465-487.

CPB (2020) CO₂-heffing en verplaatsing. CPB achtergronddocument, november 2020.

CPB, PBL (2019) Economische effecten van CO₂-beprijzing: varianten vergeleken. CPB / PBL policy brief, 7 juni.

CRA (2023) De logistiek van morgen begint vandaag. Advies logistiek en ruimte, 21 september.

EEA (2023) Share of energy consumption from renewable sources in Europe. Publicatie EEA, 24 oktober. Te vinden op www.eea.europa.eu.

IBO klimaat (2023) Scherpe doelen, scherpe keuzes: IBO aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030 en 2050. 13 maart. Te vinden op www.rijksoverheid.nl

IBO Publieke investeringen (2022) Waar voor ons geld; IBO publieke investeringen in een politiek-bestuurlijke context. 30 juni. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.

IMF (2021) Revisiting carbon leakage. IMF working paper, 6 augustus.

OVV (2023) Industrie en omwonenden. OVV rapport, 13 april.

PBL (2009) De grote bijdrage van projecties van HFK emissies aan de stralingsforcering. PBL publicatie, 23 juni.

PBL (2010) Zure regen; een analyse van dertig jaar verzuringsproblematiek in Nederland. PBL publicatie, 8 november.

PBL (2021) Grote opgaven in een beperkte ruimte. Rapport PBL, 8 april.

Pieter Hasekamp (2023) lezing Van investeren én verdelen komt de winst. EW Economie-lezing, 26 juni.

Porter, M. & van der Linde, C. (1995) Toward a new conception of the environment-competitiveness relationship. The Journal of Economic Perspectives, 9(4), 97-118.

Rabobank (2023) Vier op de tien bedrijven heeft te weinig verandervermogen voor transitie naar een duurzame en inclusieve economie. RaboResearch, 28 april.

Rli (2019) Naar een duurzame economie. Rapport Rli, 28 november.

Rozendaal, R. & Vollebergh, H. (2021) Policy-induced innovation in clean technologies: Evidence from the car market. CESifo working paper 94220, 23 november.

SEO (2017) Evaluatie fiscale ondernemersregelingen. SEO rapport, 1 januari.

SEO (2022) Het Nederlandse innovatielandschap de toekomst tegemoet. SEO rapport, 2 november.

SER (2022) Evenwichtig sturen op de grondstoffentransitie en de energietransitie voor brede welvaart. Verkenning SER, 16 september.

TNO (2023) De waarde van de Nederlandse industrie. TNO whitepaper, april.

UNFCCC (2020) Sweden’s long-term strategy for reducing greenhouse gas emissions. Ministry of Environment, December 2020. Te vinden op www.unfccc.int.

Velzing, E. (2022) Miljarden uit de innovatiebox kunnen nuttiger besteed worden. ESB 107(4806), 84-85.

VNO-NCW en MKB-Nederland (2023) Nationale Peiling ondernemersklimaat 2023. Direct Research rapport, 15 maart.

WRR (2013) Naar een lerende economie. WRR-rapport 90, Den Haag: WRR.

WRR (2023) Goede Zaken; Naar een grotere maatschappelijke bijdrage van ondernemingen. WRR-rapport 107, Den Haag: WRR.

Te citeren als

Marthe Hesselmans, Bart Stellinga, Danique François, Ramy El-Dardiry, Arnoud Boot, “Een goed vestigingsklimaat is niet automatisch een goed vernieuwingsklimaat”, Me Judice, 21 december 2023.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Zonneauto Stella Era van Solar Team Eindhoven door Solar Team Eindhoven, Bart van Overbeeke

Ontvang updates via e-mail