Uitwerking pensioenakkoord
De gevolgen van het pensioenakkoord van juli 2019 beginnen langzaam maar
zeker vorm te krijgen in pensioenland. De afschaffing van de
doorsneesystematiek, de verdere stijging van de AOW-leeftijd, meer
mogelijkheden voor zzp’ers om aanvullend pensioen op te bouwen, en vooral
het ontbreken van nominale zekerheid zullen alle Nederlanders op enige
manier raken. Op sectoraal niveau ligt de uitdaging er om een redelijke
zwareberoepenregeling uit te werken die de scherpe randen van de hogere
pensioenleeftijd afhaalt. Het gehele nieuwe stelsel zou met ingang van 1
januari 2022 in werking moeten treden. Hoewel er de afgelopen decennia al
veel is veranderd, zullen de veranderingen van de komende jaren het
pensioenstelsel onherkenbaar doen veranderen voor vele generaties
werknemers en werkgevers. In deze bijdrage bespreken we in welke mate
werknemers en werkgevers zich bewust zijn van de hervormingen en in
hoeverre zij zich inspannen om langer door werken mogelijk te maken.
Daarbij schenken we in het bijzonder aandacht aan kwetsbare groepen op de
arbeidsmarkt.
Besef en beleving van AOW-leeftijd
Hoewel er in beleidskringen al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw
gediscussieerd werd over het aanpassen van de pensioenregelingen, kwamen de
stelselwijzigingen pas echt van de grond toen in 2006 VUT- en
prepensioenregelingen ophielden te bestaan. Stoppen met werken ruim voor de
AOW-leeftijd van (toen nog) 65 jaar werd voor steeds meer mensen een
uitzondering. Maar ook de vaste AOW-leeftijd van 65 jaar had zijn langste
tijd gehad. In het pensioenakkoord van 2011 werd nog afgesproken om de
AOW-leeftijd geleidelijk te verhogen naar 67 in het jaar 2025. Het
wetsontwerp uit 2012, dat werd ingevoerd in 2013, voorzag in een
geleidelijke, maar ook iets snellere verhoging van de AOW-leeftijd. In deze
wet werd de AOW-leeftijd van 67 jaar in het jaar 2023 bereikt. Spoedig
daarna vond een nieuwe politieke discussie plaats over versnelling van de
verhoging van de AOW-leeftijd. Dit kreeg zijn beslag in een wet -
aangenomen op 2 juni 2015 - waarin was opgenomen dat de AOW-leeftijd vanaf
2016 versneld werd verhoogd naar 67 jaar in 2021, en vervolgens gekoppeld
zou worden aan de stijging van de levensverwachting op leeftijd 65. Voor
2012 zou het een triviale vraag zijn geweest of mensen hun AOW-leeftijd
konden benoemen; 65 jaar gold al decennia als vast baken. Tegenwoordig zal
voor de doorsneeburger de AOW-leeftijd niet erg concreet zijn en alleen
goed te bepalen zijn wanneer men bijvoorbeeld de site van de Sociale Verzekeringsbank checkt. Dit bleek ook uit onderzoek van Henkens et al.
(2019), waarin duidelijk werd dat mensen niet alleen over het algemeen
slecht op de hoogte zijn van hun AOW-leeftijd, maar deze ook sterk
onderschatten. Het is een bekend gegeven dat pensioenbewustzijn bij
jongeren veel lager is dan bij burgers die dicht tegen de pensioenleeftijd
aanzitten en dat blijkt ook voor de casus van de AOW-leeftijd te gelden. Figuur 1 laat duidelijk zien hoe sterk die onderschatting per
leeftijdscategorie is.
Figuur 1: Verschil tussen zelf ingeschatte en officieel geprojecteerde
AOW-leeftijd (in jaren), naar leeftijdsgroepen
Bron: Henkens, Van Dalen en Van Solinge (2019).
Gemiddeld gesproken weten mensen wel dat ze langer door zullen moeten
werken, maar hoe verder men van de AOW-leeftijd verwijderd is, des te
groter de onderschatting. Wellicht dat men niet precies weet hoe de
koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting precies in elkaar
steekt of men onderschat in hoge mate hoe snel de levensverwachting zal
stijgen. Ondersteuning voor dit laatste idee kan worden gevonden in
onderzoek van De Beer et al. (2017) waarin verwachtingen van de bevolking
over de eigen levensduur werden vergeleken met de meest recente
voorspellingen van het CBS. Dit onderzoek wees uit dat de gemiddelde
Nederlander, en dan vooral jongere generaties, hun geprojecteerde
levensduur veel te laag inschatten.
...zorgen rond langer doorwerken
De verhoging van de AOW-leeftijd komt ook met een toename van zorgen, zowel
aan werkgevers- als aan werknemerszijde. Van Dalen et al.
(2019) hebben laten zien dat veel werkgevers in 2017 grote zorgen hadden over de gevolgen
van de verhoging van de AOW-leeftijd voor de inzet van hun oudere
werknemers. Vooral werkgevers die veel te maken hebben met fysiek zware beroepen, zoals in de industrie en bouw, waren pessimistisch gestemd over de vraag of hun oudere
werknemers in staat waren de hogere pensioenleeftijd in goede mentale en
fysieke gezondheid te halen. Dat die zorgen naderhand ook reëel blijken te zijn laat het
onderzoek van Van Ooijen et al. (2020) zien. Op basis van registerdata van
het UWV tonen zij dat er weliswaar door afschaffing van het vroegpensioen en
de verhoging van de AOW-leeftijd steeds langer wordt doorgewerkt, maar
ook dat dit gepaard gaat met uitval: door beide maatregelen samen is het
aantal WIA-aanvragen van 60-plussers verdubbeld. Vooral in de jaren
2018-2019 is er een sterk verhoogde instroom in de WIA van oudere
werknemers, waarbij vooral lagere inkomensgroepen sterk geraakt worden door
de beleidsingrepen.
De studie van Jansen et al. (2020) waarin aan werkgevers in juli-september
2019 is gevraagd naar hoe men omgaat met langer doorwerken versterkt het
beeld van grote ongelijkheid in het aanbod en de toegang tot passende
faciliteiten in het geval van gedeeltelijke of tijdelijke
arbeidsongeschiktheid. Het aanbieden van passende
faciliteiten/mogelijkheden om te blijven doorwerken blijkt vooralsnog
duidelijk tot de publieke sector te behoren en de grotere bedrijven.
Daarnaast laat men bijvoorbeeld zien dat het bieden van een passende
functie voor werknemers met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid vooral voor
hoger opgeleiden van toepassing is en in veel geringere mate voor lager
opgeleiden (zie figuur 2).
Figuur 2: In welke mate is het mogelijk om een functie passend te maken
voor hoger en lager opgeleide werknemers met een gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheid
Bron: Jansen et al. (2020).
Versterken van duurzame inzetbaarheid
Gegeven de aanpassingsproblemen die ontstaan door het verhogen van de
AOW-leeftijd en het afsnijden van vroegpensioenroutes is het de vraag hoe
werknemers en werkgevers hier in de praktijk een passend antwoord op kunnen
vinden.
Denken en doen van werknemers
Allereerst hebben natuurlijk werknemers zelf een belang om over hun
inzetbaarheid tot aan hun pensioen te versterken. Voor velen betekent de
verhoging van de AOW-leeftijd toch een onaangename verrassing waarbij men langer dan
gedacht (zie hierboven) zal moeten doorwerken. In 2020 heeft het NIDI
onderzocht hoe werknemers van 40 jaar en ouder zich uitlaten in denken,
doen en gevoel. Tabel 1 geeft een indruk voor een aantal emotionele,
cognitieve, dan wel gedragsmatige reacties van de werknemer wanneer hem of
haar gevraagd wordt om te denken aan de eigen AOW-leeftijd.
De emotionele reacties en zorgen, die heel duidelijk aanwezig waren in 2015 toen de regering een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd invoerde (zie Van Solinge en Henkens 2016), zijn duidelijk milder geworden, maar nog
steeds aanwezig bij een minderheid van de werknemers. Het proactief
denken aan een andere baan of
werkaanpassingen om duurzame inzetbaarheid te bevorderen
of het werk leuker te maken is redelijk beperkt. Daar staat tegenover dat
veel mensen wel gedrag vertonen dat hun duurzame inzetbaarheid bevordert,
zoals nieuwe ontwikkelingen op het werk bijhouden en de werk-privé balans
beter bewaken.
De uitdagingen waar het beleid de komende jaren mee te maken krijgt is dat het probleem van langer doorwerken een mix zal zijn van eigen en gedeelde verantwoordelijkheid.
Nadere analyse van deze reacties laat zien dat de toegankelijkheid van
flexibele en accommoderende HR-faciliteiten van de eigen organisatie een
grote rol spelen bij het verminderen van zorgen en het aanzetten tot actief
gedrag. Daarnaast valt er ook een tweedeling te bespeuren, waarbij hoger
opgeleiden meer actie ondernemen om langer actief te blijven dan werknemers
met een middelbare opleiding, terwijl het zich bij lager opgeleiden vaker
uit in emotionele reacties, die maar beperkt vertaald worden in gedrag om
duurzame inzetbaarheid te bevorderen. Dit laatste kan een teken zijn dat de
acties die vaak als heilzaam worden voorgesteld meer appelleren aan hoger
opgeleiden dan aan lager opgeleiden.
Tabel 1: Hoe reageren werknemers (leeftijd 40-66 jaar) op hun verhoogde AOW-leeftijd en het
perspectief dat zij langer moeten werken
|
Niet |
In geringe
mate |
Redelijke
mate |
Sterke
mate |
Emotionele reacties
|
|
|
|
|
Zorgen over fysieke belasting |
25% |
31% |
24% |
20% |
Zorgen over psychische belasting |
26% |
30% |
27% |
17% |
Boos |
29% |
24% |
19% |
28% |
Cognitieve reacties, denken aan:
|
|
|
|
|
Een andere baan in aanloop naar pensioen |
60% |
21% |
13% |
6% |
Hoe kan ik blijven voldoen aan de eisen van
mijn werk |
35% |
33% |
24% |
8% |
Hoe kan ik mijn werk leuk maken |
32% |
32% |
27% |
9% |
Gedragsmatige reacties:
|
|
|
|
|
De nieuwste ontwikkeling op mijn werk bijhouden |
13% |
23% |
43% |
22% |
Mijn privé-werk-balans in de gaten houden |
9% |
22% |
43% |
26% |
Besteed meer aandacht aan gezond leven
en werken |
11% |
28% |
45% |
16% |
Bron: NIDI, LISS data (2020)
De uitdagingen waar het beleid de komende jaren mee te maken krijgt is dat
het probleem van langer doorwerken een mix zal zijn van eigen en gedeelde
verantwoordelijkheid. Van regeringszijde wordt benadrukt dat het de eigen
verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers is dat langer doorwerken
voor eenieder mogelijk zal zijn. Dat vraagt niet alleen bewustzijn en
proactief gedrag van werknemers op de arbeidsmarkt, maar ook van
werkgevers. Oude Mulders et al. (2020a) laten zien dat Nederlandse
werkgevers redelijk goed geïnformeerd zijn over de hogere AOW-leeftijd en
hoe deze hun bedrijfsvoering beïnvloedt. Ruim 70 procent van alle
werkgevers heeft goed zicht op de leeftijdsopbouw van hun
personeelsbestand, en heeft ook een overzicht gemaakt van de (geschatte)
uittrededata van hun werknemers. Hierbij baseert men zich vooral op
geboortedata, omdat die feitelijk bepalen wanneer men AOW zal ontvangen en
wanneer het dienstverband dus automatisch verbroken zal worden. Een kwart
van de werkgevers zegt hier verder een redelijk goed beeld bij te hebben.
Slechts zo’n vijf procent van de werkgevers heeft een slecht beeld van de
leeftijdsopbouw van het personeelsbestand en heeft geen duidelijk overzicht
gemaakt van de uittrededata van de (oudere) werknemers.
HR-beleid werkgevers
In een eerder stadium hebben Oude Mulders et al. (2020b) laten zien dat dit
besef van een later pensioen voor huidige en toekomstige generaties
werkgevers heeft geprikkeld om veel meer dan voorheen hun HR-beleid te
intensiveren en in te zetten op scholing en gezondheid. Na het
pensioenakkoord van juli 2019 zijn de bestaande zorgen over langer
doorwerken onder werkgevers iets minder geworden (zie Oude Mulders et al.,
2020b), maar we zien ook dat werkgevers vaker taakverlichting voor oudere
werknemers, flexibele werktijden en ergonomische maatregelen aanbieden. Ook
is men actief in het zoeken naar maatwerk waar het gaat om eerder
(gedeeltelijk) stoppen met werken. Met andere woorden, men richt zich op
zowel investeren in oudere werknemers, maar ook in het openhouden van exit
routes alsmede het ontzien dan wel faciliteren van oudere werknemers.
Gebruik HR-beleid werknemers
De vraag is uiteraard of een intensivering van HR-beleid ten goede komt aan
de werknemers waar het om draait. In welke mate wordt er gebruik gemaakt
van bepaalde regelingen die een optimale inzetbaarheid vergroten? En hoe
verschilt toegang en gebruik tussen hoger en lager opgeleiden? Tabel 2 biedt een overzicht van de door werknemers gerapporteerde toegang
tot en gebruik van verschillende HR-instrumenten die duurzame inzetbaarheid
kunnen bevorderen. De gegevens zijn in februari 2020 verzameld via het
LISS-panel. We tonen hier de resultaten voor werknemers van 40 jaar en ouder en
beperken ons niet tot de categorie oudere werknemers die vaak bij leeftijd 50 of 55 wordt gelegd.
Maatregelen die op de tekentafel bedacht worden zullen derhalve niet iedere groep in gelijke mate bereiken.
Toegang en gebruik
van HR-instrumenten gericht op duurzame inzetbaarheid zijn immers ook
eerder in de loopbaan relevant. Bepaalde HR-faciliteiten zijn redelijk
ingeburgerd binnen organisaties, zoals langdurig verlof, ergonomische
maatregelen en loopbaangesprekken, die bij een kleine twee-derde van de
organisaties redelijk eenvoudig toegankelijk zijn. Het meest opvallende van
de tabel is echter het grote verschil in de mate waarin hoog- en
laagopgeleiden gebruik maken van het aanbod (waarbij ook het aanbod soms kan verschillen). Laagopgeleiden maken veel
minder gebruik van zaken als flexibele werktijden en thuiswerken dan
hoogopgeleiden. Dit zal vaak ingegeven zijn door het type werk dat
laagopgeleiden verrichten en dit geeft reeds aan dat de vrijheidsgraden
binnen het werk zeer ongelijk verdeeld zijn naar sociaaleconomische
categorieën.
Tabel 2: Verschil in mogelijkheden en gebruik van HR-faciliteiten, naar
opleiding en totaal, werknemers 40 jaar en ouder
|
Laagopgeleid |
Hoogopgeleid |
Totaal |
|
Mogelijka |
Maakt
gebruikb |
Mogelijk |
Maakt
gebruik |
Mogelijk |
Maakt
gebruik |
Langdurig (zorg)verlof |
57 |
6 |
68 |
8 |
63 |
6 |
Ergonomische maatregelen |
55 |
15 |
71 |
20 |
63 |
17 |
Loopbaangesprek |
60 |
23 |
69 |
32 |
65 |
28 |
Flexibele werktijden |
49 |
29 |
66 |
49 |
57 |
41 |
Regelmatig thuiswerken |
19 |
11 |
54 |
46 |
37 |
29 |
Taakverlichting |
34 |
11 |
33 |
9 |
34 |
10 |
Deeltijd werken |
51 |
37 |
73 |
39 |
65 |
39 |
Demotie |
34 |
5 |
47 |
3 |
43 |
4 |
N = 1.355; Noot: Laagopgeleid betreft basisschool en/of vmbo; hoogopgeleid omvat hbo dan wel universiteit als afgeronde opleiding.
(a) de antwoordcategorie ‘mogelijk’ omvat de antwoorden
‘redelijk eenvoudig’ tot ‘zeer eenvoudig’ op de vraag “Hoe gemakkelijk is
het om binnen uw organisatie gebruik te maken van de volgende
mogelijkheden? De andere antwoordcategorieën waren 'moeizaam' en 'niet mogelijk'. Deze zijn niet weergegeven.
(b) De categorie ‘Maakt gebruik’ is een bevestigend
antwoord op de vraag “Maakt u gebruik van de volgende mogelijkheden, of
hebt u dat in de afgelopen vijf jaar gedaan?”
Bron: NIDI, Langer doorwerken en pensioen, LISS data (2020)
Maatregelen die op de tekentafel bedacht worden zullen derhalve niet iedere groep in
gelijke mate bereiken. Dit besef van ongelijkheid ligt ook ten grondslag
aan de roep van een grote flexibiliteit in uittredingsregelingen. Idealiter
zouden die de ruimte kunnen scheppen tot eerder uittreden waar mogelijk en
wenselijk. Met twee elkaar niet uitsluitende varianten wordt
geëxperimenteerd, te weten deeltijduittreding (via generatiepact of
deeltijdpensioen) en zwareberoepenregelingen die mogelijkheden voor
vervroegd pensioen koppelen aan de zwaarte van het beroep.
Deeltijd als zachte landing
Deeltijdpensioen en generatiepact worden in beleidskringen gezien als
veelbelovende instrumenten om langer doorwerken voor meer mensen mogelijk
te maken. Deeltijdpensioen is een relatief nieuw pensioenarrangement. Het
is (nog) geen standaardvoorziening, maar in veel pensioenregelingen wordt
deeltijdpensioen tegenwoordig wel als een keuzemogelijkheid aangeboden (zie
Kok et al., 2017). Deeltijdpensioen biedt werknemers de mogelijkheid om
langzaam af te bouwen. De werknemer kan er bijvoorbeeld voor kiezen om 4
dagen per week te gaan werken, en dit vervolgens te verminderen naar 3
dagen. Over de niet-gewerkte dagen ontvangt men pensioen. De hoogte
hiervan, dus voor hoeveel procent er pensioen wordt opgenomen, mag iemand
zelf bepalen. Dit staat los van het aantal uren dat er nog wordt gewerkt.
Anders dan bij het type generatiepactregelingen die volledige pensioenopbouw garanderen heeft
deeltijdpensioen altijd gevolgen voor de hoogte van de uiteindelijke
pensioenuitkering (van Dalen & Henkens, 2019). Het opgebouwde pensioen
gaat namelijk vervroegd in en de werknemer bouwt alleen nog pensioen op
over de uren die men daadwerkelijk werkt.
Het is de vraag of deze faciliteiten als een wondermiddel kunnen worden
gezien. Van Dalen en Henkens (2020) laten zien dat onder werknemers de
belangstelling voor een generatiepactregeling groot is, maar zodra het op
het maken van keuzes aankomt deinzen veel minvermogenden toch terug voor
zo’n regeling. Daarnaast hangt het ook af hoe royaal het type
generatiepactregeling is. Voor lage inkomensgroepen zal het inleveren van
loon in de praktijk toch onhaalbaar zijn. Een soortgelijk probleem speelt
bij de belangstelling voor deeltijdpensioen. Van Solinge et al. (2020)
laten zien hoe werknemers en werkgevers tegen deze faciliteit aankijken. Weliswaar valt er onder werknemers een aanzienlijke belangstelling voor
deeltijdpensioen te bespeuren, maar in de praktijk wordt er nog weinig
gebruik van gemaakt. Voor werknemers liggen belemmeringen voor een
belangrijk deel in de regels en opbouw van producten (men denkt dat het te duur is en
de regels te ingewikkeld zijn), op de werkvloer (men denk dat het in de
functie niet goed mogelijk is) en in het ontbreken van ervaringen van naaste werknemers die er gebruik van maken. De door
werkgevers gepercipieerde belangrijkste belemmeringen zijn min of meer
hetzelfde. Werkgevers zien de financiële consequenties van de regeling voor hun werknemers als grootste struikelblok. Daarnaast wordt ook de onbekendheid
van de regeling als een belangrijke belemmering genoemd. Overigens zien
werkgevers deeltijdpensioen vooral als een privézaak van de werknemer, en
wordt deeltijdpensioen in slechts geringe mate actief gestimuleerd binnen
de ondervraagde organisaties.
Overheidsbeleid: flexibele AOW-leeftijd naar zwaarte beroep
Een tweede manier om meer flexibiliteit in het uittredeproces te brengen
zijn de sectorale regelingen die vervroegde pensionering mogelijk maken
voor mensen in zware beroepen. Het pensioenakkoord biedt sectoren onder
voorwaarden de mogelijkheid werknemers maximaal drie jaar eerder dan de
AOW-leeftijd te laten stoppen met werken (Rijksoverheid, 2020). Werkgevers
en werknemers krijgen de komende vijf jaar de gelegenheid om afspraken te
maken over vervroegd pensioen. Zij bepalen samen om welke beroepen het
gaat. De vraag wat een zwaar beroep is en wat niet, en in welke mate eerder
stoppen mogelijk moet zijn is geen sinecure. Want in algemene zin mag er
dan brede steun bestaan voor meer maatwerk in het uittredetraject, het is
nog maar de vraag hoe groot die steun zal zijn wanneer regelingen ontstaan
die resulteren in een grote ongelijkheid in pensioenleeftijden. Een zwaar
beroep betekent niet altijd een onvermogen om langer door te werken en ook
mensen met lichte beroepen kunnen in omstandigheden komen te verkeren dat
eerder pensioen als zeer wenselijk worden gezien. Om meer zicht te bieden
op de bandbreedte van zware beroepenregelingen hebben Van Dalen et al.
(2020) een vignettestudie, uitgevoerd onder de Nederlandse bevolking. Daarin laten zij zien dat mensen in hun oordeel of iemand eerder dan de AOW-leeftijd
mag uittreden of niet een genuanceerd oordeel hebben over wat toe te
schrijven is aan een zwaar beroep en wat bijvoorbeeld aan gezondheid (zie
Ravesteijn et al. 2013, 2018), de druk van mantelzorg of de lengte van de
carrière. In het meest zware geval van een stratenmaker vindt men een
vervroeging van 1,5 jaar wenselijk, maar voor het gemiddelde zware beroep
blijft een vervroeging beperkt tot 8-9 maanden voor de AOW-leeftijd.
Bovendien spelen andere factoren, zoals de gezondheid en het verrichten van
mantelzorg een grotere rol dan het beroep, hetgeen suggereert dat alleen een zware
beroepenregeling de roep om maatwerk voor andere personen die moeite hebben
om in goede gezondheid de AOW-leeftijd te bereiken niet zal doen
verstommen. Tot slot moet niet vergeten worden dat vroegpensioenregelingen kostbaar zijn voor werkgevers.
Het is de vraag of werkgevers in sectoren met veel lagere inkomens
voldoende financiële armslag hebben om dit te bewerkstelligen.
Conclusies
De komende jaren worden spannende jaren voor het pensioenstelsel, niet in
het minst omdat de coronacrisis zijn sporen zal nalaten op de arbeidsmarkt.
Ons onderzoek laat zien dat het besef van een toekomst waarin veel langer
wordt doorgewerkt bij veel werknemers nog beperkt is. Werkgevers lijken
beter op de hoogte en zijn in de loop van de jaren veel actiever geworden
op het terrein van duurzame inzetbaarheid.
Een grote
uitdaging zal blijven liggen in de bediening van kwetsbare groepen op de
arbeidsmarkt. Zij hebben over het algemeen minder toegang tot ondersteunend
beleid en meer moeite het werken tot de hogere pensioenleeftijden vol te
houden. Mogelijk bieden deeltijduittrederegelingen en zware
beroepenregelingen enig soelaas, maar dat is geen vaststaand gegeven,
gezien de financiële kosten en offers, zoals het inleveren van pensioen en
inkomen, die ermee gepaard gaan. Andere maatregelen die de overheid kan overwegen is om werkgevers te stimuleren om meer te investeren in de
duurzame inzetbaarheid van werknemers tijdens het werkzame leven, om zo de
kans op uitstroom in de laatste jaren voor de AOW-gerechtige leeftijd te verkleinen.
* Dit artikel biedt een overzicht van het project ‘Doorwerken voor AOW en pensioen: besef en beleving’
uitgevoerd door NIDI-KNAW en UMCG dat tot stand kwam met financiering
van het Instituut Gak.
Literatuur:
Beer, J. de, van Dalen, H.P., en K. Henkens, 2017, Pas op: je leeft langer dan je denkt!, Demos, 33(5), pp. 5-7.
Dalen, H.P. van, Henkens, K., en Oude Mulders, J. (2019). Increasing the public pension age: Employers’ concerns and policy preferences. Work, Aging and Retirement, 5(3), 255-263.
Dalen, H.P. van, Henkens, K. en J. Oude Mulders, (2020), Brede steun voor
zwareberoepenregeling, Economisch Statistische Berichten, 105,
4787, p. 340-342.
Dalen, H.P. van, en K. Henkens, 2020, De kracht en zwakte van generatiepactregelingen, Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken,
april 2020, no. 2, pp. 15-19.
Henkens, K., van Dalen, H.P., en H. van Solinge, (2019). Besef en beleving van de verschuivende AOW-leeftijd. Me Judice, 3 juni
2019.
Jansen, J., van Ooijen R., Oude Mulders J. en S. Brouwer. (2020) Grote
verschillen in de mogelijkheden voor passend werk voor lager opgeleiden met
een arbeidsbeperking bij Nederlandse werkgevers, working paper, Groningen.
Kok, L. M., Kroon, L., Lammers, M., Soest, A. H. O., en B. ter Weel, (2017). Gevolgen flexibele AOW-leeftijd. Den Haag: SEO Economisch
Onderzoek.
Ooijen, R. van, Brouwer, S, Berendsen E en G. van Lomwel, (2020). Met
name lagere inkomens vaker arbeidsongeschikt door langer doorwerken, Economisch Statistische Berichten, first online.
Oude Mulders, J., Henkens, K., en H.P. van Dalen, (2020a), Werkgevers over langer doorwerken, voor en na het pensioenakkoord, Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken, 2020/29, no. 4, pp. 13-18.
Oude Mulders, J., Henkens, K., en Van Dalen, H.P. (2020b). How do employers respond to an aging workforce? Evidence from surveys among employers, 2009-2017. In S.J. Czaja, J. Sharit, & J. James (Eds.),
Current and Emerging Trends in Aging and Work (pp. 291-296). Springer.
Ravesteijn, B., Kippersluis, H. van, en E. van Doorslaer, (2013). The contribution of occupation to health inequality. Research on economic
inequality, 21, 311.
Ravesteijn, B., Kippersluis, H. van, en E.van Doorslaer, (2018).
The wear and tear on health: What is the role of occupation?
Health economics
, 27(2), e69-e86.
Rijksoverheid, (2020), Kamerbrief uitwerking pensioenakkoord, 6 juli 2019,
Den Haag.
Solinge, H. van, van Dalen, H.P., en K. Henkens, (2020), Deeltijdpensioen:ervaren belemmeringen bij werknemers en werkgevers, Tijdschrift voor HRM, 2020/3, 1-20.
Solinge, H. van, en K. Henkens, (2017). Older workers’ emotional reactions to rising retirement age: The case of the Netherlands. Work, Aging and Retirement, 3(3), 273-283.