Inleiding
In maart 2023 werden de leden van de Provinciale Staten gekozen en sindsdien hebben in twaalf provincies onderhandelingen plaatsgevonden over het college van Gedeputeerde Staten (GS). Op vrijdag 1 september jl. is ook in de provincie Noord-Brabant (NB) een nieuw GS-college gepresenteerd. Hoewel de Boer Burger Beweging (BBB) geen onderdeel is van het college in NB, is deze partij toch de grote winnaar van deze collegeonderhandelingen met in totaal 19 gedeputeerden in 10 provincies. Anders dan bij de meeste provinciale statenverkiezingen sinds 2007 wist de grote ‘winnaar’ meteen het zetelaantal in bestuursmacht te verzilveren.
In dit artikel analyseren we de coalitievorming op provinciaal niveau aan de hand van politieke data van alle verkiezingsjaren tussen 2007 en 2023. In de eerste plaats kijken we naar het aantal gedeputeerden per politieke partij. De afgelopen jaren zijn de provinciale staten steeds gefragmenteerder geworden. Dit past in de trend van oplopende fragmentatie zoals te zien is in de landelijke en gemeentelijke politiek, maar er is een belangrijk verschil. Op provinciaal niveau is er wel sprake van fragmentatie, maar nauwelijks van regionalisatie (Gradus e.a., 2023). Ten tweede berekenen we een conversiegetal dat het aantal gedeputeerden in verhouding tot het aantal statenzetels aangeeft.[1] Voor bestuurderspartijen is dit conversiegetal in de regel groter dan één. Ook voor BBB is dit conversiegetal groter dan één.
We zien hier dat de opkomst van BBB leidt tot meer afspiegeling, waar dit eerder niet gold voor de opkomst van andere anti-establishment partijen zoals FvD in 2019 en SP en PVV in 2007.
Tot slot gaan we in op de discussie over afspiegelingscolleges. In een artikel dat begin 2024 verschijnt in Bestuurswetenschappen laten wij laten zien dat de opkomst van lokale partijen ertoe leidt dat colleges van B&W steeds meer het karakter krijgen van een afspiegelingscollege, waarbij partijen van enige omvang opgenomen worden (Gradus e.a., 2024). Hierbij maken we gebruik van theorievorming over afspiegelingscolleges uit Tops (1990), die collegevorming in Nederlandse gemeenten in de periode tussen 1946-1986 heeft onderzocht. In dit artikel passen we dit toe voor provincies. We zien hier dat de opkomst van BBB leidt tot meer afspiegeling, waar dit eerder niet gold voor de opkomst van andere anti-establishment partijen zoals FvD in 2019 en SP en PVV in 2007.
Van staten naar gedeputeerde staten
Op 15 maart 2023 vonden verkiezingen voor provinciale staten plaats. De BBB deed voor het eerst mee op provinciaal niveau, en kwam met 137 van de 572 zetels binnen – een ongekend hoog aantal voor een nieuwe partij. Daarna vonden coalitieonderhandelingen plaats voor de Gedeputeerde Staten: het bestuurscollege van de provincies. Inmiddels zijn deze in alle provincies gevormd. In tabel 1 zien we het aantal gedeputeerden zoals deze bezet worden door de nationale partijen, gebaseerd op de statenverkiezingen in 2007, 2011, 2015, 2019 en 2023.[2]
Tabel 1. Aantal gedeputeerden per politieke partij.
n.d. = Niet deelgenomen
Uit tabel 1 kunnen we opmaken dat CDA en PvdA de afgelopen vijftien jaar een aanzienlijk aantal gedeputeerden hebben moeten inleveren. Had het CDA in 2007 nog 25 gedeputeerden, nu is dit nog maar 7. Ook ziet de PvdA het aantal gedeputeerden dalen: van 18 in 2007 naar 8 in 2023. Van de klassieke bestuurderspartijen is de VVD met 12 gedeputeerden (in 10 provincies) nog wel redelijk goed vertegenwoordigd, zij het minder dan de afgelopen jaren. Opmerkelijk is de opkomst van BBB in de colleges van 2023 met 19 gedeputeerden. D66 is alleen vertegenwoordigd in gedeputeerde staten in Brabant en Utrecht, waar de BBB niet deelneemt in het college. ChristenUnie en SGP hebben allebei nu 4 gedeputeerden. Vooral voor de SGP is dit meer dan eerdere verkiezingsjaren.
Conversiegetallen
Om deze trend inzichtelijker te maken zijn conversiegetallen berekend die voor ieder verkiezingsjaar per politieke partij het aandeel gedeputeerden deelt door aandeel statenzetels. Net als bij gemeenten is zo’n conversiegetal nuttig om ontwikkelingen in de loop van tijd te beschrijven, maar ook om de verschillen tussen partijen helder te krijgen (zie ook Gradus e.a., 2022). Ook hier is de verwachting dat klassieke bestuurderspartijen (CDA, VVD en PvdA) een conversiegetal groter dan één hebben omdat ze relatief veel gedeputeerden leveren, terwijl populistische of anti-establishment partijen juist een conversiegetal kleiner dan één hebben omdat ze zich afzetten tegen het bestuur. In tabel 2 staan de conversiegetallen per verkiezingsjaar en per politieke partij uitgesplitst.
Tabel 2. Conversiegetallen politieke partijen 2007-2023.
n.d. = Niet deelgenomen
Voor BBB is het conversiegetal groter dan één, hetgeen voor een nieuwe partij uitzonderlijk is (zie tabel 2). Ter vergelijking: in 2019 was FvD als nieuwkomer de grote winnaar, terwijl de partij alleen in Limburg men een gedeputeerde zetel wist te bemachtigen, wat we terugzien in het lage conversiegetal in 2019. In 2007 waren SP en PVV nieuwkomers en beide partijen wisten toen geen zetels in de gedeputeerde staten te bemachtigen. De jaren daarna was dit wel het geval (m.u.v. 2015 voor PVV en 2019 voor SP). Overigens zijn de conversiegetallen van beide partijen altijd kleiner dan één gebleven, hetgeen hun anti-establishmentkarakter bevestigt. Voor VVD en CDA zijn deze conversiegetallen in alle jaren groter één, wat hun positie als traditionele bestuurderspartij bevestigt. Ook voor de PvdA zien we dat het conversiegetal met uitzondering van 2015 steeds groter is dan één. Voor D66 en GroenLinks (GL) zien we dat ze hun posities in de colleges van gedeputeerden tot en met de laatste verkiezing hebben weten te versterken. Ook de SGP en de CU zijn er in de onderzochte periode in geslaagd om ook gedeputeerde zetels te bemachtigen in de provincies waar zij statenzetels bezetten.
Afspiegeling of niet?
Naast de conversiegetallen zullen we de coalitievorming ook nog op een andere manier beschouwen door dieper in te gaan op de politieke samenstelling van gedeputeerde staten.[3]
Voortbouwend op de theorie van Tops (1990) hebben we onderzocht in hoeverre het na verkiezingen te vormen college ook een afspiegeling is van de recente verkiezingsuitslag. Dit doen we voor de verkiezingen tussen 2007 en 2023 en daaruit resulterende zetelverdeling. We definiëren een afspiegelingscollege als geen van de grotere partijen voor collegedeelname “gepasseerd” wordt, tot uitdrukking komend in de omstandigheid dat de oppositie geen grotere partij heeft dan één van de collegepartijen (zie ook onderzoeksverantwoording).
Er zijn drie gemeenten met 16 partijen in de gemeenteraad: Maastricht, Almere en Den Bosch. Op provinciaal niveau is eveneens een dergelijke stijging van het aantal politieke partijen zichtbaar.
In de door Tops onderzochte periode was sprake van een stabiel aantal partijen. Gradus e.a. (2022) laat echter zien dat het aantal politieke partijen in de gemeenteraad steeg van 6,5 in 1998 naar 8,1 in 2022. Er zijn zelfs drie gemeenten met nu 16 partijen in de gemeenteraad: Maastricht, Almere en Den Bosch. Op provinciaal niveau is eveneens een dergelijke stijging van het aantal politieke partijen zichtbaar. In NB zijn er 16 partijen en in andere provincies 14 of 15. Ook zien we het aantal politieke partijen in het college van GS stijgen van gemiddeld 3,2 in 2007 naar 4,7 in 2023. In NB zijn er zes partijen (VVD, GL, PvdA, SP, D66 en Lokaal Brabant) in GS vertegenwoordigd, en in andere provincies tenminste 4.
Nu de fragmentatie heeft toegeslagen is het naar onze mening redelijk om het sterke afspiegelingscriterium (van Tops) op een punt aan te passen. In het zwakke afspiegelingscriterium wordt van een afspiegelingscollege gesproken, als de drie grootste partijen in het college zijn vertegenwoordigd. Tabel 3 bevat de resultaten voor de verkiezingen van 2007 tot en met 2023.
Tabel 3. Aantal provincies volgens afspiegelingscriterium.
In 2023 was alleen in Drenthe en Noord-Holland een afspiegelingscollege volgens het sterke criterium, dat wil zeggen dat alle grote politieke partijen in het college zijn vertegenwoordigd. In drie provincies (Overijssel, Flevoland en Zeeland) zijn de drie grootste partijen in college vertegenwoordigd. De deelname van BBB wil overigens niet zeggen dat van een (zwakke) afspiegeling sprake is. In Zeeland zien we dat de nieuwe combinatie PvdA-GL niet is opgenomen. In 2019 was FvD alleen vertegenwoordigd in Limburg. In alle andere provincies was geen afspiegelingscollege. De opkomst van FvD en amper hun deelname in GS leidde ertoe dat alleen in Limburg een (zwak) afspiegelingscollege werd gevormd. Ook in 2007 hebben PVV en SP niet deelgenomen aan colleges en dit zien we terugkomen in tabel 3 met een beperkt aantal provincies met afspiegelingscollege. In de verkiezingen daarna zien we meer afspiegelingscollege met ook deelname van SP voorkomen.
Verantwoording
|
De data voor de samenstelling van provinciale en gedeputeerde staten is verzameld aan de hand van Politiek_in_provincie_Noord-Brabant (en andere provincies) van Wikipedia. Ter controle zijn een aantal data gecheckt op basis van internetsearch en is op basis daarvan 2023 aangevuld. Bij samenstelling van GS nemen wij het eerste college na de verkiezingsuitslag. Als het college daarna viel wordt dit niet meegenomen in onze berekeningen (bijvoorbeeld Limburg in 2012).
Bij het tellen van de gedeputeerden hebben wij alleen meegenomen of de opgezochte informatie de partijnaam aangeeft, niet wat de aard van het collegeakkoord is. Tops heeft voor gemeenten (tussen 1946 en 1986) een voorkeur voor de methode van de grootste gemiddelden. Opgemerkt wordt dat Tops (1990, Appendix in hoofdstuk 6) ook een tweetal andere methoden toepast: de methode van de grootste resten en de methode van de grootste aantallen. Het minst restrictief is de methoden van grote aantallen en vandaar dat dit in huidige gefragmenteerde landschap dit onze voorkeur heeft. Deze (sterke) methode gaat uit van de vraag of een bepaalde partij voor collegedeelname “gepasseerd” wordt, tot uitdrukking komend in de omstandigheid dat een grote partij niet en kleine partij wel gedeputeerden levert. Bij het zwakke criterium beschouwen we alleen of drie grootste partijen (qua zetels) gedeputeerden leveren.
|
Voetnoten
[1] Dit conversiegetal is ook eerder door Gradus e.a. (2022) berekend voor de gemeenteraadsverkiezingen tussen 1998 en 2022. Opvallend daarbij was dat dit conversiegetal voor onafhankelijke lokale partijen steeds dichter bij één komt te liggen.
[2] Vanwege de overzichtelijkheid zijn niet opgenomen de gedeputeerden vanuit de regionale partijen (niet landelijk). In vergelijking met lokale verkiezingen is dit aantal beperkt (2023: 3, 2019: 2, 2015: 1, 2011: 1 en 2007: 0).
[3] We beschouwen alleen de politieke kleur van de gedeputeerden.
Referenties
Raymond Gradus, Bram. Faber en Stijn Klarenbeek (2024), “Lokale partijen steeds meer vertegenwoordigd in gemeentebestuur”, Te verschijnen in Bestuurswetenschappen.
Raymond Gradus, Tjerk Budding, Bram Faber, Stijn Klarenbeek, “Van Raad naar College: de opkomst van lokale partijen in het gemeentebestuur”, Me Judice, 28 december 2022.
Raymond Gradus, Tjerk Budding, Stijn Klarenbeek, “Provinciale Statenverkiezingen: Oplopende fragmentatie, maar weinig regionalisatie”, Me Judice, 28 maart 2023.
Pieter Tops, Afspiegeling en afspraak. Coalitietheorie en collegevorming in Nederlandse gemeenten (1946-1986), proefschrift Universiteit Leiden, Den Haag: 1990.
Te citeren als
Raymond Gradus, Stijn Klarenbeek, Bram Faber, “Hoe de opkomst van BBB leidt tot meer afspiegelingscolleges”,
Me Judice,
4 september 2023.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
door '
BoerBurgerBeweging'