Dubbele moraal van Nederland tijdens slavenij

Dubbele moraal van Nederland tijdens slavenij image
Afbeelding 'Slavery' door 'Baggis'

In de discussie die de afgelopen jaren is opgelaaid over de Nederlandse slavernij wordt een wat ongenuanceerd beeld gegeven van dat verleden, soms kort samengevat als ‘400 jaar slavernij’. Het historisch verhaal is echter complex. Er is veel om ons over te schamen, maar dat is een maar een deel van het verhaal. Deze bijdrage is een poging van economisch historicus Jan Luiten van Zanden om de nuance aan te brengen.

Periode vóór Nederlandse slavenhandel

Als we teruggaan in de tijd, naar de periode voordat de Nederlandse slavenhandel een aanvang nam, naar 1500 bijvoorbeeld, dan maakt Nederland deel uit van een  van de weinige complexe, verstedelijkte en (naar de maatstaven van de tijd) relatief rijke samenlevingen die geen slavernij kenden. Het algemeen menselijk patroon is dat pre moderne economieën, vanaf het prille begin van complexe samenlevingen in Mesopotamië, gekenmerkt werden door grote sociaal-politieke ongelijkheid. Slavernij was gedurende het grootste deel van de geschiedenis van de menselijke ‘beschaving’ een ‘normaal’ fenomeen. Het was niet alleen kenmerkend voor het Romeinse Rijk, maar kwam rond 1500 ook voor in Afrika, India, China, de Indonesische Archipel, en Latijns Amerika. Een Chinese vader die door misoogsten of andere oorzaken in de financiële problemen raakte, verkocht niet zelden een of meerdere kinderen (meisjes vaak voor prostitutie of concubinaat), en/of zijn vrouw, of ging zelf in schuld-slavernij tot de lening afbetaald was. Oorlogvoering leidde vaak tot het massaal in slavernij wegvoeren van de bevolking van overwonnen steden en rijken. Via die kanalen – schuld en oorlog - was slavernij gedurende een groot deel van de wereldgeschiedenis een normaal verschijnsel.

Rol van het geloof

Dat in de Middeleeuwen in Noord-West Europa een complexe samenleving ontstond die geen slavernij kende, is nog steeds een beetje een raadsel. De Katholieke Kerk heeft daar een rol in gespeeld; het verbood dat Christenen andere Christenen tot slaaf maakten, of als slaaf verkochten – in het bijzonder naar niet-Christelijke volken. Het heeft te maken met de geschiedenis van feodalisme, dat in de plaats kwam van de slavernij, maar aan het eind van de Middeleeuwen uiteen viel. En misschien nog belangrijker met de vrijheid van de Middeleeuwse stad (dat weer inspiratie haalde uit de klassieke oudheid. In Zuid-Europa, dat grotendeels dezelfde invloeden onderging, bleef een groep grotendeels Islamitische, door oorlogvoering of handel verkregen slaven deel uitmaken van de samenleving, maar in Engeland, de Lage Landen en Frankrijk was men zich bewust van de vrije status van de inwoners, en werden maatregelen genomen om deze vrijheid te bewaken. Bekend is de uitspraak halverwege de 16e eeuw van de Grote Raad van Mechelen, het hoogste juridisch orgaan van de Habsburgse  staat, om een weggelopen slaaf van een Spaanse koopman die hier op bezoek was, niet terug te geven aan zijn ‘eigenaar’, omdat slavernij niet erkend werd als een legale institutie.

Globalisering

De globaliseringsgolf van de 16e eeuw zette deze samenleving onder druk. Mocht een Nederlandse koopman profiteren van slavenhandel en zelfs slaven hier ter verkoop aanbieden? Deze vraag kwam pregnant naar voren bij een incident in Middelburg in 1595, toen een schipper op Portugezen buitgemaakte slaven probeerde te verkopen. Burgemeester Adriaen Heindricxsen ten Haeff protesteerde met succes hiertegen bij de Staten van Zeeland, waarna de slaven vrijgelaten werden, en ondergebracht bij de inwoners van de stad die hen moesten opleiden in een ambacht. De reder van het schip ging hier tegen in beroep bij de Staten Generaal, die na enig beraad besloten dat de eigendomsrechten van reder en schipper gerespecteerd moesten worden, waarna de meeste slaven weer gevangen genomen werden en schip met lading weer vertrok.

De discussie van 1595 was in feite bepalend voor wat er in de eeuwen daarna zou volgen. Aan de ene kant werd bevestigd dat slavernij geen Nederlandse institutie zou worden; het principiële verzet van burgemeester Ten Haeff betekende dat er geen slaven verkocht zouden worden in Middelburg, en dat slavernij geen ‘inheemse’ institutie werd. Dat was een enorm belangrijke beslissing, want de massale aanvoer van slaven en de omvorming van Nederland tot een slaveneconomie zou verstrekkende gevolgen gehad hebben voor sociaal-politieke verhoudingen en economische structuren. Men liet zich in deze beslissing gidsen door de bestaande institutionele structuur, waarin slaven geen plek hadden en wist de verleiding van toegang krijgen tot een omvangrijke en relatief goedkope bron van arbeid te weerstaan.

Maar anderzijds zwichtten de Staten Generaal voor het argument dat privé bezit van de in Middelburg aangevoerde slaven gerespecteerd moest worden, dat de slaveneigenaar het recht had om zijn bezit weer terug te krijgen – of althans zelf weer met geweld te verzamelen – en dit bezit mee te nemen naar plekken waar de slaven wel verkocht konden worden. In zekere zin was dit consistent met het oordeel van de Grote Raad enkele decennia daarvoor – die had immers alleen maar bepaald dat slaven die meegenomen werden naar de Lage Landen vrij gelaten moesten worden, terwijl er geen oordeel was geweest over slavernij in het algemeen.

Dubbele moraal

Deze dubbele moraal – soms samengevat als ‘dominee in Nederland, koopman buiten de grenzen’ – zou kenmerkend worden voor de Nederlandse houding ten opzichte van slavernij. In Azië zou al vanaf de eerste jaren van de VOC (1602) slavenarbeid zonder morele restricties gebruikt worden. De VOC had een enorme behoefte aan arbeidskrachten, en kocht ter plekke slaven (waarin een levendige handel bestond) of roofde die in een van de eilanden van de Archipel. Vanuit kerkelijke kring werd daar een enkele kritische noot bij geplaatst.  De classes van Walcheren en Amsterdam veroordeelden in 1628/29 in verschillende bewoordingen de slavernij (Amsterdam schreef dat het ‘niet christelijk was lijffeigene te hebben’, Walcheren speelde het nog meer op de man door te oordelen dat het houden van slaven ‘bij den christenen in Indiën voor onstichtelijk en ongeoorloft’ was). De VOC leerde al snel om te gaan met de bijzondere situatie van twee verschillende morele codes en instituties rond slavernij. Het werd VOC employees verboden om hun slaven naar Nederland mee te nemen (huishoudens van VOC werknemers en vrije burgers hadden er vaak vele tientallen in bezit, en het kostte moeite om afstand te doen van de diensteverlening die daarmee gepaard ging). Om de import van tot slaaf gemaakten uit het  Caraïbisch gebied aan banden te leggen bepaalde Staten Generaal in de 18e eeuw dat zij na een verblijf van een jaar in Nederland vrij mens waren.

Deze dubbele moraal – soms samengevat als ‘dominee in Nederland, koopman buiten de grenzen’ – zou kenmerkend worden voor de Nederlandse houding ten opzichte van slavernij

Wat aan deze dubbele moraal ten grondslag was, was de zorg die men deelde - met burgemeester Ten Haeff - om de kwaliteit van de samenleving, om de ‘vrijheid’ van de burgers. Slavernij was een institutie die op geweld was gebaseerd, en veelal met directe gewelduitoefening gepaard ging (de verhalen daarover zijn talrijk en vaak uiterst gruwelijk). De tot slaaf gemaakte werd vrijwel alle ‘agency’ ontnomen, en om hem of haar in deze rol te dwingen en te houden ontwikkelden op slavernij gebaseerde samenlevingen repertoires van directe gewelduitoefening door de slaveneigenaar. In feite werd het geweldsmonopolie van de staat ‘gedelegeerd’ aan de slaveneigenaar, met alle risico’s van willekeur en excessieve geweldsuitoefening van dien. Slavernij was ook gebaseerd op fundamentele ongelijkheid, wat haaks stond op de egalitaire tradities in de Europese samenleving, en op de overtuigingen van bepaalde religieuze stromingen die daaruit putten en daar voedsel aan gaven, zoals de Mennonieten in Nederland en de Quackers in Engeland. Tenslotte was slavernij een recept voor korte termijn economisch gewin – want de slaven konden onder grote druk gezet worden om hard te werken en veel te produceren – maar eveneens voor lange termijn economische en maatschappelijke malaise. Familieverbanden werden uit elkaar getrokken, arbeid werd geassocieerd met dwang en geweld, vertrouwen werd vernietigd – zowel in de plaatsen waar de slaven vandaan kwamen als in de nieuwe plantage-economieën.

Deze geïnstitutionaliseerde dubbele moraal – waarbij Nederland een  min of meer vrije samenleving bleef, maar overzee slaven onbeperkt verhandeld en geëxploiteerd werden – is wat men de Nederlanders kan verwijten. Men handelde niet uit onwetendheid, niet uit onbekendheid met de dramatische gevolgen van de slavernij, maar liet simpelweg de commerciële voordelen overzee zwaarder wegen dan de morele nadelen. Daarmee werd ontelbaren onnoembaar leed aangedaan, toen en daar, maar werden tevens de mogelijkheden van de tot slaaf gemaakten en hun kinderen, kindskinderen en alle generaties na hen sterk nadelig beïnvloed. De slavenhandel was massaal – zowel in de Oost als in de West – en het was druk van buiten, vanuit het steeds machtiger Verenigd Koninkrijk, die Nederland bracht tot de afschaffing van de slavenhandel en de slavernij. Daarbij werd – om het verhaal toch weer een wat optimistischer draai te geven – voor de afschaffing geput uit de egalitaire tradities die al in de Late Middeleeuwen een samenleving zonder slavernij in Noord-West Europa hadden doen ontstaan. Want dat is een punt dat toch ook gemaakt mag worden: dit deel van de wereld was niet alleen bijzonder vanwege het ontstaan van een samenleving zonder slavernij tussen 1200 en 1500, maar ook omdat zich na 1780 een beweging manifesteerde gericht op het afschaffen van handel in en het exploiteren van slaven. Daarbij speelden economische motieven geen beslissende rol – slavernij als systeem was en bleef tamelijk winstgevend – maar waren het vooral religieuze en sociaal-politieke motieven die de beweging voor afschaffing stuwden.  En het opleven van het verzet tegen slavernij door de tot slaaf gemaakten zelf, speelde in deze eveneens een grote rol – dat werd gevoed door Verlichtingsidealen van gelijkheid en vrijheid.

Conclusie

We bekennen dus schuld, aan mensonterende slavernij, aan een dubbele moraal (die in feite de dubbele moraal van het kolonialisme was), aan het profiteren van korte termijn winsten die ten koste gingen van lange termijn ontwikkelingsmogelijkheden – voor dit alles mea culpa, mea maxima culpa. Maar we onderkennen ook dat de samenleving van Noord-west Europa de waarden en ideeën koesterden en ontwikkelden die het ideaal van een slavernij-vrije samenleving en van de afschaffing van dit mensonterende institutie binnen het bereik van het mogelijke brachten.

Deze tekst is een samenvatting van een hoofdstuk over slavernij in het samen met Maarten Prak geschreven boek ‘Pioneers of Capitalism. The Netherlands 1000-1800’ dat volgend jaar zal verschijnen  bij Princeton University Press. Over Nederland als land zonder slavernij hebben we al geschreven in Nederland en het Poldermodel (Prometheus 2013). Het verhaal over Middelburg in 1595 is ontleend aan Dienke Hondius, Afrikanen in Zeeland, Moren in Middelburg, in Zeeland, 2005, nr. 1, 13-25.

Te citeren als

Jan Luiten van Zanden, “Dubbele moraal van Nederland tijdens slavenij”, Me Judice, 22 juli 2020.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding 'Slavery' door 'Baggis'

Ontvang updates via e-mail