Inleiding
Op 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen (Wtp) in werking getreden. Ondanks de soms felle discussies over de Wtp lijkt dit debat vooral voorbehouden aan experts (Van Wijnbergen, 2024, Joseph, 2024 en Bovenberg, 2024). De deelnemers zijn zich veelal weinig bewust van wat de Wtp gaat betekenen voor hun pensioenvoorziening. Een van de kernzaken in het nieuwe stelsel is dat opgebouwde pensioenrechten in zijn geheel overgaan naar het nieuwe stelsel, het zogenaamde ‘invaren’[1]. En dat proces van invaren verdeelt, op z’n zachtst gezegd, de geesten in pensioenland.
Momenteel zijn er verschillende voorstellen gedaan om de pensioendeelnemer meer zeggenschap te geven in het doorvoeren van deze hervorming. Een voorbeeld is het idee van Agnes Joseph (NSC) om de pensioenfondsdeelnemer instemmingsrecht te geven in het beleid van het eigen pensioenfonds in het overhevelen van opgebouwde pensioenrechten in het nieuwe stelsel zoals vermeld in de Wtp (zie Tweede Kamer, 2024). Joseph en haar partij nemen het woord ‘referendum’ niet in de mond nemen, maar het principe is in grote lijnen hetzelfde: men raadpleegt het volk (of een groep) en afhankelijk van welke rechten men toedicht aan de uitkomst (correctief, bindend, raadgevend) kan het tot wijziging, verbetering of aanname van een besluit of wetsontwerp leiden.
Een van de kernzaken in het nieuwe stelsel is dat opgebouwde pensioenrechten in zijn geheel overgaan naar het nieuwe stelsel, het zogenaamde ‘invaren’. En dat proces van invaren verdeelt, op z’n zachtst gezegd, de geesten in pensioenland.
In dit artikel gaan we na wat de uitkomst van een collectief referendum op pensioenfondsniveau zal zijn, waarbij we speciaal aandacht besteden aan hoe gevoelig de uitkomst is voor de vorm van vraagstelling of de geboden antwoordopties in een mogelijk referendum. We gaan bijvoorbeeld na hoe invloedrijk een aanbeveling van sociale partners kan zijn op de uitkomst van het referendum. Maar ook hoe belangrijk het geven van meerdere mogelijke antwoordopties kan zijn. Een keuze ja of nee, voor of tegen, is overzichtelijk - maar dwingt deelnemers tegelijk om een keuze te maken. Dit terwijl de realiteit is dat veel mensen discussies over het nieuwe pensioenstelsel complex vinden en ze geen duidelijke voorkeur hebben. Om de gevoeligheid van keuzes en daarmee de uitkomst van een referendum te onderzoeken worden ook opties als een blanco stem of de optie ‘geen steun aan het invaren, laat alles bij het oude.’ Gegeven de uitkomst van een eerdere studie (Van Dalen en Henkens 2024, zie onderstaand kader) zou men verwachten dat de ‘geen steun aan invaren’-optie veelvuldig gekozen kan worden.
In een eerdere studie (van Dalen en Henkens, 2024a) bestudeerden we welke invloed ‘defaults’ (opt-in of opt-out) op de individuele voorkeur van deelnemers hebben om mee te gaan met het nieuwe stelsel. Het artikel liet zien dat de gebruikte ‘defaults’ van grote invloed waren. Maar in alle vraagstellingen bleek de hang naar de status quo – het huidige pensioenstelsel - overduidelijk aanwezig. Deze eerdere studie kende een aantal aspecten in de vormgeving van de vragen waar kenners van de Wtp hun vraagtekens bij zullen plaatsen. Allereerst zal men opperen dat er geen weg terug is als het gaat om de overgang naar het nieuwe stelsel. De keuze om bij het oude pensioenstelsel te blijven is niet meer mogelijk. De Eerste en Tweede Kamer hebben in meerderheid hun stem gegeven aan de Wtp, de ultieme transitiedatum – 1 januari 2028 – staat vast, en transitieplannen zijn volop in ontwikkeling, maar ontmoeten ook danige vertraging. Een tweede tegenwerping die men kan opperen over de bovengenoemde studie is dat deze uitging van individuele keuzes, terwijl de keuze om over te gaan naar het nieuwe stelsel niet aan de individuele deelnemers is; uiteindelijk zal het verzoek tot invaren worden gedaan door de sociale partners. Het pensioenfonds heeft een zelfstandige rol bij het toetsen van het verzoek tot invaren, maar kan deze toets alleen uitvoeren nádat sociale partners een verzoek tot invaren hebben gedaan.
Om recht te doen aan bovenstaande bezwaren en om te bezien hoe robuust de hang naar de status quo is onder alternatieve omstandigheden wordt in dit artikel een ingroeivariant ten aanzien van de invoering het nieuwe pensioenstelsel onder de loep genomen. In 2020 kwam Kocken al met een dergelijk voorstel voor geleidelijke invoering: “Ingroeien met tijdelijk twee contracten naast elkaar is de enige manier om de transitie te realiseren. Anders loopt de boel jarenlang vast en komt er geen nieuw stelsel,” betoogde Kocken. NSC-kamerlid Joseph (2022) heeft zich ook sterk voor gemaakt voor een ‘ingroei’-variant waarbij oude en nieuwe rechten naast elkaar blijven bestaan zolang er deelnemers (in leven) zijn die nog oude rechten hebben opgebouwd. In aanvulling op Kocken (2020) wil zij hierbij deelnemers graag een stem geven door te pleiten voor een referendum op het niveau van pensioenfondsen. Nadat het eerder in 2024 haar initiatief strandde, heeft zij recent nogmaals de noodzaak van een referendum onder de aandacht gebracht (Financieele Dagblad, 19 december 2024). In de vormgeving van het keuzeproces zal er in dit artikel daarom de aandacht uitsluitend gericht zijn op een collectief referendum op het niveau van het eigen pensioenfonds.
Een referendum-experiment over ‘invaren versus ingroeien’
Een belangrijk onderdeel van de overgang naar het nieuwe stelsel vormt de omzetting van de bestaande pensioenopbouw van deelnemers naar een persoonlijk pensioenvermogen waarbij de nieuwe regels van de Wtp van toepassing zijn. In het pensioenjargon wordt dit proces aangeduid als ‘invaren’. De kernvraag is van dit moment is in hoeverre het invaren van pensioenrechten op steun van de pensioenfondsdeelnemers kan rekenen. Het invaren is de standaardroute, maar zoals hierboven uiteengezet is ook het pleidooi voor de ingroeivariant duidelijk hoorbaar. Als pensioenfondsen hun administratie en communicatie niet op tijd op in orde krijgen lijkt het ook een meer realistische optie.
Om zicht te krijgen op voorkeuren van deelnemers inzake invaren is een survey uitgevoerd in juni 2024 (respons 70,5%) via het LISS-panel in het kader van de NIDI-Netspar pensioenmonitor. De kwestie van het ‘invaren’ is alleen relevant voor pensioenfondsen, daarom zijn de referendumvragen daarom alleen aan pensioenfondsdeelnemers gevraagd.
De voorkeur voor invaren is gemeten door vier verschillende groepen van aselect geselecteerde respondenten een vraag voor te leggen die steeds iets anders is gesteld. In het verwoorden van de referendumvraag - en vooral de keuzeopties - hebben we gekozen voor neutrale bewoordingen. De term ‘ingroeien’ is in het pensioendebat inmiddels gemeengoed geworden en kan geïdentificeerd worden met het standpunt van de politieke partij NSC. Om een dergelijke associatie te vermijden is gekozen voor de opties ‘volledige’ en ‘gedeeltelijke overgang’ van pensioenrechten, waarbij de termen in de tekst van de vraag worden uitgelegd. Daarnaast is de term ‘invaren’ weliswaar in de pensioenwereld een bekend begrip maar deze aanduiding zou buitenstaanders – in dit geval pensioenfondsdeelnemers - op een verkeerd been kunnen zetten, omdat men niet kan verwachten dat pensioenjargon ook tot hun vocabulaire behoort.
De vier verschillende groepen van pensioenfondsdeelnemers kregen ieder een aparte ‘referendum’-setting waarbinnen ze een keuze moesten maken. Variant A (hieronder) fungeert als de vergelijkingsbasis voor de andere drie varianten. Vier groepen van deelnemers worden op aselecte wijze toegewezen aan een variant en de groepen zijn min of meer gelijk naar omvang en samenstelling. Deelnemers werd verteld dat bij de inleiding over de referendumvraag het belang van de stem uitgelegd: "de meerderheid van de stemmen beslist wat uw pensioenfonds gaat doen met al het gespaarde pensioengeld." Hieronder volgen in het kort de kernvragen (zonder inleiding) waarop men moest aangeven of men zou gaan stemmen bij een dergelijk referendum, en zo ja welke keuze men dan maakt (voor volledige beschrijving van de vraagstelling zie Van Dalen en Henkens, 2025).
Variant A: de neutrale versie
|
Optie 1: Volledige overgang naar het nieuwe stelsel: al het pensioenvermogen wordt overgezet.
Veel werkgevers en vertegenwoordigers van werknemers binnen pensioenfondsen (zoals vakbonden) hebben dit al besloten.
Optie 2: Gedeeltelijke overgang. Dat betekent dat twee systemen of potjes naast elkaar zullen bestaan:
- een pot voor pensioen dat al opgebouwd is. Hiervoor gelden de regels van het huidige pensioenstelsel: de hoogte van de pensioenuitkering is zeker, en daarom moeten er ook hoge reserves worden aangehouden; en
- een pot voor pensioen dat in de toekomst opgebouwd wordt, hiervoor gelden de regels van het nieuwe pensioenstelsel. In dit pensioenstelsel is de hoogte van de pensioenuitkering onzeker, omdat deze afhankelijk is van ingelegde premies en behaalde rendementen.
Als u zou mogen stemmen in dit referendum, zou u dat dan doen?
- Ja, zeker
- Ja, waarschijnlijk wel
- Nee, waarschijnlijk niet
- Nee, zeker niet
Welke keuze zou u dan maken? [deze vervolgvraag zien alleen de respondenten die ‘ja’ hebben geantwoord]
- Steun voor volledige overgang naar het nieuwe stelsel
- Steun voor gedeeltelijke overgang naar het nieuwe stelsel
|
Achtereenvolgens zijn de volgende aanpassingen gemaakt in het de vraagstelling dan wel in het bieden van keuzeopties.
Variant B bevat een aanvulling in het beschrijven van optie waarbij deelnemers extra informatie krijgen – in de vorm van steun voor het geheel overhevelen van de pensioenrechten in het nieuwe stelsel door de sociale partners – in aanvulling op de neutrale versie. Hieronder in de box wordt optie 1 in zijn volledigheid weergegeven, met de aanvulling op de neutrale formulering hier gecursiveerd weergegeven.
Variant B: versie met aanbeveling sociale partners
|
Optie 1: Volledige overgang naar het nieuwe stelsel: al het pensioenvermogen wordt overgezet.
Veel werkgevers en vertegenwoordigers van werknemers binnen pensioenfondsen (zoals vakbonden) hebben dit al besloten. Zij zijn ervan overtuigd dat dit de beste garanties biedt voor een koopkrachtig pensioen. Dat wil zeggen: een pensioen dat op z’n minst de jaarlijkse prijsstijgingen bijhoudt.
|
De bovenstaande varianten A en B dwingen de pensioenfondsdeelnemers te kiezen tussen twee opties. Bij zo’n complex vraagstuk als de aanstaande pensioenhervorming is het begrijpelijk wanneer deelnemers het eenvoudigweg niet weten wat de beste keuze is. Daarnaast kan het bieden van een blanco stemoptie de kans van de zijde van de deelnemer om duidelijk te maken dat dit een te moeilijk vraagstuk is om als deelnemer te bepalen, alsook om de geldigheid van het referendum te verhogen.
Variant C: met optie om blanco te stemmen
|
De volledige keuzeoptie in de variant C omvat de volgende drie antwoordcategorieën:
- Steun voor volledige overgang naar het nieuwe stelsel
- Steun voor gedeeltelijke overgang naar het nieuwe stelsel
- Ik weet het niet/ik stem blanco
|
Tot slot is een vierde variant gebruikt in het onderzoek waarbij de deelnemers naast de opties van een volledige, dan wel een gedeeltelijke overgang ook de optie kregen om de overgang naar het nieuwe stelsel af te keuren en alles bij het oude te laten. De reden om deze optie toe te voegen is het feit dat uit eerder onderzoek (Van Dalen en Henkens, 2024) naar voren is gekomen dat deelnemers een sterke voorkeur hebben voor de status quo en ook uit het pensioendebat is gebleken dat veel deelnemers hun sterke twijfels hebben over de nieuwe pensioenwet.
Variant D: met optie om tegen de totale pensioenhervorming te stemmen |
De volledige keuzeoptie in deze variant omvat de volgende drie antwoordcategorieën:
- Steun voor volledige overgang naar het nieuwe stelsel
- Steun voor gedeeltelijke overgang naar het nieuwe stelsel
- Geen steun voor de overgang naar het nieuwe stelsel. Alles bij het oude laten.
|
Resultaten pensioenreferendum
Een referendum moet kunnen rekenen op een redelijk percentage deelnemers aan het stemproces wil men de stemuitkomst als geloofwaardig beschouwen. Bij de meeste nationale referenda wordt vooraf bepaald hoe hoog het opkomstpercentage moet zijn wil de uitkomst geldig zijn. Van der Poel (2024) geeft als voorzet voor een drempelwaarde voor de opkomst van het referendum het percentage van 60 procent wil de uitkomst rechtsgeldig zijn. Voordat we pensioenfondsdeelnemers naar hun mening vroegen over hun keuze voor invaren of ingroeien, stelden we ze eerst de vraag of men zou gaan stemmen bij een mogelijk referendum: 72 procent van de pensioenfondsdeelnemers zegt mee te willen doen aan een referendum. Dat overschrijdt duidelijk de 60 procent drempel van hierboven. Uiteraard is enige voorzichtigheid op zijn plaats in de interpretatie van dit percentage: in de praktijk worden intenties zelden volledig nagekomen. Maar het feit dat een grote meerderheid zijn of haar stem wil laten horen in deze peiling is op z’n minst een teken dat men betrokken wil zijn bij de toekomstige inrichting van het eigen pensioen.
72 procent van de pensioenfondsdeelnemers zegt mee te willen doen aan een referendum. Uiteraard is enige voorzichtigheid op zijn plaats in de interpretatie van dit percentage: in de praktijk worden intenties zelden volledig nagekomen.
De vervolgvraag is wat de groep die gaat stemmen uiteindelijk kiest en vooral welke verschillen bestaan tussen de antwoorden op de vier varianten. Figuur 1 toont de antwoorden voor elke variant. Voor de neutrale versie van het referendum (variant A) is driekwart van de deelnemers voorstander van de ingroeivariant en is slechts een kwart van de deelnemers voor de standaardroute die overeengekomen was in het pensioenakkoord, namelijk alle pensioenrechten als geheel overhevelen naar het nieuwe stelsel met zijn nieuwe spelregels. Een positieve aanbeveling die wordt gegeven in de toelichting (variant B) op de optie om alle pensioenrechten in te varen in het nieuwe stelsel leidt weliswaar tot een duidelijke stijging van het percentage deelnemers (van 26 procent naar 41 procent) voor een volledige overgang maar het is nog steeds geen meerderheid.
Figuur 1. Uitkomst van referendum onder pensioenfondsdeelnemers in vier verschillende varianten in de vormgeving van een referendumvraag (percentages).

Bron: NIDI-Netspar pensioenmonitor (juni 2024), N = 1.327.
De optie om blanco te stemmen (variant C) heeft niet of nauwelijks invloed op het aantal voorstanders voor de volledige overgang in vergelijking met de neutrale versie. Wel neemt het aandeel dat wil ingroeien enigszins af (van 74 procent naar 64 procent) en het verlies aan stemvoorkeuren voor de ingroeivariant gaat naar de derde optie (blanco stem) van 12 procent. Als we de blanco stem weglaten in de uitslag van het referendum dan is er hoegenaamd geen verschil: het aantal stemmers voor de ingroeivariant bedraagt 75 procent (versus de 74 procent van B).
Tot slot is de vierde optie D wellicht nog het meest verrassend. In het pensioendebat wordt steeds vaker het stopzetten van de pensioenhervorming als een optie genoemd. En gezien de enorme tegenstand in het publieke debat zou men verwachten dat dit geluid bij deze variant zou kunnen gaan domineren. Slechts een kwart van de ondervraagden geeft aan van de hele pensioenhervorming te willen afzien. Een dergelijk percentage is zeker niet verwaarloosbaar, maar het lijkt erop dat de ingroeivariant veel van de bezwaren van de aanvankelijke tegenstanders in het debat overtuigt. Als we de tegenstem weglaten en ons concentreren op de keus tussen ingroeien of een volledige overgang van pensioenrechten dan is van alle varianten hier de voorkeur voor ingroeien het grootst 78 procent en de voorkeur voor het volledig overgaan het kleinst: 22 procent.
Slechts een kwart van de ondervraagden geeft aan van de hele pensioenhervorming te willen afzien. Een dergelijk percentage is zeker niet verwaarloosbaar, maar het lijkt erop dat de ingroeivariant veel van de bezwaren van de aanvankelijke tegenstanders in het debat overtuigt.
Wanneer we ons uitsluitend beperken tot de analyse van gekozen opties invaren versus ingroeien dan blijkt allereerst het belang van een positieve aansporing van sociale partners (variant B) ten aanzien van de keuze voor een volledige overgang naar het nieuwe stelsel. Die aansporing heeft een significante invloed maar is nu ook weer niet zo groot dat de uiteindelijke resultaat verandert: de meerderheid is nog steeds voor ‘ingroeien’. De andere varianten (C en D) laten geen statistisch significante verschillen zien op de keuze voor invaren. Eveneens is duidelijk dat 65-plussers in vergelijking met jongere leeftijdsgroepen vaker kiezen voor het behouden van oude pensioenrechten en dus stemmen zij hoofdzakelijk voor het ingroeien van de pensioenrechten. In de keuze om wel of niet de volledige overgang te steunen vinden we geen samenhang met opleiding en geslacht. A priori zou men wellicht verwachten dat hoger opgeleiden beter doorgronden wat de mogelijke voordelen van het nieuwe stelsel zijn omdat opleiding en financiële geletterdheid vaak samengaan.
Echter, waar opleiding geen invloed heeft op de stemkeuze hebben verwachtingen of sentimenten meer verklaringskracht. Wie veel vertrouwen heeft in het eigen pensioenfonds is meer geneigd om voor een volledige overgang te stemmen net als degenen die verwachten dat in het nieuwe stelsel de pensioenuitkering ongeveer gelijk zal blijven dan wel tot verhogingen zal leiden. De laatste groep is echter wel klein (10%), terwijl de meerderheid het ofwel niet weten dan wel verwachten dan de uitkeringen gemiddeld lager liggen in het nieuwe stelsel. Figuur 2 toont de kansen dat men voor ‘invaren’ stemt op basis van de eigen uitkeringsverwachtingen. Duidelijk is dat zelfs degenen met positieve verwachtingen in meerderheid voor ‘ingroeien’ kiezen.
Figuur 2. Percentage keuze van deelnemers voor ‘invaren’ van pensioenrechten, naar verwachtingen over uitkering in het nieuwe pensioenstelsel.

Bron: NIDI-Netspar Pensioenmonitor (juni 2024). Ter informatie: de verdeling naar categorieën in de steekproef is: blijft gelijk: 37,3%; neemt toe: 10,4%; neemt af: 37,3%; en weet niet: 15,1%.
Tot slot, hebben we ook bezien in welke mate de keuze voor ingroeien overeenkomt met standpunten die politieke partijen of hun leiders innemen. Het idee voor invaren wordt duidelijk door alle kiezers van de gepresenteerde partijen afgewezen, waarbij de PVV-aanhangers het sterkst gekant zijn tegen de standaardroute ‘invaren’ in het nieuwe stelsel (21% voor invaren), maar de meeste partijen liggen dicht bij elkaar. Pensioenfondsdeelnemers die hebben gestemd op Groen Links/PvdA tonen de meeste sympathie voor het nieuwe stelsel (met 36% voor invaren).
Meningen en bedenkingen rond een pensioenreferendum
Het presenteren van de uitkomsten van een referendum zoals hierboven uiteengezet laat duidelijk zien dat er een hang naar de status quo is en dat ingroeien van pensioenrechten met afstand de gewenste route is volgens pensioenfondsdeelnemers. Of zij ook de mogelijke schaduwzijden van een referendum op het netvlies hebben is onduidelijk. In ons onderzoek hebben we daarom de deelnemers ook een aantal vragen achteraf voorgelegd over de voors en tegens van een referendum als ware het een evaluatie van een referendum nu zij deze onder ogen hebben gezien. Daarbij is het vooral de vraag of mensen überhaupt zich een mening of oordeel kunnen vormen over het pensioenstelsel gezien de complexiteit. Figuur 3 toont voor de totale groep van pensioenfondsdeelnemers hun opinies over kwesties, zoals belangstelling voor pensioen en het begrijpen van de ratio van de huidige pensioenhervorming, maar ook de zin of onzin van een referendum en het overlaten van beslissingen aan deskundigen.
Figuur 3. Opvattingen van pensioenfondsdeelnemers over thema’s die spelen rond het referendum over het nieuwe pensioenstelsel.

Bron: NIDI-Netspar pensioenmonitor (juni 2024), N = 1.836.
Het meest opvallende van deze vijf stellingen is dat de pensioenfondsdeelnemers een referendum inzake de pensioenhervorming in grote meerderheid (75%) “als zinloos” ervaren als mensen niet genoeg kennis bezitten van pensioenzaken. Andere stellingen bevestigen min of meer dat dit toch ook op de respondenten zelf betrekking heeft: ruim de helft (56%) van de pensioenfondsdeelnemers vindt het pensioenstelsel te ingewikkeld om een duidelijke mening over te ontwikkelen. Maar ook de ratio om deze grootscheepse hervorming van het stelsel in gang te zetten ontbreekt bij velen: 43 procent snapt niet waarom het huidige pensioenstelsel moet veranderen.
De helft van de deelnemers is van mening dat besluiten over het nieuwe pensioenstelsel het beste door pensioendeskundigen kunnen worden genomen.
Daarmee is overigens niet gezegd dat pensioen hen niet interesseert. Slechts een op de vijf van de pensioenfondsdeelnemers geeft expliciet aan pensioendiscussies oninteressant te vinden. Toch moet iemand een beslissing nemen over hoe het pensioenstelsel het beste bestand is tegen bevolkingsvergrijzing en een veranderende arbeidsmarkt. De helft van de deelnemers is van mening dat besluiten over het nieuwe pensioenstelsel het beste door pensioendeskundigen kunnen worden genomen. Het uitbesteden van die beslissing gebeurt in de praktijk aan sociale partners, maar natuurlijk ook door het kiezen van volksvertegenwoordigers die zich met de vormgeving van het nieuwe pensioenstelsel hebben bemoeid en blijven bemoeien.
Conclusies
Het survey laat zien wat men eventueel kan verwachten als een referendum wordt gehouden over de steun voor invaren van opgebouwde pensioenrechten. De resultaten doen vermoeden dat een pensioenreferendum op een hoge opkomst kan rekenen. Circa 70 procent van de ondervraagde pensioendeelnemers geeft aan zeker of waarschijnlijk zijn stem uit te brengen in een dergelijk referendum. De gemiddelde pensioenfondsdeelnemer kiest duidelijk voor de route van het ingroeien en niet zozeer de standaardroute van het invaren. En met enige mensenkennis valt dit ook goed te begrijpen.
De ingroeivariant bevat twee elementen waardoor het door veel mensen waarschijnlijk als de aantrekkelijkste optie wordt gezien. Ten eerste, het vermijden van risico’s in systeemkeuze – men weet wat men heeft, ook al is het huidige stelsel niet perfect, maar men weet niet hoe het nieuwe stelsel uitpakt (Morisi, 2018, Van Dalen en Henkens, 2024). Ten tweede, het ingroeien biedt de route van de geleidelijkheid, terwijl de route van het invaren een ‘big bang’-transitie behelst.
Hoewel de resultaten van een referendum wijzen op meer steun voor de weg der geleidelijkheid is een belangrijke kanttekening op zijn plaats. Een meerderheid van de ondervraagden vindt het pensioenstelsel te ingewikkeld om zich er een mening over te vormen en twijfelt aan het nut van een referendum. Deze twijfel vindt men over de volle breedte van het politieke spectrum.
Tot slot, wat is de waarde van dit experiment aangezien het parlement al zijn goedkeuring heeft uitgesproken over de Wtp? Allereerst is het goed voor de pensioensector om de sentimenten te kennen van de eigen deelnemers. Welke verwachtingen hebben pensioenfondsdeelnemers van de grootse pensioenhervorming die Nederland wellicht ooit zal kennen. Daarnaast lijkt het meewegen van de stem van de deelnemer belangrijk gegeven de verplichtstellingen rond pensioen. Deze verplichtingen vormen een groot goed maar hebben tegelijkertijd als nadeel dat de exit-optie niet mogelijk is en dat veel van de loyaliteit van deelnemers gevraagd wordt (cf. Hirschman, 1970). De facto wordt met de Wtp het bezwaarrecht buiten werking gesteld (zie advies Vaste Kamercommissie SZW van Peters, 2024).
De uitgestippelde invaarroute stelt de loyaliteit van deelnemers op de proef. Door menigeen wordt daarom voorgesteld om de ‘voice-optie’ wel te gebruiken indien men het stelsel wil behouden en veranderen. Het referendum is een instrument waarmee de stem van deelnemers vorm kan krijgen en wellicht op regelmatige basis betrokken kan worden. Dat geluid klinkt ook door in het betoog van Stevens (2023) die stelt dat het succes van de Wtp sterk afhankelijk zal zijn van het maatschappelijk vertrouwen. Het plan van invaren komt neer op het inbreken in lopende pensioencontracten, hetgeen het risico op juridische conflicten met zich meebrengt maar ook een risico op een verlies aan vertrouwen. Geschonden vertrouwen zal de uitvoerbaarheid van onvermijdelijke vervolgstappen geen goed doen. Zoals Van Popta en Steenbeek (2021) het advies meegegeven in hun overzicht van lessen uit internationale pensioentransities: “de weg naar het einddoel betreft geen technische implementatie, maar is een lang en kronkelig pad waarbij vertrouwen opgebouwd en behouden moet worden.” De belangrijkste les van de blik over de grens is dat een grootscheepse hervorming zoals de huidige stelselherziening onvermijdelijk nieuwe vragen oproept en een nieuwe dynamiek. Het is dan ook een illusie om te denken dat hervormingen na 1 januari 2028 achter de rug zullen zijn.
Voetnoten
[1] Het nieuwe pensioenstelsel zoals vastgelegd in de Wtp is ten diepste een overgang van een uitkeringsgedefinieerd (of DB, defined benefit) stelsel naar een premiegedefinieerd (of DC, defined contribution) stelsel. Uiteraard zijn er meer wijzigingen gekoppeld aan deze hervorming, denk aan de ambitie om het transparanter (zicht op ‘eigen pensioenpot’), persoonlijker (meer keuzes) en eerlijker (afschaffing doorsneesystematiek) te maken.
Referenties
Bovenberg, L. (2024), Ook in nieuw pensioenstelsel is ruimte voor keuze tussen risico’s en garanties, Financieele Dagblad, 27 maart 2024.
Dalen, H.P. van, en K. Henkens, (2022), Trust and Distrust in Pension Institutions in Turbulent Times: Analysis of Survey Data 2004-2021, De Economist, 170(4) pp. 401-433.
Dalen, H.P. van, K. Henkens, (2024), Wie vertrouwt de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel?, Me Judice, 6 mei 2024.
Dalen, H.P. van, K. Henkens, (2025), Invaren of ingroeien in het nieuwe pensioenstelsel? Voorkeuren van pensioendeelnemers in een referendum, Netspar design paper, Tilburg: Netspar.
Financieele Dagblad, (2024), NSC heropent strijd voor referendum bij overgang naar nieuw pensioen, 18 december 2024.
Hirschman, A.O. (1970), Exit, voice, and loyalty: Responses to decline in firms, organizations, and states. Cambridge (MA): Harvard University Press.
Joseph, A. (2022), ‘Kies voor ingroeien in plaats van invaren’, PensioenPro, 25 oktober 2022.
Joseph, A. (2024), Onbegrip en bangmakerij domineren pensioendebat, Financieele Dagblad, 19 maart 2024.
Kocken, Th. (2020), Het nieuwe pensioencontract biedt perspectief, maar een overstap in een keer is kansloos, Financieele Dagblad, 3 juni 2020.
Peters, N. (2024), Juridische analyse inzake Motie Joseph over risico’s van invaren, Advies aan Vaste Kamercommissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 15 oktober 2024. Amsterdam: Legaltree.
Morisi, D. (2018), Choosing the risky option: Information and risk propensity in referendum campaigns. Public Opinion Quarterly, 82(3), 447-469.
Poel, M. van der (2024), “Invaarreferendum gaat niet werken vanwege lage respons”, Pensioen Pro, 16 januari 2024.
Popta, B. van, en O.W. Steenbeek, (2021), Transition to a new pension contract in the Netherlands: Lessons from abroad. Netspar Occasional Paper, 3, Tilburg: Netspar.
Stevens, Y. (2023), Hoe de Wtp de identiteit van Nederland verandert, Occasional paper 2023 – 003, Tilburg: Netspar.
Tweede Kamer, (2024), Stand van zaken van de Wet toekomst pensioenen, 17 januari 2024, Den Haag: Rijksoverheid.
Wijnbergen, S. van, (2024), Populistische plannen bedreigen onze pensioenen, Financieele Dagblad, 15 maart 2024.