Inleiding
In Nederland woedt momenteel een verhitte discussie over de ontwikkeling van de lonen in relatie tot de inflatie en de arbeidsproductiviteit. Werkgeversorganisaties (AWVN, VNO-NCW en MKB-Nederland) en De Nederlandsche Bank (DNB) stellen dat een te hoge loongroei de Nederlandse concurrentiepositie kan ondermijnen. De grootste vakbond FNV beargumenteert juist dat in Nederland de lonen al veel langer achterblijven bij de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit, en dat een inhaalslag van de lonen gerechtvaardigd is.
Wanneer we 1995 als startpunt nemen, blijkt dat de loonkostenontwikkeling sinds dat jaar inderdaad is achtergebleven bij de productiviteit, wat suggereert dat er nog steeds sprake is van inhaalgroei van lonen (zie figuur 1, links). Wanneer we echter 2005 als startpunt van de vergelijking nemen (zie figuur 1, rechts), laat deze figuur juist zien dat de loonkostenontwikkeling consistent is met een verslechtering van de Nederlandse concurrentiepositie. Afhankelijk van de weergave kunnen dezelfde cijfers dus twee tegengestelde standpunten onderbouwen. Los daarvan zijn ook de kosten van andere inputs – energie, grondstoffen, grond – van belang voor de concurrentiepositie. De vraag is dan ook hoe het werkelijk gesteld is met de Nederlandse concurrentiepositie. Tegen de achtergrond van de discussie over de loonontwikkeling speelt ook de bredere discussie over de achterblijvende concurrentiekracht in Europa. Mario Draghi heeft hierover in 2024 een uitgebreid rapport gepubliceerd.
Figuur 1. Indexatie bepaalt conclusie: achterblijvende of doorschietende lonen.

Bron: CBS, RaboResearch 2025
In dit artikel analyseren we de Nederlandse concurrentiepositie aan de hand van de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product (p.e.p.). Dit is een veelgebruikte maatstaf om trends in de concurrentiepositie van een land of sector te analyseren en meet de ontwikkeling van de nominale loonkosten ten opzichte van de reële arbeidsproductiviteit. Ook andere factoren kunnen drukken op de concurrentiepositie, bijvoorbeeld wanneer de prijzen van grondstoffen of energie harder zijn opgelopen dan in andere landen. Daarom maken we ook zijdelings een koppeling met de kosten voor energie.
Bij de analyse van de loonkosten p.e.p. is het belangrijk om te kijken naar het exportgerelateerde deel van de totale economie. We spiegelen de Nederlandse positie vooral aan het gemiddelde voor de eurozone en de Verenigde Staten. Naast een macro-economische internationale vergelijking van de ontwikkeling van de loonkosten p.e.p. binnen de Nederlandse economie brengen we de loonkosten p.e.p. ook op een lager aggregatieniveau in kaart, namelijk voor 19 sectoren die blootstaan aan internationale concurrentie. Tot slot gaan we kort in op enkele achterliggende trends die de verandering van de loonkosten p.e.p. kunnen verklaren.
Ontwikkeling reële lonen en productiviteit
De loonkosten p.e.p. zijn in de afgelopen jaren gestegen, maar minder hard in exporterende sectoren (zie figuur 2). De figuur toont de nominale loonkosten die in Nederland nodig zijn om economische activiteiten te verrichten die in 2015 in de eurozone gemiddeld 100 euro aan toegevoegde waarde vertegenwoordigden. De lichtblauwe lijn toont het exportgewogen gemiddelde van de loonkosten per eenheid product op basis van de toegevoegde waarde, terwijl de donkerblauwe lijn de exportgerelateerde werkgelegenheid als weging gebruikt (zie het volledige rapport voor de technische toelichting). Wanneer we onze blik richten op exporterende sectoren, zijn de loonkosten in internationaal opzicht concurrerender dan de gemiddelde loonkosten per eenheid product voor de hele Nederlandse economie doen vermoeden.
In binnenlandse dienstensectoren met een lage productiviteitsgroei, zoals onderwijs en zorg, groeien de lonen op de lange termijn mee met sectoren met een hoge productiviteitsgroei – dit fenomeen staat ook wel bekend als de Wet van Baumol. Een verbetering of verslechtering van de loonkosten p.e.p. in een sector kan het gevolg zijn van ontwikkelingen binnen deze sector, maar ook van samenstellingseffecten. Bijvoorbeeld wanneer hoogproductieve bedrijven sneller groeien.
Figuur 2. Ontwikkeling loonkosten per eenheid product gunstiger in exporterende sectoren.

Noot: een eenheid product is gestandaardiseerd op 100 euro toegevoegde waarde in 2015 in de eurozone. Bron: RaboResearch 2025
Internationale vergelijking
Figuur 2 liet zien dat dat loonkosten per eenheid product sinds 2015 stevig zijn opgelopen. Voor het concurrentievermogen van een land is het echter alleen van belang hoe dit zich verhoudt tot andere landen. Hierbij wordt meestal naar trends gekeken. Deze geven echter een onvolledig beeld van het concurrentievermogen van een economie, omdat óók de uitgangspositie van landen zeer belangrijk is. Het vergelijken van niveaus van loonkosten per eenheid product is echter complex.
Om niveaus van loonkosten p.e.p. tussen landen te kunnen vergelijken, hebben we de toegevoegde waarde van sectoren met behulp van sectorale koopkrachtpariteiten (PPP’s) gecorrigeerd voor relatieve prijsverschillen tussen landen (zie het volledige rapport voor technische toelichting). Uit de niveauvergelijking (zie figuur 3) blijkt dat de uitgangspositie van Nederland relatief goed is. Gewogen naar de exportgerelateerde werkgelegenheid lagen loonkosten per eenheid product in 2023 13% lager dan gemiddeld in de eurozone. De relatief hoge loonkosten p.e.p. in Duitsland vallen op, omdat Duitsland net als Nederland structureel aanzienlijke overschotten op de lopende rekening boekt. Evenzeer opvallend zijn de relatief lage loonkosten per eenheid product in de VS.
De relatief hoge loonkosten p.e.p. in Duitsland vallen op, omdat Duitsland net als Nederland structureel aanzienlijke overschotten op de lopende rekening boekt. Evenzeer opvallend zijn de relatief lage loonkosten per eenheid product in de VS.
Ten opzichte van de VS lagen loonkosten p.e.p. in 2023 echter 22% hoger. Hoewel de VS structureel omvangrijke tekorten op de lopende rekening heeft, ligt de productiviteit in exporterende sectoren er deels zeer hoog. Het handelstekort van de VS hangt o.a. samen met de rol van de dollar als reservevaluta. Ook behaalt de VS gemiddeld een relatief hoog rendement op buitenlandse investeringen.
De gunstige uitgangspositie die zichtbaar is in figuur 5 voor Nederland – ook in 2023 – is consistent met de nog altijd omvangrijke overschotten op de lopende rekening, en ook met de nog altijd lage werkloosheid en hoge vacaturegraad. Toch is bij de interpretatie de nodige voorzichtigheid geboden, omdat relatieve prijsverschillen tussen landen lastig meetbaar zijn. Het is dan ook goed mogelijk dat de ogenschijnlijk slechte uitgangspositie van bijvoorbeeld Duitsland en de juist gunstige uitgangspositie van Nederland gedeeltelijk het gevolg zijn van meetfouten.
Figuur 3. Niveau exportgewogen loonkosten p.e.p. ligt laag in Nederland ondanks recente stijging.

Noot: ontwikkeling loonkosten per eenheid product gewogen naar exportgerelateerde werkgelegenheid. Een eenheid product is gestandaardiseerd op 100 euro toegevoegde waarde in de eurozone in 2015. Bron: RaboResearch, 2025.
Sectorale concurrentiekracht: uitgangspositie en ontwikkeling
De hiervoor geschetste macro-economische ontwikkelingen verhullen dat er grote verschillen zijn tussen sectoren. In deze paragraaf bekijken we de loonkosten p.e.p. in de Nederlandse economie daarom per sector. Hierbij zetten we de trend in de loonkosten p.e.p. (over de periode 2015-2023) ten opzichte van de eurozone en de VS af tegen het niveau in 2015, en ook tegen de RCA (Revealed Comparative Advantage) van elke sector in 2015. De RCA is een veelgebruikte maatstaf voor de mate waarin de export van een land gespecialiseerd is in een bepaalde sector (zie appendix 1). Als een land gespecialiseerd is in het exporteren van bepaalde goederen en diensten, is dat een belangrijke aanwijzing dat het land hierin een concurrentievoordeel heeft.
In de analyses in deze paragraaf kijken we, zoals gezegd, vooral naar de loonkosten per eenheid product. Voor trends in de concurrentiepositie van sectoren zijn echter ook andere factoren van belang, zoals de relatieve ontwikkeling van de energiekosten. De energiekosten zijn sinds 2022 in Nederland sterker opgelopen dan in andere landen. Hoewel we in energie-intensieve sectoren – zoals de chemische industrie – zien dat de loonkosten p.e.p. zijn opgelopen, laat onze analyse alleen het indirecte effect van de hogere energiekosten zien.
Nederland versus de eurozone
Figuur 4 toont de loonkosten p.e.p. van 19 sectoren ten opzichte van het eurozonegemiddelde. We nemen in de analyse alleen sectoren mee die blootstaan aan internationale concurrentie en laten daarom sectoren zoals de overheid, de zorg, het onderwijs, de recreatiesector en de horeca achterwege. In de bovenste deelfiguur is op de horizontale as de uitgangspositie van een sector in 2015 weergegeven op basis van de RCA en in de onderste figuur het niveau van de loonkosten per eenheid product. We gebruiken twee indicatoren voor de relatieve uitgangspositie van de concurrentiekracht/specialisatie van een sector, omdat er zogezegd wel kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij een internationale vergelijking op basis van het niveau van de loonkosten p.e.p..
Sectoren rechts van de verticale as hebben een betere uitgangspositie dan het eurozonegemiddelde en sectoren links van de as juist een minder gunstige uitgangspositie. Op de verticale as staat de ontwikkeling van de loonkosten p.e.p. over de periode 2015-2023. Sectoren boven de horizontale as zijn de afgelopen tijd relatief goedkoper geworden dan gemiddeld in de eurozone en sectoren onder de as juist relatief duurder. In energie-intensieve sectoren wordt de ontwikkeling van de concurrentiepositie waarschijnlijk te gunstig ingeschat op basis van de in figuur 4 getoonde analyse, omdat de energiekosten in Nederland relatief hard zijn opgelopen.
Tussen de Nederlandse sectoren zijn grote verschillen in concurrentiekracht bezien vanuit de loonkosten p.e.p. Ten opzichte van de eurozone hebben de sectoren handel, machinebouw en farmaceutische industrie hun concurrentievoordeel vergroot. Sectoren zoals chemie, landbouw, vervoer en opslag, de voedingsmiddelenindustrie en ICT staan juist onder druk. Veel van deze sectoren zijn energie-intensief en hebben te lijden onder de afgelopen jaren fors gestegen energiekosten.
Figuur 4. Ontwikkeling loonkosten p.e.p. ten opzichte van eurozone laat een gemengd beeld zien in sectoren waar Nederland al een sterke uitgangspositie had.

Toelichting I: * Industriële sectoren, ** Onder meer vervaardiging meubels, sierraden, speelgoed, muziekinstrumenten en sportartikelen. *** Onder meer consultancybureaus, advocatenkantoren, ingenieurs- en architectenbureaus. **** Onder meer schoonmaakbedrijven, beveiliging en uitzendbureaus. Toelichting II: De omvang van de bollen is proportioneel aan het aantal exportgerelateerde banen in de sector. Toelichting III: Een eenheid product is gestandaardiseerd op 100 euro toegevoegde waarde in 2015 in de eurozone. Bron: Bron: OECD TiVA, Eurostat, RaboResearch 2025.
Nederland versus de VS
Ten opzichte van de VS hebben sectoren zoals handel en machinebouw een gunstige concurrentiepositie (figuur 5). De loonkosten p.e.p. in de ICT-sector, de overige industrie en de textiel-, kleding- en lederindustrie lopen in Nederland veel harder op dan in de VS. We kunnen de chemische en farmaceutische industrie echter niet separaat vergelijken. Daarom moeten we hierbij wel aantekenen dat de gunstige positie van Nederland waarschijnlijk vooral komt door gunstige ontwikkelingen in de farmaceutische industrie en niet zozeer in de chemische industrie. Zoals gezegd, bevindt de chemische sector zich sinds de energiecrisis van 2022/2023 in zwaar weer, waardoor de productiviteit per uur sterk onder druk staat. In de VS zijn de energiekosten juist relatief gunstig, waardoor de chemie ten opzichte van de VS waarschijnlijk op een nóg grotere afstand staat dan ten opzichte van de eurozone.
Opvallend is dat Nederland het vergeleken met de VS nog slechter doet qua concurrentiekracht in de ICT-sector dan vergeleken met de eurozone. Dat komt waarschijnlijk doordat de eurozone als geheel in deze sector ook al op achterstand staat ten opzichte van de VS [...] Bij de ontwikkeling van AI lijkt Europa opnieuw op achterstand te staan.
Opvallend is dat Nederland het vergeleken met de VS nog slechter doet qua concurrentiekracht in de ICT-sector dan vergeleken met de eurozone. Dat komt waarschijnlijk doordat de eurozone als geheel in deze sector ook al op achterstand staat ten opzichte van de VS. In zijn rapport ‘The Future of European Competitiveness’ benadrukt voormalig ECB-president Mario Draghi hoezeer Europa achterloopt ten opzichte van de VS op het terrein van digitale technologie. Bij de ontwikkeling van AI lijkt Europa opnieuw op achterstand te staan. En geen enkel Europees bedrijf behoort tot de mondiale top tien als het gaat om investeringen in quantum computing.
Figuur 5. Binnen sectoren waarin Nederland gespecialiseerd is, laat vooral ICT sterke achteruitgang van concurrentiepositie zien ten opzichte van VS.

Toelichting I: *industriële sectoren; **onder meer vervaardiging meubels, sierraden, speelgoed, muziekinstrumenten en sportartikelen; ***onder meer consultancybureaus, advocatenkantoren, ingenieurs- en architectenbureaus; ****onder meer schoonmaakbedrijven, beveiliging en uitzendbureaus. Toelichting II: de omvang van de bollen is proportioneel aan het aantal exportgerelateerde banen in de sector. Toelichting III: een eenheid product is gestandaardiseerd op 100 euro toegevoegde waarde in 2015 in de eurozone. Bron: OECD TiVA, Eurostat, RaboResearch 2025.
Loonontwikkeling versus productiviteitsontwikkeling
Een belangrijke vervolgstap is om te kijken naar de achterliggende oorzaken achter de trendmatige ontwikkeling van de loonkosten p.e.p. per sector. Hierbij gaat het dus om de positie van sectoren op de verticale as van de figuren 4 en 5 (en niet de horizontale as). Wat verklaart dat sectoren in de periode 2015-2023 goedkoper dan wel duurder zijn geworden dan in de eurozone of VS? Om deze vraag te beantwoorden, hebben we het verschil in loonkosten p.e.p. tussen Nederland en de eurozone (figuur 6) en Nederland en de VS (figuur 7) uitgesplitst naar de bijdrage van verschillen in loon- en productiviteitsgroei.
Nederland versus de eurozone
Een algemene observatie is dat veel Nederlandse sectoren waar de loonkosten p.e.p. zijn toegenomen ten opzichte van de eurozone, dit vaak komt door hogere nominale loongroei in combinatie met achterblijvende productiviteitsgroei. Dit is bijvoorbeeld goed zichtbaar in de voedingsmiddelenindustrie die in de periode 2015-2023 per jaar 2% duurder is geworden dan het eurozonegemiddelde, omdat de lonen ruwweg 1%-punt harder stegen dan in de eurozone, terwijl de productiviteitsgroei juist met 1%-punt per jaar achterbleef.
Voor sectoren die de loonkosten p.e.p. sterk wisten te verbeteren ten opzichte van de eurozone, is dit meestal toe te schrijven aan productiviteitsverbeteringen. Alleen in de chemische en farmaceutische industrie stegen bovendien de loonkosten iets minder hard dan in de eurozone, maar dit effect is zeer beperkt.
Figuur 6. Bij Nederlandse sectoren waar loonkosten p.e.p. harder zijn opgelopen dan gemiddeld in de eurozone komt dat vaak door combinatie van achterblijvende productiviteit en sterke loongroei.

Bron: Eurostat, RaboResearch 2025.
Nederland versus de VS
Waar de loonkosten p.e.p. van Nederlandse sectoren ten opzichte van de eurozone vaak onder druk staan door een combinatie van een hogere groei van de loonkosten en achterblijvende productiviteitsgroei, zien we vergeleken met de VS een totaal andere dynamiek. Sectoren waar de loonkosten p.e.p. sinds 2015 verhoudingsgewijs hard zijn opgelopen hebben de schade gedeeltelijk weten te beperken door een minder sterke groei van de loonkosten (zie figuur 7). Ook in de landbouw en elektrotechnische industrie zien we dit beeld: Amerikaanse sectoren wisten een hogere productiviteitsgroei te realiseren, maar de loonkosten groeiden er ook een stuk harder dan in Nederland. In sectoren waar Nederland de loonkosten p.e.p. ten opzichte van de VS juist wist te verbeteren, was dit hoofdzakelijk het gevolg van productiviteitsgroei. De bijdrage van wisselkoerseffecten aan de verbetering van de loonkosten p.e.p. van Nederland vis-à-vis de VS is zo’n 0,3%-punt per jaar.
Figuur 7. Lagere groei loonkosten beperkt Nederlandse concurrentiekrachtverliezen vergeleken met VS.

Bron: Eurostat, RaboResearch 2025.
Rol energieprijzen
Een belangrijke rol is weggelegd voor de kosten en leveringszekerheid van energie. Er zijn grote verschillen in energieprijzen tussen Europa en de VS (zie figuur 8, links, voor verschillen in prijzen van aardgas). De belangrijkste benchmark voor de gasprijs in Europa (de TTF) ligt vier à vijf keer hoger dan de benchmark voor de VS (Henry Hub). De hoge gasprijzen in Europa ten opzichte van die in de VS hebben in energie-intensieve sectoren, zoals de chemische industrie, een grote invloed op het concurrentievermogen. Ook de elektriciteitsprijzen liggen in de VS aanzienlijk lager dan in Europa, en bovendien bestaan hierin ook binnen Europa aanzienlijke verschillen.
Figuur 8. Internationale verschillen in energieprijzen hebben grote impact op energie-intensieve sectoren.

Bron: Macrobond (links), CBS (rechts).
De gemiddelde zogenoemde ‘day ahead-prijs’ van elektriciteit lag in 2024 in Nederland ongeveer op het Europese gemiddelde van 75 euro per megawattuur (Mwh), maar in bijvoorbeeld Frankrijk waren de stroomprijzen fors lager. Bovendien zijn er aanzienlijke verschillen in aansluitingskosten: Nederlandse bedrijven betaalden hiervoor in 2024 gemiddeld 20 euro/Mwh, zo’n twaalf keer de kosten in onze buurlanden. Hierdoor hebben energie-intensieve sectoren ook ten opzichte van de eurozone terrein verloren. Daar komt nog bij dat een aantal landen – bijvoorbeeld Duitsland – energie-intensieve sectoren financieel steunt, om fabriekssluitingen te voorkomen.
Conclusie en discussie
Een belangrijke constatering is dat de productiviteit (en daarmee het loonniveau) van de externe sector in belangrijke mate bepalend is voor de hoogte van het loonniveau in afgeschermde binnenlandse sectoren. Daarom is het bij een landenvergelijking van de loonkosten p.e.p. essentieel om deze te richten op exportgerichte sectoren – zoals wij in deze studie hebben gedaan. Ook is het voor een zuiver beeld van de relatieve loonkosten p.e.p. belangrijk om niet alleen te kijken naar trends, maar ook naar de uitgangspositie. Dat hebben we in deze studie gedaan door gebruik te maken van sectorale koopkrachtpariteiten (PPP’s).
Een eerste belangrijke conclusie van onze studie is dat de Nederlandse economie een sterke internationale uitgangspositie heeft als het gaat om het concurrentievermogen bezien vanuit de loonkosten en productiviteit, maar dat de trend de afgelopen jaren minder gunstig is. Het niveau van de loonkosten p.e.p. van het exportgeoriënteerde deel van de economie is relatief laag ten opzichte van het eurozonegemiddelde, hoewel loonkosten p.e.p. in exporterende sectoren in de VS nog lager liggen. De relatief gunstige uitgangspositie komt ook tot uitdrukking in het structurele overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans.
Een belangrijke constatering is dat de productiviteit (en daarmee het loonniveau) van de externe sector in belangrijke mate bepalend is voor de hoogte van het loonniveau in afgeschermde binnenlandse sectoren.
Naast productiviteit en loongroei is ook het beroep dat sectoren op het milieu en de fysieke ruimte doen van belang. Daarnaast kan de aanwezigheid van bepaalde sectoren voordelen met zich meebrengen voor kennisnetwerken of voor strategische autonomie. Het is belangrijk om bij discussies over de structuur van de economie ook deze niet-economische factoren mee te wegen.
Productiviteitsgroei is op de lange termijn leidend voor loongroei
In welke mate verdere loongroei in verschillende sectoren wenselijk is, laat zich aan de hand van onze studie niet goed beantwoorden. Wij kijken namelijk maar naar één kostencomponent, terwijl voor het concurrentievermogen ook de relatieve prijzen van andere inputs van belang zijn. Bovendien zijn er ook binnen hoofdsectoren grote verschillen tussen bedrijfstakken en individuele bedrijven. In sectoren waar de concurrentiepositie onder druk staat, kan verdere loongroei zorgen voor een achteruitgang van de werkgelegenheid. Dit kan leiden tot een transitie van werknemers en kapitaal naar sectoren waar de productiviteit hoger ligt, maar het kan ook tot pijnlijke transitie-effecten leiden.
Ook in sectoren met een sterke – of zich sterk verbeterende – concurrentiepositie is verdere hoge loongroei niet per definitie de vanuit welvaartsperspectief meest wenselijke uitkomst. Zeker niet in sectoren waar het loonpeil al relatief hoog ligt. Verdere loongroei kan toekomstige investeringen en verdere groei in deze sectoren namelijk onder druk zetten. Dit kan verdere specialisatie in sectoren waar Nederland sterk in is in de weg staan. En dat kan de groei van inkomens op de langere termijn juist verlagen. Een ongunstige ontwikkeling van de economische structuur is namelijk een belangrijke oorzaak van de relatief lage productiviteitsgroei in Nederland.
Deze publicatie is een ingekorte versie van de volledige studie.