Regionale verschillen in duurzaam verdienvermogen zijn fors

Regionale verschillen in duurzaam verdienvermogen zijn fors image

Stella Vie, de 3e familie zonnewagen van Solar Team Eindhoven (studententeam van de Technische Universiteit Eindhoven) tijdens voorbereidingen in Australie ter verdediging van hun eerste plek van de Bridgestone World Solar Challenge - Cruiser klasse. Foto: TU Eindhoven / Bart van Overbeeke.

De Nederlandse economie staat voor een dubbele uitdaging om de productiviteit te verhogen én tegelijkertijd duurzamer en inclusiever te worden. Uit onderzoek van Floris Jan Sander en Otto Raspe blijkt dat de regio’s Groot-Amsterdam en Brainport Eindhoven beide weten te combineren. De meeste regio’s hebben echter nog een forse opgave om óf productiever óf juist duurzamer te worden.

Duurzaam verdienvermogen: een dubbele uitdaging

De Nederlandse economie heeft een dubbele uitdaging: zij staat voor de opgave de (arbeids)productiviteit te verhogen en tegelijkertijd duurzamer en inclusiever te worden. Duurzaam verdienvermogen heeft dus twee kanten. Zonder deze aan elkaar te verbinden, is onze economie minder toekomstbestendig. Het vergroten van de productiviteit ten koste van klimaat en milieu, maar ook het verbeteren van de milieukwaliteit zonder de economie in ogenschouw te nemen, dragen minder bij aan duurzaam verdienvermogen.

In deze studie kijken we daarom naar beide kanten én de combinatie van beide. Daarbij hanteren we een geografisch perspectief. Allereerst analyseren we de voortgang van bedrijven op de transitie naar een duurzame en inclusieve economie. Naast de transitie die bedrijven doormaken, staat de arbeidsproductiviteitsgroei van Nederlandse bedrijven onder druk. De groei daarvan stagneert al jaren, terwijl productiviteitsverhoging noodzakelijk is voor onze economie – zowel om internationaal concurrerend te blijven als om de gevolgen van vergrijzing op te vangen. Toch houdt de traditionele maatstaf voor arbeidsproductiviteit geen rekening met hoe duurzaam en inclusief bedrijven opereren. Recente inzichten (De Ridder & Rachel, 2025) suggereren dat productiviteit gecorrigeerd voor klimaatschade juist sneller groeit dan gedacht.

Kader 1. De transitie naar een nieuwe economie gemeten.

Een toekomstbestendige economie is duurzaam én sociaal inclusief. RaboResearch meet sinds 2020 jaarlijks de voortgang van Nederlandse bedrijven in deze transitie via de ‘Nieuwe Economie index voor de Transitie van het bedrijfsleven’ (NEx-T), gebaseerd op zeven dimensies:

  • Nieuwe rijkdom: in hoeverre bedrijven niet alleen financiële doelstellingen, maar ook sociale en ecologische doelstellingen nastreven.
  • Echte prijzen: de mate waarin bedrijven negatieve externe effecten van hun producten en productieprocessen meenemen in hun prijzen en investeringsbeslissingen.
  • Inclusief ondernemen: de mate waarin medewerkers van bedrijven, met name het management en de directie, een afspiegeling vormen van de samenleving.
  • Transparante ketens: de mate waarin bedrijven inzicht hebben in wat er plaatsvindt elders in de keten waarin ze actief zijn, hier verantwoordelijkheid voor nemen en daar ook eerlijk over communiceren.
  • Groene energie: de mate waarin bedrijven gebruik maken van hernieuwbare energie.
  • Biodiversiteit en natuurlijke ecosystemen: de mate waarin bedrijfsactiviteiten geen afbreuk doen aan de soortenrijkdom en natuurlijke ecosystemen.
  • Circulair ondernemen: de mate waarin bedrijven niet-hernieuwbare grondstoffen niet langer uitputten, en waarin ze reststoffen steeds opnieuw waardevol inbrengen in het systeem van productie en consumptie.

Voor ieder van deze zeven dimensies leggen we bedrijven steeds combinaties van drie vragen voor. Hiermee meten we per dimensie de intenties van bedrijven, de mate waarin deze intenties zijn verankerd in de bedrijfsvoering en de mate waarin bedrijven er daadwerkelijk resultaat op boeken. Door de antwoorden op deze vragen samen te vatten in één index – de NEx-T – krijgen we zicht op de stand van de transitie naar een nieuwe economie.

Aangezien we dit nu voor het vijfde achtereenvolgende jaar volgens dezelfde methode hebben gemeten, kunnen we ook uitspraken doen over regionale verschillen. We berekenen de NEx-T voor 26 regio’s die zijn gebaseerd op de COROP-gebieden (zie bijlage), om per regio voldoende waarnemingen te hebben om regionale verschillen te kunnen toetsen. We voegen regio’s samen die bij elkaar passen door te kijken naar forensenstromen. We corrigeren de regionale transitiescore voor de omvang van bedrijven en de sector waarin ze actief zijn. Deze factoren beïnvloeden de NEx-T-score (grotere bedrijven zijn verder in de transitie dan kleinere bedrijven) en we willen de regio’s zo goed mogelijk met elkaar vergelijken.

Verschillen tussen regio’s in de transitie consistent over tijd

Wanneer we kijken naar hoe ver regio’s zijn in de transitie naar een duurzame en inclusieve economie, valt een diffuus regionaal patroon op (zie figuur 1). Er is geen eenduidig verband tussen economische groei en transitievoortgang. Eerder zagen we wel dat bedrijven in stedelijke omgevingen gemiddeld genomen een hogere transitiescore behalen dan bedrijven in minder stedelijke gebieden. Dit verband is statistisch significant, maar niet sterk.

Waar de landelijke transitiescore de afgelopen jaren licht is gedaald, geldt dit ook voor de meeste regio’s (zie figuur 7 in de bijlage). Het regionale patroon is grotendeels vergelijkbaar met dat van twee jaar geleden. Toch zien we dat sommige regio’s een sprong hebben weten te maken, zoals Noord-Holland-Noord, Groningen en Zuidoost-Zuid-Holland (omgeving Dordrecht). In deze regio’s is de transitiescore zelfs iets gestegen, in tegenstelling tot de landelijke (dalende) trend. Tegelijkertijd zijn er regio’s waar de transitiescore juist harder is gedaald dan landelijk, zoals Noordoost-Noord-Brabant (omgeving Den Bosch), Den Haag en Delft en Westland, en Zeeland.

Figuur 1. Transitiescore voor 26 regio’s in 2024.

Noot: de scores zijn gecontroleerd voor de omvang van bedrijven en de sectorstructuur (zie box 1). De enquêteresultaten van 2022, 2023 en 2024 zijn samengevoegd. Bron: RaboResearch 2025.

Zeven dimensies voor een duurzame en inclusieve economie

Wanneer we inzoomen op de onderliggende dimensies van de transitie, blijkt dat regio’s met een relatief hoge transitiescore over het algemeen ook goed scoren op de afzonderlijke dimensies (zie tabel 1). Toch gaat deze samenhang niet altijd op. Zo is Groningen koploper op het gebied van groene energie, terwijl Brainport Eindhoven – ondanks een hoge totale transitiescore – juist iets onder het gemiddelde scoort op deze dimensie. Opvallend is ook dat regio’s met een lage transitiescore, zoals Noord-Limburg en Zeeland, juist relatief goed presteren op groene energie.

Een vergelijkbaar patroon zien we bij de dimensie nieuwe rijkdom, zij het in mindere mate. Regio’s als Noord- en Zuidwest-Overijssel en Utrecht scoren relatief hoog, terwijl hun totale transitiescore onder het landelijk gemiddelde ligt. Dit onderstreept dat sterke prestaties op specifieke onderdelen van de transitie niet automatisch leiden tot een hoge totaalscore – en andersom.

Tabel 1. Score per dimensie; groen is beter.

Bron: RaboResearch 2025.

Koplopers en bedrijven die nog in beweging moeten komen

Om te duiden waarom bepaalde regio’s verder zijn in de transitie dan andere, laat figuur 2 de spreiding van het aandeel koplopers ten opzichte van het aandeel achterblijvers zien.[1] Een hoge transitiescore kan immers samenhangen met een relatief hoog aandeel koplopers, maar ook met een relatief laag aandeel achterblijvers. Andersom kan een lage transitiescore komen doordat koplopers ontbreken of juist doordat er veel achterblijvers zijn.

Groningen en Midden-Noord-Brabant kenmerken zich door veel koplopers én weinig achterblijvers. In Oost-Zuid-Holland (omgeving Gouda), Haarlem en IJmond en Noordoost-Noord-Brabant zijn er relatief veel achterblijvers én weinig koplopers. Tot slot is er een groep regio’s met weinig koplopers, maar ook weinig achterblijvers, zoals Drenthe, Zuidoost-Zuid-Holland en West-Noord-Brabant. Daar is de middengroep (het peloton) dus groot. Andersom zien we ook: regio’s met veel koplopers én achterblijvers, zoals de Achterhoek en Noord- en Zuidwest-Overijssel. Dit zijn regio’s waar de spreiding juist groot is.

Figuur 2. Aandeel koplopers en achterblijvers in 2024.

Noot: ten opzichte van twee jaar geleden zijn er hier en daar verschuivingen. Figuren 10a en 10b in de bijlage gaan hierop in. Bron: RaboResearch 2025.

Regionale kloof in arbeidsproductiviteit zichtbaar

De figuren 3a en 3b geven een overzicht van het niveau van de arbeidsproductiviteit per regio in 2023 en de groei daarvan tussen 2010 en 2023. Twee regio’s springen er duidelijk uit: Groot-Amsterdam en Brainport Eindhoven, waar de arbeidsproductiviteit veruit het hoogst is. Aan de andere kant zijn er regio’s waar de productiviteit achterblijft, zoals Oost-Groningen, de Kop van Noord-Holland, Zuidoost-Drenthe (omgeving Emmen) en Zuidwest-Friesland (omgeving Sneek). De verschillen tussen regio’s zijn aanzienlijk: zo ligt de arbeidsproductiviteit in Groot-Amsterdam met een waarde van 76 bijna twee keer zo hoog als in Oost-Groningen, waar deze slechts 40 bedraagt.

We zien een vergelijkbaar beeld bij de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit tussen 2010 en 2023. De productiviteitsgroei in die periode is het hoogst in Groot-Amsterdam en Brainport Eindhoven, ondanks dat beide regio’s in 2010 al een hoog productiviteitsniveau hadden. Deze groei is dermate hoog dat Groot-Amsterdam en Brainport Eindhoven samen verantwoordelijk zijn voor bijna de helft van de totale productiviteitsgroei in Nederland in deze periode: de gemiddelde jaarlijkse groei van de arbeidsproductiviteit lag landelijk in deze periode op ongeveer 0,5%, maar zonder deze twee regio’s zou dit cijfer slechts 0,3% zijn geweest. Dit draagt eraan bij dat beide regio’s in deze periode dé groeimotoren van de Nederlandse economie waren.

Een belangrijke verklaring voor hun hoge productiviteitsniveau ligt in de zogenoemde agglomeratievoordelen. In stedelijke gebieden profiteren bedrijven van de nabijheid tot andere ondernemingen, kennisinstellingen en een breed en divers arbeidspotentieel. Deze concentratie bevordert innovatie, kennisuitwisseling en efficiëntie, wat zich vertaalt in een hogere productiviteit.

Naast de koplopers zijn er ook andere regio’s die een relatief sterke productiviteitsgroei hebben doorgemaakt, zoals Zeeuws-Vlaanderen, Zuidwest-Friesland en Noordoost-Noord-Brabant. Hoewel hun absolute productiviteitsniveau lager ligt, laten deze regio’s zien dat ook buiten de grote economische centra dynamiek en groei mogelijk zijn.

Figuur 3a en 3b. Arbeidsproductiviteit (2023) en arbeidsproductiviteitsgroei (2010-2023).

Noot: prijsniveau 2021.Bron: CBS, bewerking RaboResearch 2025.

Het belang van transities en productiviteit voor regio’s

Om als regio toekomstbestendig te zijn, is het belangrijk dat bedrijven niet alleen productiever[2] worden – om te kunnen concurreren op de wereldmarkt en om met de toenemende vergrijzing om te kunnen gaan – maar ook duurzaam en inclusief opereren. Grondstoffen worden immers schaarser, wet- en regelgeving strenger, en ook kan het bedrijfsleven zo bijdragen aan brede welvaart.

Toch blijkt er op het niveau van regio’s geen eenduidige relatie te zijn tussen de mate van duurzaamheid en inclusiviteit enerzijds, en arbeidsproductiviteitsgroei anderzijds (zie figuur 4). Sommige regio’s hebben een relatief hoge transitiescore, maar blijven achter in productiviteitsgroei. Andere regio’s laten juist een omgekeerd beeld zien.

Figuur 4. Spreidingsgrafiek arbeidsproductiviteit (horizontale as) en transitiescore (verticale as).

Noot: Groningen valt buiten de figuur omdat hier de productiviteit hard is gedaald in deze periode (-30%) doordat de gaskraan is dichtgedraaid. Bron: RaboResearch 2025, CBS.

 Regio’s die erin slagen beide aspecten te combineren, bevinden zich in het kwadrant rechtsboven: zij kenden een bovengemiddelde productiviteitsgroei in het afgelopen decennium en zijn verder in de transitie. Vooral de regio’s Groot-Amsterdam en Brainport Eindhoven vallen op. Utrecht, Noordoost-Noord-Brabant en Midden-Limburg bevinden zich in het kwadrant rechtsonder: zij zijn weliswaar een stuk productiever geworden, maar lopen iets achter op het gebied van duurzaamheid en inclusiviteit. Deze regio’s moeten vooral stappen zetten in de transitie.

In het kwadrant linksboven vinden we regio’s als Zuid-Limburg en Midden-Noord-Brabant. Zij zijn relatief ver in de transitie, maar blijven achter in productiviteitsgroei. Voor hen is het zaak om de productiviteit verder te verhogen. Regio’s in het kwadrant linksonder staan voor de grootste uitdaging: zij scoren relatief laag op zowel de productiviteitsgroei als de transitie.

Figuur 5 toont een kaart met de gemiddelde z-score per regio, gebaseerd op zowel de arbeidsproductiviteitsgroei als de transitiescore. Regio’s met de hoogste gemiddelde z-score zijn Groot-Amsterdam, Brainport Eindhoven, Midden-Noord-Brabant, de Veluwe en Twente. Verder valt op dat de Zuidvleugel van de Randstand het relatief minder goed doet.

Figuur 5. Gemiddelde z-score van arbeidsproductiviteit en transitiescore.

 

Bron: RaboResearch 2025

Conclusie

Het Nederlandse bedrijfsleven staat voor de opgave om zowel duurzamer en inclusiever te worden als de arbeidsproductiviteit te verhogen. Juist die combinatie maakt bedrijven toekomstbestendig. Uit een recente meting blijkt dat de voortgang in de transitie naar een duurzame en inclusieve economie regionaal verschilt.

Voor wat betreft arbeidsproductiviteit springen twee regio’s in het oog: Groot-Amsterdam en Brainport Eindhoven. In beide regio’s is zowel het niveau als de groei van de productiviteit het hoogst van alle regio’s. Aan de andere kant zijn er regio’s waar de productiviteit achterblijft. De verschillen tussen regio’s zijn aanzienlijk: zo ligt de arbeidsproductiviteit in Groot-Amsterdam met een waarde van 76 bijna twee keer zo hoog als in Oost-Groningen, waar deze slechts 40 bedraagt.

Tot slot is er geen eenduidige relatie tussen de transitiescore en de arbeidsproductiviteitsgroei op de schaal van regio’s. Er zijn regio’s waar de productiviteit hard stijgt, maar die achterblijven in de transitie, en andersom. Vooral Groot-Amsterdam en Brainport Eindhoven weten beide te verenigen: bedrijven in beide regio’s zijn fors productiever geworden én verder in de transitie. Ook in Utrecht, Noordoost-Noord-Brabant en Midden-Limburg groeide de productiviteit fors, maar in de transitie blijven ze iets achter. Voor hen is het vooral belangrijk hierin stappen te zetten. Regio’s als Zuid-Limburg en Midden-Noord-Brabant zijn juist verder in de transitie, maar blijven achter in productiviteitsgroei. Productiviteitsgroei is voor deze regio’s belangrijk.

Voetnoten


[1] Koplopers zijn bedrijven met een transitiescore van 7,5 of hoger en achterblijvers zijn bedrijven met een transitiescore van 5,5 of lager.

[2] In deze studie gebruiken we de begrippen productiviteit en arbeidsproductiviteit. Met beide bedoelen we hetzelfde.

Te citeren als

Floris Jan Sander, Otto Raspe, “Regionale verschillen in duurzaam verdienvermogen zijn fors”, Me Judice, 13 augustus 2025.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Stella Vie, de 3e familie zonnewagen van Solar Team Eindhoven (studententeam van de Technische Universiteit Eindhoven) tijdens voorbereidingen in Australie ter verdediging van hun eerste plek van de Bridgestone World Solar Challenge - Cruiser klasse. Foto: TU Eindhoven / Bart van Overbeeke.

Downloads

Ontvang updates via e-mail