Leven rondom nul: het effect van lage rentes op de winstgevendheid van banken

Leven rondom nul: het effect van lage rentes op de winstgevendheid van banken image
Afbeelding door 'Philip Brewer'
In de zomer van 2014 daalde het effectief rendement en na verloop van tijd ook het couponrendement op Nederlandse staatobligaties voor het eerst in de geschiedenis tot onder het nulpunt. Niet alleen op de financiële markten daalden de rentevoeten, ook bancaire rentes zijn de laatste jaren sterk gedaald. Volgens Hidde Sevinga, Wim Boonstra en Bruno de Cleen heeft de lage rente geleid tot lagere bancaire rentemarges, maar nog niet tot lagere bancaire winstgevendheid. Het ligt in de lijn der verwachting dat het structurele negatieve effect van lagere rentes in de nabije toekomst alsnog zal doorwerken in het resultaat van banken. De bancaire intermediatiefunctie staat onder druk.

Waarom is de rente laag?

De reden dat de marktrentes zo laag zijn, of zelfs negatief, is mede het gevolg van het onconventionele monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB). Dit beleid is tweedelig. Ten eerste heeft de ECB in juni 2014 haar deposit facility rate (DFR) verlaagd tot beneden 0%. De DFR, de rente die de banken ontvangen op hun liquiditeitsreserves bij de centrale bank, is het normaal gesproken het bodemtarief van de rentecorridor van de ECB, maar aangezien de markt sinds 2015 overliquide is, is de DFR leidend voor de geldmarktrente geworden. Vóór 2015 was de belangrijkste beleidsrente van de ECB het tarief op de wekelijkse main refinancing operations (de refi-rente) en lagen interbancaire rentes dicht bij dit tarief. Maar inmiddels hebben banken zoveel liquiditeit, dat de refi geen rol van betekenis speelt. Inmiddels heeft de centrale bank de DFR stapsgewijs verder omlaag gebracht tot - 0,5%. De negatieve DFR geeft banken een prikkel om hun liquiditeitsreserves deels in liquide, hoogwaardige obligaties aan te houden. De extra vraag naar obligaties heeft de prijs ervan opgedreven, wat p.d. betekent dat de rente erop daalt. Verder heeft de ECB, in reactie op een dreiging van deflatie, een massief opkoopprogramma in gang gezet, waarin zij sinds begin 2015 voor meer dan 2.500 miljard aan voor obligaties heeft opgekocht. Hier ging een direct prijsopdrijvend effect vanuit op de prijs van obligaties, met een sterk rentedrukkend effect over de gehele yieldcurve.

Zowel het lage rentebeleid van de ECB als haar opkoopprogramma’s staan aan de voet van de huidige lage rentes in de eurozone.

De ECB heeft ook geprobeerd om banken aan te zetten om meer, en tegen lagere tarieven, geld uit te lenen. Hiertoe heeft zij haar reeds bestaande longer-term refinancing operations (LTROs) fors uitgebreid. Onder dit programma, dat aanvankelijk vooral was bedoeld om kleine banken structureel van driemaands geld te voorzien, konden daardoor alle banken goedkoop aan funding komen om hun leningen mee te financieren. Later is het programma uitgebreid met de zogeheten targeted longer-term refinancing operations (TLTROs), bedoeld om gerichte bancaire financiering te stimuleren. Zowel het lage rentebeleid van de ECB als haar opkoopprogramma’s staan aan de voet van de huidige lage rentes in de eurozone.

Wat betekent de lage renteomgeving voor de bancaire winstgevendheid?

Banken zijn rentebedrijven pur sang. Hun rentebaten vormen een zeer belangrijke inkomstenbron, terwijl hun rentelasten de grootste uitgavenpost vormen. Het verschil tussen beide vormt de rentemarge. Deze wordt bepaald door het verschil tussen credit- en debetrentes, waarbij niet alleen de helling van de yieldcurve, maar ook het absolute renteverschil een rol speelt. Dit is voor de meeste banken hun belangrijkste inkomstenbron. In ‘normale’ omstandigheden heeft een renteverhoging of -verlaging door de centrale bank geen vergaande gevolgen. Verandering in de rentelasten werken, al of niet met enige vertraging, meestal gewoon door in de rentebaten. Zoals gezegd was vóór 2015 de belangrijkste beleidsrente van de ECB de refi-rente. Als de ECB deze rente verlaagde, daalden de geldmarkttarieven en daarmee de fundingkosten van de banken. Onder druk van de concurrentie zullen de banken in reactie daarop de rente op door hen verstrekte leningen, zoals hypotheken, verlagen (actiefzijde van bankbalans). Aan de passiefzijde  van de balans daalde ook de rente op deposito’s (spaargelden en soms betaalrekeningen). De rentemarge, in dit geval gedefinieerd als het verschil tussen de rentebaten en –lasten,  blijft dan althans in theorie grosso modo gelijk.

Overigens vergoeden de meeste banken ook in ‘normale’ tijden, met positieve rentes, geen rente over saldi op de betaalrekening. Dit is een belangrijk fundingvoordeel, dat afneemt naarmate de rente lager wordt.

Om de gevolgen van de huidige renteomgeving voor het bancaire rendement in kaart te brengen kijken wij eerst naar de gevolgen van de huidige rentestructuur op de net interest margins (NIMs) van de banken.

Bij hele lage of negatieve rentes zien we echter dat banken geleidelijk meer terughoudend worden met het doorrekenen van de lagere rentes aan de passiefzijde van de bankbalans. De rente op spaargeld volgt dan niet meer automatisch de beleidsrente van de centrale bank. Verder heeft de DFR, anders dan de refi-rente, een direct negatief  effect op de rentabiliteit van de banken, die zodra de DFR negatief wordt, direct verlies op hun reserves bij de ECB lijden. Om de gevolgen van de huidige renteomgeving voor het bancaire rendement in kaart te brengen kijken wij eerst naar de gevolgen van de huidige rentestructuur op de net interest margins (NIMs) van de banken. Deze NIMs zijn gedefinieerd als de netto rentebaten (rentebaten minus rentekosten) gedeeld door de zogeheten average earning assets. Het betreft dus feitelijk een ratio die aangeeft wat banken verdienen met het lenen en uitlenen van geld. Daarnaast wordt gekeken naar de algehele winstgevendheid van banken, de return on assets (ROAs). Dit, omdat banken naast hun rentemarge nog andere inkomstenbronnen en uitgaven hebben.

In dit artikel behandelen wij drie onderzoeksvragen. De hoofdvraag luidt: Wat is de impact van veranderende marktrentes op de winstgevendheid (NIMs en ROAs) van banken? Vervolgens onderzoeken wij of dit effect verschillend is in een lage of negatieve rente omgeving. Tenslotte onderzoeken wij of het effect van renteveranderingen op de netto rentebaten groter is dan op de rentekosten.

De transmissiekanalen

Figuur 1 laat zien langs welke kanalen veranderingen in de rente de bancaire winstgevendheid beïnvloeden. Deze zogeheten transmissiekanalen lopen via de rentemarge, maar ook via prijsveranderingen in bancaire activa (die ook door de rente worden beïnvloed) en door veranderingen in de voorzieningen. Wij zullen nu deze kanalen aan een nadere beschouwing onderwerpen.

Figuur 1. invloed monetair beleid op winstgevendheid banken

Het excess reserves channel laat zien hoe een lagere DFR leidt tot lagere rente-inkomsten, of ingeval een negatieve DFR rentekosten, op de liquiditeitsreserves die banken aanhouden bij de ECB. Banken moeten tegenwoordig meer liquiditeit aanhouden dan voorheen, onder meer als gevolg van het na de crisis ingevoerde toezichtregime BIS 3. Dit introduceerde onder meer twee nieuwe liquiditeitseisen: de Liquidity Coverage Ratio (LCR) en de Net Stable Funding Ratio (NSFR). Hiervan gaan ook al negatieve effecten uit op de rentemarge, mede omdat banken worden gedwongen meer hoogwaardige liquide activa aan te houden. Die renderen per definitie in alle omstandigheden al relatief slecht.

Desalniettemin zijn banken vaak genoodzaakt de lagere rentes wel door te rekenen aan nieuwe uitstaande leningen. Ook over een deel van de bestaande leningen portefeuille dalen de rent-inkomsten, omdat nogal wat contracten gebaseerd zijn op variabele rentes. Dit speelt vooral bij professionele tegenpartijen.

Een lagere DFR leidt ook tot lagere geldmarktmarktrentes. Dit raakt de winstgevendheid van banken via vier kanalen (zie Figuur 1). Positief is, dat lagere geldmarktrentes bijdragen aan gunstigere leenvoorwaarden, wat de rentelast van veel bedrijven direct verlicht. Ook hebben zij een positief effect op de vraag naar krediet. Bovendien stimuleren ze de economie waardoor minder bedrijven failliet gaan. Het gevolg is, dat dat banken minder voorzieningen voor verwachte kredietverliezen hoeven aan te houden (lower impairments channel).  Ten tweede zorgen zowel de lagere marktrentes als het opkoopprogramma voor koerswinsten op bestaande vastrentende obligaties (revaluation effect channel). Ten derde zorgen lagere obligatierentes ervoor dat banken tegen een lagere rente funding kunnen aantrekken op de kapitaalmarkt (lower funding cost channel), dit uiteraard naast de goedkope leningen die de centrale bank zelf aan de banken verstrekt. Het laatste kanaal is het retail deposit channel. Dit kanaal laat zien wat gebeurt als banken niet in staat en/of bereid zijn om de gedaalde rente op de geldmarkt geheel door te berekenen aan hun depositohouders. Een reden hiervoor kan zijn, dat banken bang zijn voor het risico dat klanten massaal hun spaargeld zullen opnemen. Spaargeld is een belangrijke bron van stabiele funding voor de banken. Ook wordt het onder de NSFR zeer vriendelijk behandeld. Banken zijn daarom altijd beducht voor een uitstroom van spaargelden - al helemaal voor een zogeheten ‘bank run’.

Desalniettemin zijn banken vaak genoodzaakt de lagere rentes wel door te rekenen aan nieuwe uitstaande leningen. Ook over een deel van de bestaande leningen portefeuille dalen de rent-inkomsten, omdat nogal wat contracten gebaseerd zijn op variabele rentes. Dit speelt vooral bij professionele tegenpartijen. In dat geval zouden de rentebaten dus sneller kunnen dalen dan de rentelasten, met dalende netto-rentebaten als gevolg.

Het onderzoek

Op grond van het voorgaande mag worden verwacht dat de lage rentes zowel positieve als negatieve effecten hebben op de winstgevendheid van banken. Om te onderzoeken wat per saldo precies het effect is, hebben wij een panel data analyse gedaan. Er is gekeken naar honderd banken uit tien verschillende landen over de periode van 2006 tot 2019. Wij hebben zowel aan de activa- als passivakant van de bankbalans gerekend met de tweejaarsrente. Dit na overleg met diverse specialisten binnen de banken zelf. Het effect van de rentes op de NIMs en ROAs zijn geïsoleerd door middel van het toevoegen van relevante controle variabelen. De lagged NIMs (ROAs) controleren voor het effect van de resultaten in het jaar daarvoor. Ter verduidelijking, een hoge winst vorig jaar legt de basis voor de winst het jaar daarop. De bank-specifieke karakteristieken aan de passiefzijde van de bankbalans zijn de deposit ratio (aandeel deposito’s in balanstotaal) en de equity ratio (idem eigen vermogen). Aan de actiefzijde van de balans kijken wij naar de securities ratio (waarde van het totaal aantal effecten als percentage van balanstotaal) als karakteristiek. De helling van de yieldcurve controleert voor het feit dat banken zich bezig houden met de looptijdstransformatie, wat wil zeggen dat de activa in het algemeen een relatief lange looptijd hebben (en dus minder liquide zijn) en de passiva daarentegen relatief kortlopend en meer liquide zijn. Dit laatste betekent dat banken lange-termijn schulden zoals hypotheken financieren met relatief korte termijn funding, waaronder zoals deposito’s. Dus een minder steile yield curve leidt in theorie tot lagere NIMs en ROAs.[1] Tenslotte is de output gap, gedefinieerd als het verschil het tempo van economische groei en de trendmatige groei, toegevoegd om te controleren voor de staat van economie, omdat de output gap minder cyclisch is. Ook vergemakkelijkt deze correctie het vergelijken van de ontwikkelingen in verschillende landen. Voor verdere uitleg betreft de exacte methodologie verwijzen wij graag naar het achterliggende onderzoek van Sevinga (zie downloads, red.).

De resultaten en de betekenis daarvan

Ons onderzoek geeft de volgende resultaten. Ten eerste zorgt een lagere rente voor lagere NIMs van banken. Ten tweede blijkt dit effect significant groter in een lage renteomgeving dan in normale tijden. Opvallend is dat ons onderzoek niet aantoont dat dit effect in een negatieve rente-omgeving sterker is dan in een positieve rente-omgeving. Ten derde zijn de rentebaten meer gevoelig voor  renteschommelingen dan de rentekosten, wat de negatieve relatie tussen de NIMs en de rente verklaart. Als de rente daalt, dalen de rentebaten klaarblijkelijk harder dan de rentekosten.

Kader 1: Verantwoording

Over de gevolgen van de lage rente voor het bankwezen is al meer gepubliceerd. Ons artikel, dat is gebaseerd op Sevinga (2020), volgt grotendeels de methodologie zoals beschreven in het artikel van Claessens et al. (2018). Claessens et al. tonen aan dat lage rentes een negatieve invloed hebben op de net interest margins (NIMs) van banken. Het onderzoek van Tan (2019) laat daarentegen zien dat lage rentes niet een significant effect hebben doordat banken hun uitleen volume verhogen ter compensatie van de lagere rentemarge. Ons onderzoek wijst echter uit dat lage rentes wel degelijk leiden tot lagere NIMs en op termijn wellicht structureel lagere winsten.

Onze studie heeft op drie manieren geprobeerd bij te dragen aan de bestaande literatuur. Ten eerste hebben we een dataset van hoogwaardige kwaliteit gebruikt over een langere tijdperiode. Ten tweede betekent de langere onderzoeksperiode dat wij de meest recente ontwikkelingen konden meenemen. Dit heeft ons in staat gesteld om ook de negatieve rente omgeving beter te kunnen bestuderen. Ten derde verbetert onze studie de huidige modellen door het gebruik van een andere proxy voor de marginale financiering kosten van banken. De door ons gebruikte proxy ligt dichter tegen de feitelijke prijsvorming aan zoals banken die in de praktijk hanteren.

 

Ten vierde blijkt uit het onderzoek dat de lagere NIMs zich in de onderzochte periode (nog)  niet hebben vertaald in een lagere winstgevendheid (ROAs) voor banken. Dit kan verklaard worden met het feit dat banken in die periode in staat zijn geweest om de lagere NIMs te compenseren. Tegenover lagere NIMs staan vermogenswinsten op effecten, kostenbesparingen en vooral lagere voorzieningen. Lagere NIMs zijn echter een structureel gevolg van lagere rentes. Als de rentes niet verder dalen liggen verdere koerswinsten op obligaties niet meer voor de hand. Bij blijvend lage rentes zullen de lopende obligaties geleidelijk vervallen en eventuele koerswinsten kunnen worden geïncasseerd, maar nieuwe activa moeten geprijsd worden tegen een als gevolg van de huidige lage rentestand hoge prijs. Ook de lagere voorzieningen zijn tijdelijke effecten, die snel in hun tegendeel kunnen omslaan als de conjunctuur weer verslechtert. De omvang van de voorzieningen is immers sterk conjunctureel bepaald. Dus in tijden waarin de rente laag is, maar het economisch slecht gaat, zullen de voorzieningen snel weer oplopen. Dit is ook hetgeen dat we dit jaar zien als gevolg van de covid-19 pandemie.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt, dat de lage rente heeft geleid tot lagere bancaire rentemarges. Dit is in lijn met het onderzoek van Freriks et al. (2020). De lagere bancaire rentemarge heeft zich in de onderzochte periode echter nog niet vertaald in een lagere bancaire winstgevendheid. Tot dusver werden de lagere NIMs vooralsnog meer dan volledig gecompenseerd door lagere kosten, vermogenswinsten en vooral sterk dalende voorzieningen. Als de vermogenswinsten zijn geïncasseerd en de voorzieningen weer zouden oplopen, kan dit beeld echter snel omslaan. Het ligt daarom in de lijn der verwachting dat het structurele negatieve effect van lagere rentes in de nabije toekomst alsnog zal doorwerken in het resultaat van banken. Dit zet de bancaire intermediatiefunctie onder druk. Bovendien moet de ECB zich afvragen hoe effectief hun monetair beleid nog is wanneer nog lagere rentes niet meer worden doorberekend aan klanten door banken. Meer onderzoek is nodig om te bepalen in hoeverre dit laatste de effectiviteit van monetair beleid ondermijnt. Tot slot komt uit ons onderzoek niet naar voren dat de negatieve rentes een extra negatief effect hebben op de bancaire winstgevendheid. Deze, wat contra-intuïtieve uitkomst, noopt eveneens tot nader onderzoek.

Voetnoten


[1] Banken hanteren in hun prijszetting vaak interne tarieven, waarbij zij uitgaande van een markttarief interne benchmark hanteren. Uit gesprekken met diverse specialisten bleek dat zowel aan de actief- als aan de passiefzijde van de balans vaak de tweejaarsrente de basis van de berekeningen vormt, waarbij dan de gehanteerde op- en afslagen uiteindelijke de tariefstelling bepaalt. Merk op, dat als gevolg van deze specificatie de invloed van de helling van de yieldcurve is weggedefinieerd.

Literatuur

Brunnermeier, M. K. and Koby, Y. (2018), The reversal interest rate (NBER Working Papers No. 25406). National Bureau of Economic Research, Inc.

Claessens, S., Coleman, N., and Donnelly, M. (2018), Low-For-Long” interest rates and banks’ interest margins and profitability: Cross-country evidenceJournal of Financial Intermediation35, 1-16.

Freriks, J., Kakes J., Van Den End, J.W. (2020), Negatieve rente knaagt aan rentemarge van banken, Economische Statistische Berichten.  

Sevinga, H.S. (2020), Life around zero: the effect of low interest rates on the performance of banks, Unpublished bachelor’s thesis, VU University Amsterdam.

Tan, G. (2019), Beyond the zero lower bound: negative policy rates and bank lending, DNB Working paper, De Nederlandsche Bank. 

Te citeren als

Hidde Sevinga, Wim Boonstra, Bruno de Cleen, “Leven rondom nul: het effect van lage rentes op de winstgevendheid van banken”, Me Judice, 12 februari 2021.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding door 'Philip Brewer'

Downloads

Ontvang updates via e-mail