Wat moet de inhoud zijn van het vak economie in het voortgezet onderwijs?

Wat moet de inhoud zijn van het vak economie in het voortgezet onderwijs? image
Door 'Frans Peeters'

Volgens de onderwijskundige Larry Cuban zijn kwesties rond het curriculum van een bepaald schoolvak terug te brengen tot drie fundamentele kwesties, het why, het what en het how van een vak. Aangenomen dat we het eens zijn over het belang van het vak economie en dat economiedocenten inventief genoeg zijn de juiste werkvormen te vinden, beperkt Gerrit Gorter zich in deze bijdrage tot het what. Wat moet de inhoud zijn van het vak economie in het voortgezet onderwijs?

De vakwetenschap

Op een of andere manier zal het schoolvak economie zijn inhoud moeten ontlenen aan de achterliggende moederwetenschap, de economische wetenschap. Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Om te beginnen is de mainstream economie, de neoklassieke economie, zodanig wiskundig-modelmatig geworden, dat ze voor het onderwijs in pure vorm onbruikbaar is. Daarnaast heeft zich in de loop der tijd een groot aantal specialismen ontwikkeld, van arbeidseconomie tot onderwijseconomie, van ruimtelijke economie tot economie van de publieke sector. Om maar te zwijgen van allerlei nieuwe paradigma's die de afgelopen decennia hun plaats naast de mainstream economie opeisen, zoals de speltheorie en de gedragstheorie. Daar lijkt moeilijk 'chocola van te maken'.

De praktijk

Nu valt dat in de praktijk overigens best mee. Programmacommissies hebben te maken met bestaande examenprogramma's, die ze vervolgens aanpassen aan de eisen van de tijd. Echt revolutionaire veranderingen zijn dan ook zeldzaam. Een eenzaam voorbeeld vinden we in de jaren zeventig van de vorige eeuw, toen het goeddeels micro-economische programma werd aangevuld met de keynesiaanse macro-economie. Daarnaast werd de verbale benadering met name voor het vwo voor een deel vervangen door een wiskundig-modelmatige aanpak. Dit nieuwe programma, grotendeels uit de koker van Arnold Heertje, was voor veel leraren een ware cultuurschok. Sindsdien zijn veranderingen in het programma veel geleidelijker verlopen.

Toch blijft de vraag overeind waarmee je leerlingen die het vak economie volgen, wilt confronteren. Als je je even niets aantrekt van bestaande programma's en als je in zekere zin bij nul begint, hoe moet je dan over die vraag nadenken? We ontkomen dan niet aan de vraag wat je met het vak beoogt, met andere woorden, welke doelstelling je aan het vak toekent.

Bildung und Beruf

Bildung is een typisch 19de-eeuws ideaal, ontstaan in Duitsland, en was vooral bedoeld voor de maatschappelijke elite, die niet hoefde te werken. Bildung is een niet gemakkelijk te vertalen begrip. Het komt neer op zelfontplooiing, vorming van de menselijke geest, niet gericht op een concreet, bijvoorbeeld materieel of maatschappelijk, doel. Om gebildet te zijn is ‘weten’ alleen niet voldoende, elementen als beoordelingsvermogen, reflexie en kritische distantie zijn eveneens belangrijk. Het beroep (Beruf, red.) daarentegen was de manier waarop men in de samenleving stond. In de 19de-eeuwse standensamenleving was vorming voor het beroep iets voor de middenstand en de arbeidersklasse – voor zover dan die laatste groep enige vorming genoot. Het ging om voorbereiding tot deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Leerlingen komen van alles te weten over bijvoorbeeld hypotheken, pensioenen en belastingen. Ze leren hoe markten werken, in het bijzonder de voor hun zo belangrijke arbeidsmarkt.

Ontdaan van standsbesef, komt deze laatste benadering redelijk overeen met de doelstelling van het huidige economieprogramma voor de bovenbouw van havo en vwo. In het huidige, onder leiding van Coen Teulings tot stand gekomen programma uit 2005, vinden we als doelstelling: "Het vak economie bereidt leerlingen voor op een adequate deelname aan het maatschappelijk verkeer" [1]. Breder dus dan alleen voorbereiding voor het beroep, maar in essentie dezelfde praktische insteek.

Het huidige programma

Kijken we gewapend met deze twee doelstellingen – Bildung enerzijds en voorbereiding tot deelname aan de samenleving anderzijds – naar het bestaande economieprogramma. Het moet dan gezegd dat het programma in ruime mate voldoet aan zijn eigen op de samenleving gerichte doelstelling. Leerlingen komen van alles te weten over bijvoorbeeld hypotheken, pensioenen en belastingen. Ze leren hoe markten werken, in het bijzonder de voor hun zo belangrijke arbeidsmarkt.

Maar er zijn ook onderdelen die rustig weggelaten kunnen worden als het om "een adequate deelname aan het maatschappelijk verkeer" gaat. Waarom moeten leerlingen weten dat de winst maximaal is bij de gelijkheid van marginale opbrengsten en marginale kosten? Voor de goede orde: ik heb geen probleem met dit onderdeel van het programma, maar je kunt maatschappelijk en ook binnen een onderneming prima functioneren zonder kennis van de MO=MK-regel. De MK-vergelijking bijvoorbeeld is een in hoge mate abstract begrip, vooral doordat ondernemingen bijna altijd meerdere producten voortbrengen. En dat de MK-vergelijking gevonden kan worden als de eerste afgeleide van de TK-vergelijking leidt ook al niet echt tot een adequate deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Hetzelfde kan gezegd worden over andere min of meer modelmatige onderwerpen. Macro-economische modellen bijvoorbeeld, in welke oude of nieuwe vorm dan ook, kunnen een zinvolle bijdrage leveren aan het inzicht in maatschappelijke processen, maar of ze bij de huidige doelstelling van het economieonderwijs passen? Inzicht in economische modellen past eerder bij Bildung dan bij een adequate voorbereiding op deelname aan de samenleving. Niet dat ik bezwaar heb tegen een modelmatige benadering, integendeel.

Meer Bildung

Aangezien het onderwijs op havo en vwo algemeen vormend is, pleit ik voor een groter aandeel van Bildung in het examenprogramma economie ten koste van meer praktische onderdelen als belastingen, sociale zekerheid en hypotheken. M.i. zijn daartoe met name twee benaderingen geschikt: inzicht krijgen in economische modellen en daarnaast kennis nemen van de economische geschiedenis. Wegens het abstracte karakter van modellen is deze benadering waarschijnlijk vooral geschikt voor het vwo.

Modellen

De micro-economie kende uiteraard vanouds het vraag-en-aanbodmodel, ook in het voortgezet onderwijs. Daar kwamen in de jaren zeventig en tachtig de macromodellen bij. Denk aan het keynesiaanse model en het ISLM-model. Vrijwel direct kreeg deze benadering de wind van voren van o.a. de Landelijke Werkgroep Economieonderwijs (LWEO), die vond dat je zo wel sommetjes leerde maken, maar verder niets begreep van de economische werkelijkheid. Als gevolg van deze soort kritiek verdween de modelmatige aanpak geleidelijk uit beeld [2]. In de meest recente variant van het vwo-programma zijn de macromodellen gelukkig weer terug van weggeweest.

De vraag blijft wel: wat is dan de 'opvoedende waarde', zoals Tinbergen het noemt, van het werken met modellen in het onderwijs?

Wat is er eigenlijk zo 'vormend' aan het werken met modellen? Eén van de eersten die een lans brak voor het werken met modellen in het onderwijs was de Nederlandse econoom en Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen. In 1948 schreef hij over het werken met “bepaalde modellen van de maatschappij, die een zekere stylering, een vereenvoudiging beduiden... Maakt men bijvoorbeeld een model van een bepaalde markt, van vraag en aanbod, van het begrip prijs. Mits scherp behandeld, kan dit zeer tot de wetenschappelijke vorming bijdragen... Natuurlijk moet men er altijd bij zeggen, dat het maar modellen zijn, maar als men dat zorgvuldig inricht, is het mogelijk van dergelijke modellen dezelfde opvoedende waarde uit te laten gaan als in de natuurkunde en men heeft daarbij de kans, dat dit object bepaalde groepen leerlingen meer aantrekt dan de dode natuur.”[3]

De vraag blijft wel: wat is dan de 'opvoedende waarde', zoals Tinbergen het noemt, van het werken met modellen in het onderwijs? Ik denk dat je via het werken met modellen leert naar de kern te zoeken in een verwarrende werkelijkheid. Ik heb dat zelf sterk ervaren toen ik voor het eerst kennis maakte met macro-modellen. De economische werkelijkheid is dusdanig complex dat je er – intellectueel gezien – nauwelijks grip op kunt krijgen. Je moet vereenvoudigen, 'styleren' zoals Tinbergen zegt. Je moet zoeken naar een aantal essentiële variabelen en die met elkaar in verband proberen te brengen. Dan bestaat de kans dat je doordringt tot de kern van de zaak en dat je enige grip op de werkelijkheid krijgt.

Economische geschiedenis

Er is een tijd geweest dat economiemethodes een elementaire economische geschiedenis bevatten (ook een korte inleiding in de geschiedenis van het economisch denken, maar dit terzijde). Die inleidingen in de economische geschiedenis waren vaak geïnspireerd door de Duitse Historische School, die met zogenaamde fasentheorieën werkte. Bijvoorbeeld: de opeenvolging van verschillende productietechnieken, zoals jagen & verzamelen, landbouw, handel en industrie, diensten. Of een opeenvolging van organisatievormen, zoals vroeg-, hoog- en laatkapitalisme. De gedachte was dat economische activiteiten plaatsvonden in een unieke historische context en zonder kennis van die context was wezenlijk begrip onmogelijk.

In het huidige economieprogramma en daarmee in de huidige lesmethodes komt de economie zoals die nu reilt en zeilt als het ware uit de lucht vallen. Maar kennis van historische achtergronden kan een wezenlijke bijdrage leveren aan het begrip voor de huidige economie. Kennis van het verleden kan ons iets over onszelf leren, niet alleen omdat onze voorouders vaak dezelfde soort problemen tegenkwamen, maar ook omdat kennis van de ontstaansgeschiedenis een extra dimensie geeft aan ons begrip van de wereld waarin we nu leven. Daarbij moet bedacht worden dat geschiedenis in de bovenbouw van het havo en het vwo geen verplicht vak is.

In het huidige economieprogramma en daarmee in de huidige lesmethodes komt de economie zoals die nu reilt en zeilt als het ware uit de lucht vallen.

Waarom wel de regelmatig wisselende details van ons belastingsysteem, zoals de  heffingskortingen en diverse toeslagen, en niet enig inzicht in het proces van economische groei en de rol van innovaties, de geschiedenis van economische crises, de verstedelijking, de ontwikkeling van een agrarische naar een diensteneconomie en de ontwikkeling van het financieel systeem – om enkele voorbeelden te noemen.

Tot slot

Dit is een pleidooi voor meer Bildung in het (economisch) onderwijs, anders gezegd: voor een beter evenwicht tussen Bildung en Beruf. Twee daartoe geschikte elementen zijn de modelmatige aanpak en de economische geschiedenis. Na een periode dat macromodellen in het vwo zo goed als afwezig waren, is het verheugend dat de modelmatige aanpak weer terug is. Het zou daarnaast goed zijn als een aantal praktische, op het Beruf gerichte, onderwerpen vervangen zouden worden, ook op het havo, door elementen uit de economische geschiedenis.

Voetnoten


[1] The Wealth of Education. Advies van de commissie Herziening programma economie voor de tweede fase. Enschede: SLO, 2005.

[2] Afgezien dan van het macro-economisch vraag-en-aanbodmodel, dat maar weing enthousiasme heeft kunnen oproepen en per vwo-examen 2023 uit het programma verdwijnt.

[3] Tinbergen, J., ‘De waarde van het onderwijs in de economie’. Weekblad voor het gymnasiaal en middelbaar onderwijs 42 (1948): 140-143.

Te citeren als

Gerrit Gorter, “Wat moet de inhoud zijn van het vak economie in het voortgezet onderwijs?”, Me Judice, 2 december 2021.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Door 'Frans Peeters'

Ontvang updates via e-mail