Verdeling kapitaal en arbeid al jaren stabiel

Verdeling kapitaal en arbeid al jaren stabiel image
Via 'PxHere'

Wie wil weten hoe de welvaart wordt verdeeld over kapitaal en arbeid moet kijken naar de lange termijn verbanden. De Arbeidsinkomensquote (AIQ) kent de nodige beperkingen, maar suggereert – net als de Kapitaalinkomensquote (KIQ) – nog altijd een stabiele verdeling. Dit stabiele beeld wordt bovendien bevestigd door de gelijk opgaande ontwikkeling van de reële lonen en de arbeidsproductiviteit in ons land, aldus Edward Feitsma en Edwin van Scherrenburg.

Inleiding

Met de terugkeer van recessie(-vrees) beleeft ook de discussie over de verdeling van inkomen tussen kapitaal en arbeid momenteel een heropleving onder politici en economen. Het doel van dit artikel is om deze discussie op de goede gronden te helpen voeren. Dat doen we door recente ontwikkelingen en publicaties over dit onderwerp te adresseren, maar vooral door te zoeken naar langere termijn deugdelijke maatstaven voor de zogeheten categoriale inkomensverdeling.[1]

Korte termijn ontwikkelingen en publicaties

In het voorjaar deed het Centraal Planbureau (CPB) bijvoorbeeld een duit in het verdelings-zakje door de pijn van inflatie voor verschillende huishoudens in kaart te brengen en te pleiten voor een eenmalige loonsverhoging. Volgens het CPB valt het welvaartsverlies, als gevolg van stijgende energieprijzen, voor ons land tot dusver mee. De importprijzen stegen vorig jaar weliswaar met 10,1%, maar ook de exportprijzen liepen met 8,4% op, wat een bescheiden ruilvoetverlies opleverde van 1,6%. Tegelijk concludeerde het planbureau een stijging van de bedrijfswinsten van 13,7 miljard euro in het eerste kwartaal 2022 ten opzichte van eerste kwartaal 2021. Deze mix van factoren maakt een eenmalige loongolf zowel mogelijk als noodzakelijk, aldus het CPB destijds. Een uitspraak die gretig navolging vond in het publieke debat.

Volatiele cijfers

Een opsteker voor onze nationale welvaart moeten we natuurlijk vieren, maar de door CPB bepleite herverdeling volgt niet logisch uit de cijfers die men gebruikte. Men kan immers ook betogen dat een ingreep in de functionele verdeling hierdoor mínder nodig is. De ontwikkeling van zowel de ruilvoet en van bedrijfswinsten zijn immers notoir volatiel en daardoor ongeschikt om te vergelijken met slechts één jaar: daarvoor zijn langere tijdsintervallen nodig. En winst is bovendien niet zomaar winst. Dit heeft te maken met de oorzaak van winststijgingen. Een oploop in de cijfers kan er ook op duiden dat winsten zijn ingehouden voor onzekere tijden (voor de opbouw van reserves) waardoor er tijdelijk minder is geïnvesteerd. Zo wees het CBS er onlangs nog op dat de winstquote – dat wil zeggen de operationele winst als percentage van de toegevoegde waarde – juist licht is gedaald ten opzichte van Q1 2021, omdat de procentuele stijging van de beloning van werknemers groter was dan die van de operationele winst. Ten slotte oogt de door het planbureau gekozen tijdsspanne willekeurig. Vorig jaar zat ons land immers nog op slot door corona, logisch dat winsten sindsdien zijn gestegen. Ondertussen kon het effect van “Oekraïne” op de bedrijfsresultaten nog maar beperkt worden verwerkt door het CPB.

Korte termijn ontwikkelingen in volatiele maatstaven als bedrijfsresultaten of nationale ruilvoetwinsten zijn te instabiel voor deugdelijke antwoorden op verdelingsvraagstukken en uitspraken over de loonontwikkeling.

Dan de lonen. Volgens de meest accurate bron voor CAO-cijfers[2] stegen de cao-lonen in oktober gemiddeld met 4,7%, op 12 maandbasis; een record en met inmiddels enkele grote uitschieters. Het vorige maandrecord voor de lonen dateerde van oktober 2008, toen de lonen gemiddeld met 3,4% omhoog gingen in de cao-afspraken. In de eerste zes maanden van dit jaar gaat het om meer dan 3%. De door het CPB bepleitte loonstijging lijkt daarmee al in gang gezet. Dit is bovendien exclusief alles wat er incidenteel gebeurt buiten de cao-lonen om. Deze incidentele stijgingen door ABNAMRO-economen bijvoorbeeld becijferd op zo’n 1,3% houden -mede door de krapte op de arbeidsmarkt- al langere tijd aan. Hiermee is de daadwerkelijke stijging van de lonen in de praktijk rond de 6%.

Figuur 1. Ontwikkeling CAO-lonen op 12 maandsbasis en aantal afgesloten CAO’s, september 2022.

Bron: CAO-kijker

De ontwikkeling van de lonen loopt daarmee redelijk in lijn met de kerninflatie, dat wil zeggen de inflatie geschoond van voedsel en energie. Deze kerninflatie bedroeg in oktober 6 procent, 0,3 procent hoger dan in september. Overigens gaan tarieven van zelfstandigen op werkplatformen inmiddels zelfs omhoog met dubbele cijfers tot percentages van 20-30%.    

Langere termijn beeld

Arbeidsinkomensquote

Figuur 2 brengt (één van de) AIQ(s) in beeld. Opvallend is het vrij stabiele beeld bij deze grootheid. Deze AIQ is sinds 1960 maar met enkele procentpunten opgelopen naar zo’n 74% na een piek op 80,7% in 1979. Na het beroemde Akkoord van Wassenaar liep de AIQ weer terug. DNB bevestigde onlangs dit beeld van een vrij stabiele AIQ op de langere termijn.

Figuur 2. Ontwikkeling AIQ bedrijven 1960—2022.

Bron: ESB

De grafiek geeft de AIQ weer vanuit het perspectief van bedrijven: de noemer in deze AIQ is hierbij relatief groot omdat deze bestaat uit de (bruto) toegevoegde waarde, inclusief afschrijvingen. Alternatief is om de AIQ op te stellen vanuit inkomensperspectief, zonder afschrijvingen in de totale beloning van de productiefactoren. Gemiddeld ligt deze AIQ zo’n 3 tot 4% hoger, maar het verloop is vergelijkbaar met dat van de AIQ-bedrijven. Uit geen van beiden blijkt een evidente daling[3][4]. Het schaarse materiaal dat hier over bestaat, duidt er bovendien op dat de AIQ in ons land stabieler is dan in andere landen. In buurlanden België en Duitsland bijvoorbeeld viel de AIQ terug naar schatting rond de 67%. Ook in veel Angelsaksische landen daalt de AIQ al lange tijd. In veel van deze landen speelt de AIQ echter een minder grote rol in het politiek discours.

De stabiele functionele inkomensverdeling in Nederland wordt bevestigd als ook het complement van de AIQ wordt meegenomen, de kapitaalinkomensquote (KIQ). In tegenstelling tot wat in het publieke debat vaak gedacht wordt is dit een complexere indicator dan platte bedrijfswinst. Deze KIQ omvat namelijk het deel van het BBP dat naar de factor kapitaal gaat en dat valt uiteen in drie delen: de winst, de bedrijfsbelastingen en de rente die bedrijven betalen. In figuur 3 hebben we een opdeling gemaakt van deze KIQ, voor de jaren 2011-2019[5]. Wat opvalt is dat de winst van bedrijven het hele afgelopen decennium volstrekt stabiel is en schommelt rond de 20%. Wel zien we het bestanddeel winstbelasting structureel groeien tussen 2011 en 2019.   

Figuur 3. functionele opdeling BBP, AIQ vs bestanddelen KIQ, 2011-2021.

Reële loonkosten vs. Arbeidsproductiviteit

Gelet op de eerder besproken beperkingen[6] bij zowel de AIQ als de KIQ, is het goed om te kijken naar andere variabelen. Zijn de verbanden hier ook stabiel? In figuur 4 wordt voor meerdere jaren de arbeidsproductiviteitsgroei afgezet tegen ontwikkeling van de reële loonkosten. Naar onze mening één van de beste indicatoren. In de figuur is te zien dat de arbeidsproductiviteit (blauwe lijn) en de reële loonkosten (groene lijn) redelijk gelijk oplopen. Trekken we de eerdere cijfers door dan valt op dat door de krapte dit waarschijnlijk alleen maar verder is rechtgetrokken[7].

Figuur 4. Productiviteit, loonkosten en koopkracht; indexcijfers 2005=100, o.b.v. CPB, CEP 2018.

De figuur toont ook de koopkracht van huishoudens (rode lijn); die blijft achter. Dit betreft de koopkracht van alle huishoudens, niet alleen van werkenden. Ook gaat het om de “statische koopkracht”: overgangen zoals het vinden van een baan zijn hierin niet opgenomen. Op de wat langere termijn loopt de ontwikkeling van de lonen echter parallel aan de kerninflatie (zie figuur 5). Deze figuur hebben we geconstrueerd op basis van indexcijfers, maar ook als men nominale jaarmutaties neemt, ontstaat een soortgelijk beeld. In de figuur zijn ook de loonkosten opgenomen, die uiteraard iets hoger liggen.

Figuur 5. Kerninflatie, lonen en loonkosten.

Bron: CBS

Conclusie

Korte termijn ontwikkelingen in volatiele maatstaven als bedrijfsresultaten of nationale ruilvoetwinsten zijn te instabiel voor deugdelijke antwoorden op verdelingsvraagstukken en uitspraken over de loonontwikkeling. De betrouwbare indicaties die we hebben over de laatste jaren zijn in elk geval niet zorgelijk: cao-lonen lopen in de pas met de kerninflatie en de productiviteit. Ook de winstquote is niet recentelijk opgelopen en zeker al een decennium stabiel. Op de langere termijn zien we alles afwegend een vrij stabiele AIQ en een stabiele KIQ. Het synchrone verloop van reële loonkosten en arbeidsproductiviteit over meerdere jaren tezamen versterkt het beeld van een stabiele verdeling van de welvaart tussen arbeid en kapitaal in Nederland. Dit in tegenstelling tot veel andere Westerse landen. Wie meer welvaart wil verlegt zijn aandacht beter naar evidentere problemen, zoals de achterblijvende arbeidsproductiviteit (extra zorgelijk nu we zo vergrijzen en de beroepsbevolking straks ook daadwerkelijk krimpt) of het feit dat (extra) werken en ondernemen steeds minder loont.

Met dank aan verschillende collega’s van het beleidsbureau van VNO-NCW en MKB-Nederland.  De middellange termijn visie van VNO-NCW en MKB NL is te vinden op ‘Ondernemen voor brede welvaart’.

Voetnoten


[1] De termen categoriale en functionele inkomensverdeling worden door elkaar gebruikt in dit artikel; bij beide gaat het om de verdeling van het nationaal inkomen over de productiefactoren; in dit artikel wordt vooral gekeken naar kapitaal (inclusief ondernemerschap) en arbeid. Het artikel behandelt niet de verdeling van het inkomen over personen.

[2] De Algemene Werkgevers Vereniging Nederland (AWVN) is als dé arbeidsvoorwaardenadviseur betrokken bij de bulk van de CAO’s in Nederland en heeft de beste cijfers. Zie hun CAO kijker hier (klik).

[3] Zie dit artikel in De Groene Amsterdammer.

[4] Zie B. ter Weel, De beperkte bruikbaarheid van de arbeidsinkomensquote in de beleidsdiscussie, ESB, Jaargang 103 (4765) 13 september2018

[5] Op basis van CBS, Statline en CPB (zie Bijlagen CEP 2022 ramingen,; een volledige reeks cijfers was alleen beschikbaar tot en met 2019).  

[6] SEO economisch onderzoek (2018) wijst op enkele problemen met de AIQ: Hoe wordt bijvoorbeeld het zelfstandigeninkomen meegenomen?  Wat is een  optimum voor de AIQ? En de grote veranderingen die zijn aangebracht in de AIQ na een herziening van de definitie.

[7] Teichgräber en Von Renen bevestigen dit lange termijn verband tussen reële lonen en arbeidsproductiviteit voor het V.K., zie dit artikel (klik).

Te citeren als

Edward Feitsma, Edwin van Scherrenburg, “Verdeling kapitaal en arbeid al jaren stabiel”, Me Judice, 23 november 2022.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Via 'PxHere'

Ontvang updates via e-mail