Krappe arbeidsmarkt is het gevolg van te grote economie

Krappe arbeidsmarkt is het gevolg van te grote economie image
''Containers'' door ''Astrid Westvang''
23 dec 2024

Structurele personeelstekorten gelden alweer geruime tijd als een van de belangrijkste ‘uitdagingen’ voor Nederland op sociaaleconomisch terrein. Aan het regeerprogramma is hieraan zelfs een aparte paragraaf gewijd. Oplossingen worden gezocht aan de aanbodszijde van de arbeidsmarkt, terwijl de krapte juist voortkomt uit een te grote economie door veel export – de vraagkant. Volgens Paul de Beer moet de focus van onze handelsnatie zich meer richten op essentiële ‘binnenlandse’ sectoren als de zorg en het onderwijs.

Inleiding

Bij het zoeken naar oplossingen voor de krappe arbeidsmarkt ligt tot nog toe de nadruk sterk op de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Het gaat onder meer om het activeren van het onbenutte arbeidspotentieel onder uitkeringsgerechtigden, deeltijders stimuleren om meer uren te gaan werken en ouderen langer laten doorwerken. Personeelstekorten zijn echter de uitkomst van twee factoren: het aanbod van arbeid en de vraag naar arbeid. De vraagzijde van de arbeidsmarkt krijgt tot nu toe weinig aandacht (een uitzondering is Kremer et al. 2023).

De belangrijkste reden hiervoor lijkt te zijn dat een kleinere vraag naar arbeid al snel wordt geassocieerd met minder welvaart. Alleen als de arbeidsproductiviteit stijgt zou de vraag naar arbeid kunnen afnemen zonder dat de productie daalt. Maar juist in sectoren waar personeelstekorten de grootste impact hebben, zoals de zorg en het onderwijs, zijn de mogelijkheden voor productiviteitsverhoging vooralsnog beperkt – al verschillen de meningen over de mogelijkheden van bijvoorbeeld AI op langere termijn.

Terwijl essentiële ‘binnenlandse’ sectoren als de zorg en het onderwijs door gebrek aan personeel moeite hebben om hun dienstverlening op peil te houden, zetten we een groeiend deel van onze productiecapaciteit in ten behoeve van het buitenland.

Wat ook nauwelijks aandacht krijgt, is de vraag of we niet met minder productie toekunnen – en dus minder arbeidskrachten nodig hebben – zonder dat dit de welvaart verlaagt. Ik doel hier niet op de discussie over degrowth of ‘postgroei’, waarvan de voorstanders stellen dat minder (materiële) productie niet ten koste hoeft te gaan van de kwaliteit van het bestaan. Dat is overigens ook een belangrijke discussie, die zeker meer aandacht verdient (zie De Beer 2023). Maar het gaat mij in dit artikel om een meer ‘klassieke’ interpretatie van welvaart, namelijk de consumptie per hoofd van de bevolking.

Minder groei betekent niet automatisch minder welvaart

Vaak wordt aangenomen dat de consumptie zich min of meer parallel aan het bruto binnenlands product (bbp) ontwikkelt. Minder economische groei betekent dan automatisch minder consumptiemogelijkheden en dus minder welvaart. Daarmee wordt echter over het hoofd gezien dat de Nederlandse economie aanzienlijk meer produceert dan nodig is voor de binnenlandse bestedingen. Nederland kent immers al decennialang een omvangrijk overschot op de handelsbalans. In 2023 exporteerde Nederland voor € 119 mld meer dan het importeerde. Anders gezegd, 11% van de totale toegevoegde waarde is niet bedoeld voor binnenlandse bestedingen (consumptie en investeringen), maar voor het buitenland.

In het verleden, toen Nederland nog een relatief jonge bevolking had, was het verstandig om te streven naar een positief handelssaldo. Daarmee werd immers vermogen in het buitenland opgebouwd, dat in de toekomst zou kunnen worden benut om de binnenlandse consumptie te financieren als de bevolking ouder wordt en er minder productieve jonge arbeidskrachten beschikbaar zouden zijn. Je zou dus verwachten dat naarmate de Nederlandse bevolking meer ‘vergrijsde’, het handelsoverschot zou afnemen - en op den duur zou omslaan in een handelstekort. Het tegendeel was echter het geval. Van 1950 tot 1980, toen Nederland nog een jonge en snelgroeiende bevolking had, schommelde het handelssaldo rond de nul en wisselden jaren met een overschot en jaren met een tekort elkaar af. Daarna is het handelsoverschot echter trendmatig gegroeid: van 0% in 1980 naar 4% in 1990, 7% in 2000, 8,5% in 2010 en ruim 11% in 2023. Een steeds groter deel van het Nederlandse productiepotentieel wordt dus niet gebruikt om voor binnenlands gebruik te produceren, maar voor het buitenland.

Figuur 1. Handelssaldo in % bbp en grijze druk, 1950-2023.

Afb1

Noot: Grijze druk is de bevolking van 65 jaar en ouder in procenten van de bevolking van 20 tot en met 64 jaar. Bron: Eigen berekeningen op basis van CBS (Statline).

Niet alleen in het licht van de vergrijzing van de bevolking, maar ook gezien de huidige personeelstekorten is dit een merkwaardige ontwikkeling. Terwijl essentiële ‘binnenlandse’ sectoren als de zorg en het onderwijs door gebrek aan personeel moeite hebben om hun dienstverlening op peil te houden, zetten we een groeiend deel van onze productiecapaciteit in ten behoeve van het buitenland.

Wat verklaart deze toenemende focus op productie voor de export?

Ik zie twee verklaringen voor de toenemende focus op productie voor de export. Allereerst lijkt onder beleidsmakers de overtuiging te leven dat onze welvaart vooral gebaat is bij een sterke internationale concurrentiepositie. Zie de preoccupatie met de plaats van Nederland op de ranglijst van meest competitieve landen. Dat Nederland op de IMD ranglijst is gedaald van de vierde naar de negende positie is dan ook gelijk reden voor zorg. Zo staat in het Hoofdlijnenakkoord van de huidige coalitiepartijen dat ‘Nederland moet behoren tot de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie’. We zien het ook in het ‘topsectorenbeleid’, waarin het vrijwel uitsluitend gaat om exportgerichte sectoren.

Dit lijkt mede samen te hangen met de ‘trots’ die we ontlenen aan succesvolle exporterende bedrijven. In het verleden waren bedrijven als Philips, Shell en Unilever onze ‘nationale trots’, tegenwoordig denken we vooral aan hightech bedrijven als ASML. Maar ook het feit dat onze landbouwexport – ondanks de kleine oppervlakte van Nederland – de op een na grootste ter wereld is, vervult velen met trots. Terwijl bedrijven en instellingen die er in de eerste plaats op zijn gericht om de Nederlandse bevolking van goederen en diensten te voorzien – variërend van de horeca en de bouw tot gezondheidszorg en onderwijs – op veel minder bewondering kunnen rekenen. Het lijkt erop dat onze lange traditie als handelsnatie – die ons in het verleden bepaald geen windeieren heeft gelegd – de overtuiging heeft doen postvatten dat buitenlandse handel een doel op zich is.

In het verleden waren bedrijven als Philips, Shell en Unilever onze ‘nationale trots’ [...] Terwijl bedrijven en instellingen die er in de eerste plaats op zijn gericht om de Nederlandse bevolking van goederen en diensten te voorzien op veel minder bewondering kunnen rekenen.

Een tweede verklaring is gelegen in ons pensioenstelsel. Een handelsoverschot komt immers bij benadering overeen met een spaaroverschot.[1] We kunnen ons dus ook afvragen waarom Nederland zoveel blijft sparen in plaats van te ontsparen, zoals je zou verwachten bij een vergrijzende bevolking. Een belangrijke oorzaak hiervoor is gelegen in ons pensioenstelsel. Nederland behoort tot de landen met de hoogste pensioenbesparingen per hoofd van de bevolking door het grote aandeel van kapitaaldekking in ons pensioenstelsel. Bovendien leidt de berekening van de toekomstige pensioenverplichtingen op basis van de risicovrije rekenrente in plaats van het te verwachten lange-termijnrendement op de beleggingen, ertoe dat relatief veel pensioenpremie moet worden afgedragen om te zorgen dat de dekkingsgraad van de pensioenfondsen aan de eisen van de toezichthouder voldoet. Als gevolg hiervan worden jaarlijks, ondanks de sterke toename van het aantal gepensioneerden, nog altijd meer pensioenpremies afgedragen dan er aan pensioenuitkeringen wordt uitbetaald (zie Bezemer 2022). Hierdoor zijn de betaalde pensioenpremies in verhouding tot het bbp sinds het eind van de jaren ’90 verdubbeld. Onderstaande figuur laat zien dat de groei van het handelssaldo min of meer parallel loopt met de stijging van de pensioenpremies.

Figuur 2. Handelssaldo en pensioenpremies in % bbp, 1995-2023.

 Afb2 Bron: Eigen berekeningen op basis van CBS (Statline) en DNB

 De invoering van het nieuwe pensioenstelsel in de komende jaren zal de prikkel om te sparen eerder vergroten dan verkleinen, doordat de solidariteit tussen generaties om tegenvallende beleggingsopbrengsten op te vangen wordt beperkt. Hierdoor zal het aandeel van de pensioenpremies in het bbp waarschijnlijk niet dalen.

Slot

Waar de krapte op de arbeidsmarkt en toenemende personeelstekorten doorgaans worden toegeschreven aan een ‘te kleine beroepsbevolking’, is er meer reden om de oorzaak te zoeken in een ‘te grote economie’. De Nederlandse economie produceert veel meer dan nodig is om de welvaart van de Nederlandse bevolking op peil te houden. Als het saldo van uitvoer en invoer in het komende decennium geleidelijk in balans zou worden gebracht, zou het bbp met 11% kunnen worden verkleind, zonder dat dit ten koste gaat van de ruimte voor binnenlandse bestedingen (consumptie plus investeringen). De vraag naar arbeid vanuit het bedrijfsleven zou daarmee min of meer evenredig kunnen afnemen, waarmee de gevreesde structurele personeelstekorten als sneeuw voor de zon zouden verdwijnen.

Er is dan ook alle reden om een beleid te gaan voeren dat niet tot doel heeft bedrijvigheid gericht op de uitvoer aan te moedigen en te ondersteunen, maar juist te ontmoedigen en af te remmen. Het economisch beleid zou zich primair moeten richten op het bedrijfsleven dat voor de binnenlandse markt produceert. Daarnaast zou het goed zijn in het pensioenstelsel de verhouding tussen kapitaaldekking en omslagfinanciering te veranderen ten gunste van het laatste. Dit zou bijvoorbeeld kunnen worden gerealiseerd door meer ruimte te creëren voor intergenerationele solidariteit, zodat mee- en tegenvallers in beleggingsopbrengsten kunnen worden opgevangen met solidariteitspremies.

Voetnoten


[1] Door inkomensoverdrachten met het buitenland kan het spaarsaldo verschillen van het handelssaldo.

Te citeren als

Paul de Beer, “Krappe arbeidsmarkt is het gevolg van te grote economie”, Me Judice, 23 december 2024.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
''Containers'' door ''Astrid Westvang''

Ontvang updates via e-mail