Een normwaarde uit het verleden
Het in bedrijven verdiende inkomen valt toe aan werkenden en aan kapitaalverschaffers. De arbeidsinkomensquote toont het aandeel van de factor arbeid. Het complement – de kapitaalinkomensquote – is een indicator voor de winstgevendheid van bedrijven.
Het kiezen van een streefcijfer voor de quote is een late oprisping van plan-socialistisch denken.
Na de Tweede Wereldoorlog ligt de arbeidsinkomensquote aan banden door de destijds gevoerde geleide loonpolitiek. De loonmatiging voedt winsten en investeringen. Daarvandaan groeit de economie als kool. Door toenemende krapte op de arbeidsmarkt exploderen de lonen vanaf 1964. De sterk stijgende arbeidskosten hollen de winsten uit. Vele honderdduizenden worden werkloos of vloeien af naar de WAO. Langzaam maar zeker groeit het besef dat matiging van de arbeidskosten geboden is. In de jaren tachtig vinden werkgevers en werknemers in de Sociaal-Economische Raad elkaar op een streefwaarde voor de arbeidsinkomensquote van 80 procent.
De evenwichtswaarde van de arbeidsinkomensquote
De arbeidsinkomensquote bedraagt in 2025 bijna 70 procent. Zij is daarmee veel lager dan de vroegere streefwaarde, wat overigens mede het resultaat is van een definitiewijziging.[1] Het verkiezingsprogramma van GroenLinks-PvdA kiest niettemin als doelstelling 80 procent. Een stijging met circa 10 procentpunt vereist een enorme loongolf. Kapitaalverschaffers zouden in 2025 meer dan 70 miljard moeten inleveren ten gunste van de factor arbeid. Door hun afzetprijzen te verhogen zullen ondernemingen proberen de extra loonstijging af te wentelen op hun afnemers. De arbeidsinkomensquote daalt daardoor weer, tenzij de vakbonden erin slagen de koopkracht van de achterban te beschermen door volledige prijscompensatie af te dwingen.
Het kiezen van een streefcijfer voor de quote is een late oprisping van plan-socialistisch denken. Zolang Nederland geen afscheid neemt van de markteconomie, zorgt het prijsmechanisme er echter voor dat de quote tendeert naar de waarde waarbij de bedrijven een marktconform rendement realiseren: de evenwichtswaarde van de arbeidsinkomensquote.[2]
Een theoretische mogelijkheid is dat de overheid een bepaalde stijging van de cao-lonen dwingend voorschrijft. De Wet op de loonvorming staat overheidsingrijpen in de loonvorming echter slechts onder uitzonderlijke omstandigheden toe. Meer kans maakt een verhoging van de sociale uitkeringen.
Deze evenwichtswaarde hangt met name af van de hoogte van de reële kapitaalkosten. Gaan die omhoog, dan wordt de financiering van investeringen duurder – eisen kapitaalverschaffers een hoger rendement en blijft er minder over voor de factor arbeid. Dalen de kapitaalkosten, dan loopt – omgekeerd – de evenwichtswaarde van de quote op. Politici kunnen de uitkomst van deze marktprocessen slechts beperkt bijsturen, tenzij zij afscheid nemen van de bestaande economische orde.
De gevolgen van een onbesuisde loongolf
Een theoretische mogelijkheid is dat de overheid een bepaalde stijging van de cao-lonen dwingend voorschrijft. De Wet op de loonvorming staat overheidsingrijpen in de loonvorming echter slechts onder uitzonderlijke omstandigheden toe. Meer kans maakt een verhoging van de sociale uitkeringen, gefinancierd door hogere belastingen en premies op het looninkomen. Tijdens loononderhandelingen zullen bonden compensatie eisen voor het koopkrachtverlies door de gestegen lastendruk. En zij stellen zich bij die onderhandelingen harder op wanneer zij weten dat leden die door hogere lonen hun baan verliezen er financieel minder op achteruit gaan.
Het programma van GroenLinks-PvdA belooft inderdaad hogere uitkeringen. Wordt dit voornemen omgezet in beleid, dan zal de arbeidsinkomensquote een tijd lang hoger uitkomen. Bij een ongewijzigd marktconform rendement verandert de evenwichtswaarde van de quote echter niet. Na verloop van tijd ligt de quote daarom weer even hoog als anders het geval zou zijn geweest. De werkloosheid ligt echter blijvend hoger, doordat hogere uitkeringen en de hogere lastendruk op het arbeidsinkomen de evenwichtswerkloosheid opstuwen. Dat is de omvang van de werkloosheid bij een economie zonder spanningen. De door GroenLinks-PvdA gewenste stijging van de quote blijft dus na verloop van tijd achterwege, maar de werkloosheid belandt wel blijvend op een hoger niveau.
De door GroenLinks-PvdA beoogde loongolf in de sector bedrijven heeft ook grote gevolgen voor de overheidsfinanciën. Wil de overheid concurrerend blijven op de arbeidsmarkt, dan zullen de salarissen van ambtenaren, onderwijsgevenden en zorgverleners mee moeten groeien met die in de bedrijven.
Op dit moment rekent het Centraal Planbureau de verkiezingsprogramma’s van een aantal politieke partijen door. Uitgangspunt hierbij is dat het beleid van het demissionaire kabinet tot en met 2030 onveranderd wordt voortgezet. De gevolgen van de programma’s voor de economie en de schatkist worden afgezet tegen dit basispad.
De door GroenLinks-PvdA beoogde loongolf in de sector bedrijven heeft ook grote gevolgen voor de overheidsfinanciën. Wil de overheid concurrerend blijven op de arbeidsmarkt, dan zullen de salarissen van ambtenaren, onderwijsgevenden en zorgverleners mee moeten groeien met die in de bedrijven. De uitgavenstijging valt te becijferen op de achterkant van een bierviltje. De lonen moeten – bij nog ongewijzigde prijzen – omhoog met 14 procent, voor een stijging van de arbeidsinkomensquote met 10 procentpunt (10/70 × 100 = 14 procent). De loonsom van de overheid bedraagt in 2030 zonder nader beleid 120 miljard. Wanneer de salarissen met 14 procent omhooggaan, dan komt deze loonsom 17 miljard hoger uit. Daar zal de groen-rode combinatie geen geld voor vinden, nu zij meer voor defensie en wonen wil uitgeven, zonder te bezuinigen op de uitgaven voor onderwijs, de zorg en de sociale zekerheid.
Voetnoten
[1] Bij het bepalen van de arbeidsinkomensquote wordt tegenwoordig het hele inkomen van zelfstandigen als arbeidsinkomen beschouwd. Eerder werd aan zelfstandigen een looninkomen toegerekend dat gelijk is aan het gemiddelde loon van werknemers. Door de definitiewijziging zakte het niveau van de quote met omstreeks 5 procentpunt. Zie Butler et al. (2016).
[2] Het Centraal Planbureau introduceerde dit concept in 2020. Zie Draper en Huizinga (2020).
Referenties
Bas Butler, Dirk van den Bergen en Henk Kranendonk (2016), Herziening arbeidsinkomensquote, Economisch-Statistische Berichten, 101(4743), 694-695.
Nick Draper en F.H. Huizinga (2000), ELIS: Equilibrium labour income share, De Economist, 148(5), 671-684.
Te citeren als
Jan Donders, Flip de Kam, “Verkiezingsprogramma GroenLinks-PvdA: Plansocialisme zonder toekomst”,
Me Judice,
5 september 2025.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Via '
PxHere'