Boekbespreking ''Ontspoord kapitalisme''

Boekbespreking ''Ontspoord kapitalisme'' image

Afbeelding 'Ontspoord kapitalisme' door 'Uitgeverij Prometheus'

24 jun 2020

Het lijvige boek van Bert de Vries zet aan het denken. Het is grondig opgezet, toegankelijk, en behandelt onderwerpen die ons allemaal direct aangaan. Bovendien geeft de schrijver concreet aan hoe het volgens hem op Europees niveau beter zou kunnen. Zelfs als je als lezer een andere kijk hebt op de positie van de (Europese) natiestaat en de muntunie, valt er veel uit te halen, volgens emeritus hoogleraar Arie Oskam.

Inleiding

Voor wie zich wellicht laat afschrikken door de titel: hier is geen nieuwe Marx aan het woord: de auteur gebruikt het begrip ‘kapitalisme’ vrij neutraal als aanduiding van een maatschappelijke orde waarin de productie van goederen en diensten wordt overgelaten aan private ondernemers die in onderlinge concurrentie en voor eigen risico handelen. Weliswaar is dat vanuit een overheid moeilijk te sturen, maar dat is voor De Vries geen reden om een andere maatschappelijke orde te bepleiten. Hij focust op het herkennen en vermijden van ontsporingen in het kapitalisme.

De auteur is niet over één nacht ijs gegaan. Met veel toelichtingen en illustraties gaat hij diep in op de historie en op de analyse van (recente) ontsporingen van het kapitalisme. Hij deelt dat op in drie hoofdthema’s: de echte economie; de economische ideologie; en het financiële systeem. Met steeds de vraag: hoe kon het misgaan en hoe werd daarop gereageerd. Een vierde deel gaat specifiek in op de crises van het laatste decennium. Het boek mondt tenslotte uit in het deel ‘Toekomstmuziek?’ met als ondertitel ‘Op weg naar een houdbaarder, socialer en duurzamer kapitalisme’.

De ‘echte’ economie

Het eerste deel beschouwt de ‘echte’ economie vanuit vier chronologisch behandelde invalshoeken, die bijna onvermijdelijk lijken te leiden tot een ontsporing.

Bij het eerste thema, de technische ontwikkeling, is die ontsporing nog niet zo duidelijk. Hier start het verhaal met Schumpeter, die een belangrijke bijdrage leverde aan het begrijpen van technische vooruitgang. De Vries noemt die vooruitgang een medaille met twee kanten. Tegenover verbetering en groei van de productie staat namelijk ‘creatieve destructie’ ten koste van bepaalde groepen in de samenleving. Een drietal technologische ontwikkelingen passeren de revue, kort samengevat: ‘stoomkracht’, ‘industriële productie’ en ‘ict’. Elk met een iets andere dynamiek, maar steeds met een specifiek ontwrichtend effect op de samenleving. Juist daarom is en blijft een overheid belangrijk. Die kan processen (bij)sturen en de gevolgen voor verliezers verminderen. Dat vereist wel een sociaal vangnet binnen een maatschappij. En die sociale vangnetten verschillen (nog) sterk binnen in de Europese Unie en zeker tussen de EU en andere landen.

Als tweede thema komt het verschil tussen mercantilisme en ‘hyperglobalisering’ aan de orde. Mercantilisme is vaak een startpunt voor landen die louter de eigen economie willen promoten. Dat klinkt slim maar als ieder land zich zo gedraagt, is dat voor het collectief van landen minder aantrekkelijk; vrijhandel is veel beter. De Vries wijst echter op de literatuur van Dani Rodrik, die betoogt dat volstrekte mondiale vrijhandel niet samengaat met de natiestaat en democratie (de ‘globaliseringsparadox’). Dit geldt temeer doordat mondiale organisaties als de WTO zwak en niet democratisch georganiseerd zijn. Op meeslepende wijze verwoordt De Vries de nadelen van ‘hyperglobalisering’. Net als Rodrik is hij ook geen voorstander van allerlei handelsakkoorden tussen landen en/of landengroepen. Het is ‘klein bier’ en belemmert sterk de mogelijkheden om nationale prioriteiten te stellen. Aan de mogelijk pacificerende werking van een open internationaal handelssysteem met onderlinge afhankelijkheid en een goede arbitrage besteedt hij weinig aandacht.

Rond zijn derde thema, superkapitalisme, voert De Vries een geheel eigen betoog. Hij laat zien hoe steeds grotere ondernemingen de maatschappelijke orde steeds sterker gingen beïnvloeden. Soms slaat de overheid terug (bijvoorbeeld met anti-kartelwetgeving) en soms weten belangengroepen – al of niet langs democratische weg –  eigen piketpaaltjes te slaan. Maar de grote multinationale ondernemingen kunnen zelfs overheden tegen elkaar uitspelen. Mede door zijn brede kennis en ervaring weet de auteur hier een boeiend verhaal neer te zetten.

Piketty is richtinggevend bij de beschouwingen over soms afnemende, maar vaak toenemende ongelijkheid in inkomen en vermogen

In zijn beschouwing over soms afnemende, maar vaak toenemende ongelijkheid in inkomen en vermogen, volgt hij in grote lijnen het werk van Piketty, maar voegt daar ook elementen aan toe, zoals het al of niet meetellen van vermogenswinst in het inkomen of de positie van directeuren/grootaandeelhouders in Nederland. Een gelijkmatige inkomensverdeling acht de auteur niet alleen van belang uit morele overwegingen, maar ze draagt ook bij aan een hoger niveau van  maatschappelijke welvaart en welzijn. Bovendien kunnen zeer grote vermogensverschillen leiden tot een ‘elite’ die te veel politieke invloed kan uitoefenen; óók in een democratie met algemeen kiesrecht.

De Vries’ analyses zijn scherp en helder, bijna aanstekelijk. Hij zuigt de lezer als het ware in een lopend verhaal, met vele wendingen en illustraties. Zo creëert hij een samenhangend beeld en hij toont daarbij het lef en de kunde om daar ook conclusies uit te trekken.

De economische ideologie

In het tweede deel, over ‘De ontsporing van de economische ideologie’, schakelt de auteur moeiteloos over naar een andere invalshoek: de theorie. Diverse denkers/auteurs passeren de revue, met Adam Smith, als grondlegger van de klassieke economische theorie, als startpunt. Veel aandacht gaat uit naar de ideeën van ‘ordoliberalen’ (de naam spreekt: aandacht voor ‘orde’ in de markt) en naar specifieke auteurs als Keynes, Hayek en Friedman. Als het aankomt op ontsporingen komen extra vaak neoliberale denkers om de hoek kijken. Eén en ander mondt uit in commentaren van de auteur zelf, waarbij hij soms verwijst naar Rodrik. Het is een leerzame en interessante presentatie,  waarbij theoretische hoogstandjes worden vermeden.

Tot slot van dit deel behandelt De Vries de beleidsideologische veranderingen in Nederland. De eerste periode na de Tweede Wereldoorlog (met Tinbergen nog als directeur van het Centraal Planbureau) wordt voor het gemak overgeslagen: geen ideologie! Uit eigen ervaring bespreekt De Vries hoe de economie na het ‘Gouden tijdperk’ (1950-1970) uit de hand liep en weer op de rails werd gezet met een ‘no-nonsense’ beleid. Soms wordt daarbij verwezen naar internationale ontwikkelingen qua beleidsideologie. Nederland nam daar een gematigde positie in en ontsporingen bleven relatief beperkt. Behoudens wellicht de periode Lubbers en bij het sterke bezuinigingsbeleid en oplopende werkloosheid na de Grote Recessie van 2008,: een korte periode waarin Nederland aan den lijve ondervond hoe knellend de - zelf gewenste en nagestreefde - regels van de muntunie waren.

Het financiële systeem

Daarmee komen we op het derde deel over de ontsporingen van het financiële systeem:. In wezen de kern van dit boek. Ook hier weer een start vanuit de historie, met een beschrijving van ‘het geld’ en zijn functies als ruilmiddel, rekeneenheid en oppotmiddel. De historische schets leidt navolgbaar naar het moderne complexe systeem met banken en de functieverdeling tussen overheden en hun centrale banken. Interessant is dat die centrale banken niet overal dezelfde opdracht hebben. Zo hebben de Federal Reserve Banks in de VS ten doel (1) te streven naar maximale werkgelegenheid; (2) te zorgen voor een stabiel prijsniveau; (3) een gematigd renteniveau te waarborgen. De veel later opgerichte Europese Centrale Bank (ECB) heeft één doelstelling: zorgen voor een inflatie van dicht onder de 2% per jaar. In praktijk verschilt hun beleid overigens niet zo heel veel omdat beide hun doelstelling(en) niet altijd serieus (kunnen) nemen of hun taakveld verruimen. Centrale banken in Westerse landen kennen, in tegenstelling tot regeringen, geen parlementaire controle en kunnen veel sneller handelen, al worden ze als ‘bolwerken van technocraten’ wel heel nauwkeurig gevolgd. Dat doet ook de auteur, met mooie voorbeelden van interacties tussen de verschillende spelers van de financiële wereld, overheden en maatschappij. De wereld van de geldschepping, van de ‘moderne gouddelvers’, wordt uitgebreid besproken en heel begrijpelijk uitgelegd. Wat zijn de consequenties van private banken, die een groot deel van de geldschepping voor hun rekening nemen maar ook ten dienste moeten staan van bedrijven en burgers? Daarbij zien banken kans de winsten zelf op te strijken, terwijl soms de belastingbetaler voor de verliezen opdraait. Centrale banken en overheden kunnen grote banken niet failliet laten gaan zonder vergaande maatschappelijke gevolgen. Tenslotte is het ultieme doel van een financieel systeem het verwerven en handhaven van vertrouwen.

Onder de kop ‘De valse start van een muntunie’ vervolgt De Vries met een hoofdstuk over de Europese Monetaire Unie. Hierin is het rapport Werner uit 1970 zodanig samengevat dat het verschil tussen een muntunie en vrijheid van de lidstaten om een ‘eigen koers’ te varen bondig aan de orde komt. Pas veel later zou in de Europese akte van 1987 het pad uitgezet worden naar verdere integratie van de markten, meer sturing vanuit de Europese Commissie en een versteviging van de positie van het Europese Parlement. Ook kwam er toen meer ruimte voor een Europees structuurbeleid, al blijft dat buiten beschouwing. De auteur laat fraai zien hoe dit proces, inclusief haar teleurstellingen en problemen rond wisselkoersen leidde tot de volgens velen te snelle stap om de euro te introduceren. En ja, als die euro er eenmaal is dan wordt het bewandelen van de omgekeerde weg heel moeilijk. Intussen gaan de ontwikkelingen in het financiële systeem volop verder. Deregulering, innovatie en toenemende kwetsbaarheid van het systeem worden bondig maar leerzaam uitgelegd. Mooi om nog eens na te lezen.

Ontstaan, doorwerking en uitstraling (naar vele landen) van crises passeren de revue

De Vries laat in een volgend hoofdstuk zien dat het financiële systeem in de VS als geheel moeilijk te beheersen is, zelfs niet door ‘grote leiders’ als Volcker en Greenspan. Door de belangrijke positie van de dollar zijn de gevolgen daarvan mondiaal voelbaar.

De crises van de afgelopen jaren

De in het voorgaande behandelde ontsporingen vormen een opmaat naar deel 4, waarin de auteur allereerst ingaat op de Grote Recessie van 2008. Hij behandelt met name de mogelijkheid om de effecten van zo’n crisis te beteugelen met devaluatie. Vervolgens komen de problemen in de muntunie van de EU aan de orde en tenslotte werpt de auteur een financiële en politieke blik op de wijze waarop de coronacrisis in de eerste maanden is aangepakt, vooral in de EU.

Het is puur genieten om de financiële crisis van 2008 zo kernachtig te zien samengevat. De auteur gaat uitvoerig in op de wijze waarop verschillende landen, regeringen en centrale banken hebben gereageerd. Hij merkt daarbij op dat de crisis in de EU langer heeft voortgewoekerd dan in de VS of elders buiten Europa en wijt dit aan een dieper gewortelde vrees voor Keynesiaanse benaderingen in de EU en dan vooral in Noordwest Europa (met Duitsland en Nederland voorop). Zelf vindt De Vries dat werkgelegenheid voorop moet staan. Meer dan eens geeft hij aan dat harde limieten voor begrotingstekorten, overheidsschuld en ‘verbod’ op monetaire financiering niet heilig verklaard moeten worden. Het gaat om de maatschappelijke welvaart en welzijn van de bevolking.

Ontstaan, doorwerking en uitstraling (naar vele landen) van crises passeren de revue. Met lovenswaardige precisie, maar toch vlot geschreven en met aandacht voor talrijke factoren die de uitkomsten sturen, geeft de auteur blijk van zijn grote kunde als beschrijver en analist. Je moet het lezen om zoiets op waarde te schatten.

Sommigen zullen zich - na zo’n litanie van opeenvolgende problemen – afvragen of de EU nog wel kan voortbestaan, maar voor De Vries is dat op zich geen punt: hij blijft wel degelijk de voordelen zien van de gemeenschappelijke markt en het vrije verkeer van arbeid en kapitaal binnen de EU. Wel constateert hij dat (ook in de EU) de marktelite steeds meer macht krijgt. De mechanismen (bijv. wetgeving en uitvoering) functioneren niet of onvoldoende om de grote verschillen in inkomen, vermogen (en dus macht) te stoppen of om te buigen. Ook is er onvoldoende convergentie in inkomens tussen de lidstaten. De auteur wijt deze zwakheid vooral aan de muntunie. Hij probeert dit nog eens toe te lichten met een tabel (pag. 567) die hij beter weg had kunnen laten. Elders in het boek heeft hij dit punt voldoende toegelicht en slecht onderzoek levert geen bijdrage.

En toen kwam de Coronacrisis. Met vlotte pen schetst de auteur de internationale financiële consequenties voor de EU, de VS en een aantal andere landen. Zijn verhaal is nog niet af, maar dat kan ook niet: bij het afsluiten van zijn tekst was de crisis nog niet eens op haar hoogtepunt.

Al met al vormen de beschreven vier delen een juweel voor economen en politici; een sterke aanrader voor lezers met een brede belangstelling en zelfs voor wetenschappelijk en hoger onderwijs. De auteur is niet bang om tot oordelen te komen die geen gemeengoed zijn in de literatuur. Bijvoorbeeld over president F.D. Roosevelt bij de start van zijn ‘New Deal’ of over de reflecties van Dijsselbloem bij de aanpak van de Griekse crisis.

“Toekomstmuziek?” Op weg naar een houdbaarder, socialer en duurzamer kapitalisme

Tenslotte, in hoofdstuk 20, brengt de auteur een aantal voorstellen naar voren “om het kapitalisme meer crisisbestendig te maken en in dienst te stellen van het algemeen welzijn van burgers”. Hier is geen technocraat aan het woord, maar iemand die inzicht in economische en maatschappelijke krachten combineert met politieke ervaring. Hij laat ook aarzeling zien, bijvoorbeeld over de verdeling tussen verantwoordelijkheden op nationaal en supranationaal niveau. Die twijfel siert hem, maar maakt het hoofdstuk minder helder. Zo wordt aanvankelijk overwegend gepleit voor grondige verandering van de muntunie en minder bevoegdheden op Europees niveau om aldus de lidstaten meer democratische ruimte te geven. Maar vervolgens constateert hij dat deze forse verschuivingen van verantwoordelijkheden niet zo waarschijnlijk zijn en komt hij tot ideeën en voorstellen die soms juist méér centrale sturing vragen van Europese Commissie en/of meerderheidsbesluiten in de Europees Raad.

Als logisch slotstuk van de beschrijvingen en analyses in voorgaande hoofdstukken ligt de nadruk op een mogelijke hervorming van de Europese muntunie. Ook uit democratische overwegingen bepleit De Vries een ruimer instrumentarium voor lidstaten om een ‘eigen monetair beleid’ te kunnen voeren. Hierbij zou de Europese Centrale Bank (ECB) omgevormd moeten worden tot een Europees Monetair Fonds (EMF), mogelijk naar voorbeeld van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Opvallend is dat De Vries dit voorstel in zijn uitwerking van steeds meer ‘haken en ogen’ voorziet. En dat wordt nog extra versterkt door de verwijzing naar de voorstellen van ‘andere economen’ (Stiglitz, Rodrik, Wolf en Ritzen), die in nogal verschillende richtingen gaan. De lezer krijgt, kortom, de indruk dat De Vries er zelf nog niet helemaal uit is. Globaal dienen zich twee scenario’s aan voor de lange termijn. Voor het afschaffen van de muntunie heeft de auteur al veel ammunitie aangedragen. Het ‘alternatieve scenario’, vraagt om een krachtig elan van de Europese Unie, zowel op economisch gebied als ten aanzien van klimaat en modernisering van de instituties. Laten we dit ‘de weg naar een Europese Politieke Unie’ noemen.

Een tweede hoofdpunt in dit hoofdstuk is de overgang van een (grotendeels) privaat naar een publiek geldsysteem onder toezicht van centrale banken. Hier heeft de WRR naar gekeken en in de tekst lijkt De Vries eerst in discussie te gaan met de WRR, waarbij hij vervolgens kiest voor het publieke geldsysteem.

De politieke leiders van Europa zullen moeten kiezen tussen de weg naar een volledige politieke unie of de lichtere vorm van coördinatie

Als de hervorming van de muntunie en/of de stap van privaat naar publiek geld te groot zou blijken dan heeft De Vries nog een aantal andere voorstellen waarvan sommigen al door zijn hele boek vervlochten zijn zoals lichtere vormen van globalisering maar ook ‘stappen vooruit’ vanuit supranationale organisaties (waaronder de Europese Unie zelf). Belangrijke punten daarbij zijn altijd een rechtvaardiger c.q. strengere belastingheffing, zowel richting multinationale ondernemingen als richting bedrijven en burgers. Maar ja, overheden (en Nederland niet bepaald in de laatste plaats) zijn er heel sterk in om allerhande uitzonderingen te maken. Als het de afgelopen dertig jaar niet is gelukt, waarom dan in het volgend decennium wel? Misschien dat de klimaat- en duurzaamheidsagenda hierin een rol kunnen gaan spelen. Wat betreft die lichtere vorm van globalisering is het onduidelijk of de auteur ook grotere verschillen wil toelaten tussen landen van de Europese Unie. Als dat het geval is ontstaat wel een hellend vlak en wordt de markt opnieuw gesegmenteerd waarmee een belangrijk fundament van de EU vervalt.

Resumerend schrijft de auteur: ”De politieke leiders van Europa zullen moeten kiezen tussen de weg naar een volledige politieke unie of de lichtere vorm van coördinatie die ik hiervoor heb bepleit. De marktelite, gesteund door een belangrijk deel van de Europese politieke elite, zal hartstochtelijk blijven pleiten voor de politieke unie. De overgrote meerderheid van de kiezers ziet daar geen heil in.”

De Toekomstmuziek van De Vries verdient mijns inziens de confrontatie met een team van (brede) wetenschappers, institutionele experts en beleidsmakers om er extra ‘lijn en samenhang’ in te brengen; misschien eerst in Nederland; maar daarna zeker ook in de Europese Unie. Zo’n discussie kan wellicht ook bijdragen aan een meer onderbouwd antwoord op de vraag wat nu precies bijdraagt aan het algemeen welzijn van burgers. Het veelvuldige gehanteerde bruto binnenlands product per hoofd is toch een wat beperkte maatstaf. Voor een echte discussie op het niveau van de Europese Unie (en in het wetenschappelijk onderwijs), verdient het boek dus zeker een vertaling in het Engels, Frans en Duits en misschien nog wel meer talen.

Te citeren als

Arie Oskam, “Boekbespreking ''Ontspoord kapitalisme''”, Me Judice, 24 juni 2020.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Afbeelding 'Ontspoord kapitalisme' door 'Uitgeverij Prometheus'

Ontvang updates via e-mail