De zwakste schouders dragen de zwaarste lasten

De zwakste schouders dragen de zwaarste lasten image
Via 'PxHere'
16 aug 2022

Steeds meer aspecten van de koopkracht worden tot het inkomen gerekend. Over het hoofd gezien inkomen uit bezit wordt daarmee zichtbaar. Doordat dit inkomen onzichtbaar was of niet als inkomen werd opgevat, is het onbelast gebleven. De claim dat de sterkste schouders de grootste lasten dragen is gebaseerd op onvolledige meting van het inkomen, aldus Alman Metten.

Inleiding

Als het over sociaaleconomische ongelijkheid gaat, dan lijkt Nederland een uniek land. Terwijl de bezitsongelijkheid na de VS hier het grootst is, zou de inkomensongelijkheid heel erg meevallen. Deze paradox is alleen te verklaren als bezit nauwelijks inkomen oplevert. En dat was inderdaad precies wat CBS tot 2017 vond: uit vermogen, dat is bezit verminderd met schuld, was het inkomen zelfs negatief, en het inkomen uit bezit zou ongelooflijk laag zijn. Belangrijkste oorzaak was dat woningbezit een flinke aftrekpost opleverde doordat erop werd afgeschreven. Woningbezit leverde dus negatief inkomen op, alsof de waarde van dat bezit verminderde in plaats van toenam. Toen CBS deze fictie in 2017 losliet, bleek de inkomensongelijkheid dan ook fors groter. Daarmee werd geïllustreerd hoezeer de gevonden inkomensongelijkheid afhangt van de mate waarin het inkomen uit bezit waargenomen en weergegeven wordt, dus van hoe inclusief het gehanteerde inkomensbegrip is.

Nieuwe ontwikkelingen in 2022

Twee recente ontwikkelingen verbreden aanmerkelijk wat verstaan wordt onder inkomen. Het CPB-rapport Ongelijkheid en herverdeling, met de schokkende bevinding dat het Nederlandse belastingstelsel niet herverdeelt, neemt het Nationale Inkomen als uitgangspunt, en deelt alle onderdelen ervan toe aan huishoudens[1]. Onder meer door ingehouden winsten van bedrijven aan de aandeelhouders van die bedrijven toe te delen wordt ook hier door het bredere inkomensbegrip een fors grotere mate van inkomensongelijkheid waargenomen.

De meest ingrijpende ontwikkeling komt echter voort uit de Contourennota, waarin de huidige regering laat weten hoe zij van plan is de problemen in Box 3 van de inkomensbelasting op te lossen. Zij geeft daarin aan niet alleen jaarlijks de reguliere inkomsten zoals rente, dividend, huur en pacht te willen belasten, maar ook de ‘ongerealiseerde’ waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen, zoals koerswinst of koersverlies over aandelen, en waardestijging of waardedaling van onroerend goed. Zij wil dus jaarlijks heffen over het werkelijk in dat jaar behaalde rendement. Zij noemt dat een vermogensaanwasbelasting.

Terwijl de zichtbare inkomenskloof groter is geworden, is de progressie in de belasting- en premieheffing dus afgenomen.

Daarmee neemt de regering het inkomensbegrip uit de belastingtheorie over, dat inkomen definieert als koopkrachttoename in een bepaalde periode, ongeacht de oorzaak. In de praktijk is het verschil vooral dat de waardegroei van bezit als inkomen erkend wordt. Tegelijkertijd wordt afscheid genomen van het begrip vermogen, doordat bezit en schuld niet meer worden gesaldeerd. Het is immers bezit dat inkomen genereert, en niet vermogen. Zo levert bezit dat volledig met schuld gefinancierd is wel inkomen op, terwijl het vermogen - bezit min schuld - nul is. De rol van schuld als hefboom voor bezitstoename en dus van toename van inkomen uit bezit, en zelf afhankelijk van de hoogte van inkomen of bezit, wordt niet langer genegeerd. Dit artikel zal daarom steeds inkomen uit bezit, in plaats van inkomen uit vermogen hanteren.

De CBS-herziening van 2017, het CPB-rapport van maart en de Contourennota van april dit jaar maken dus allemaal een tot dan toe verborgen deel van het inkomen uit bezit zichtbaar. Hieronder worden de consequenties van elk van die stappen voor de inkomensongelijkheid getoond. Daarbij wordt gefocust op de gevolgen voor huurders en huiseigenaren, omdat die goed herkenbare groepen steeds meer samenvallen met arm en rijk. Om de concentratie van bezit en het inkomen daaruit te tonen, die overigens zowel bij eigenwoningbezitters als bij huurders een realiteit is[2], worden gegevens over de rijkste 10% huishoudens daaraan toegevoegd.

1. CBS vindt meer inkomen uit bezit, en daarmee meer ongelijkheid.

Tot en met 2014 werd door CBS bij eigenwoningbezitters, en bij bezitters van overig onroerend goed (tweede en volgende woningen) het huisbezit in 30 jaar afgeschreven, zodat tenslotte de waarde nul resteerde. Dit leidde jaarlijks tot een aanzienlijke aftrek op het inkomen. Deze niet erg realistische aanname werd in 2017 geschrapt, net zoals de tot dan toe gehanteerde aftopping op €250.000 van inkomen uit aanmerkelijk belang[3]. In onderstaande tabel worden voor het laatste jaar waarvan zowel oude als herziene cijfers beschikbaar zijn (2014) de consequenties van deze herziening getoond voor het inkomen uit bezit per huishouden van huurders, eigenwoningbezitters en de 10% hoogste inkomens[4]. Kortheidshalve worden de eigenwoningbezitters in de tabellen kopers genoemd.

Tabel 1. Inkomen uit bezit voor en na herziening door CBS (2014, €).


Het effect van de herziening is geweest, dat bestaand maar niet geregistreerd inkomen zichtbaar werd. Er is dus geen nieuw inkomen bijgekomen. Het effect is uiteraard het grootst voor categorieën die veel bezit hebben, zoals de eigenwoningbezitters, die goed zijn voor 96,3% van alle bezit (2020), en de 10% hoogste inkomens, goed voor 48,2%. Voor alle categorieën groeide het aandeel van inkomen uit bezit in het (daardoor toegenomen) besteedbaar inkomen.  De verschillen per huishouden tussen huurders enerzijds en eigenwoningbezitters en de rijkste 10% anderzijds zijn echter enorm, zoals tabel 2 laat zien.

Tabel 2. Aandeel inkomen uit bezit voor en na herziening door CBS (2014).

Terwijl bij huurders het aandeel van inkomen uit bezit in het (daardoor verhoogde) besteedbaar inkomen toenam van afgerond 2% naar 3%, nam het bij eigenwoningbezitters toe van 15% tot 25%, en bij de tien procent hoogste inkomens zelfs van 21% tot 33%.

Veelzeggend is de bevinding dat de belasting- en premiedruk van de hoogste 1% inkomens veel lager is dan voor de overige huishoudens.

Het gemiddelde inkomen van eigenwoningbezitters is al ruim 2x zo hoog als van huurders en van de 10% hoogste inkomens zelfs ruim 4x zo hoog. Deze kloof in het besteedbaar inkomen is door de herziening gegroeid met 10% tussen huurders en eigenwoningbezitters en met 7% tussen huurders en de tien procent hoogste inkomens. Doordat de inkomens opwaarts zijn bijgesteld, maar de betaalde belasting en premie niet verandert, daalt (in 2014) de belasting- en premiedruk. Eigenwoningbezitters gaan van 43,5% naar 40,7% van hun bruto-inkomen, de tien procent hoogste inkomens van 48,7% naar 44,2%. De belasting- en premiedruk voor huurders is gelijk gebleven op 34,8%, doordat hun inkomen uit arbeid is opgewaardeerd. Terwijl de zichtbare inkomenskloof groter is geworden, is de progressie in de belasting- en premieheffing dus afgenomen.

2. CPB deelt het totale Nationale Inkomen toe aan huishoudens, en vindt nog meer ongelijkheid

De CPB studie Ongelijkheid en herverdeling gaat uit van het volledige inkomensbegrip volgens de nationale rekeningen. Dat betekent dat zij het totale Nationale Inkomen verdeelt over de Nederlandse huishoudens, onder meer door de overheidsuitgaven toe te delen aan de gebruikers ervan en de ingehouden winsten toe te delen aan de aandeelhouders van de betreffende bedrijven. Doordat CPB ook rekening houdt met de indirecte belastingen, waar zowel lage als middeninkomens een relatief groot deel van hun inkomen aan kwijt zijn, concludeert zij dat de gemiddelde belasting- en premiedruk niet oploopt met het inkomen en de sterkste schouders zelfs relatief minder belasting betalen dan mensen met lage inkomens. Geen progressie in de belasting- en premiedruk dus, eerder het omgekeerde. De herverdeling die wel plaatsvindt komt door overheidsuitgaven als toeslagen en bijstand. Veelzeggend is de bevinding dat de belasting- en premiedruk van de hoogste 1% inkomens (80.000 huishoudens) veel lager is dan voor de overige huishoudens (en voor de top-0,1% en 0,01% nog weer lager), doordat de inkomens van deze groep voornamelijk bestaan uit kapitaalinkomen en ingehouden winsten, die veel lager belast worden dan andere inkomens.

De CPB studie presenteert geen afzonderlijke gegevens over de inkomens van eigenwoningbezitters en huurders. Wel kunnen hun gegevens over de €14 miljard ingehouden winsten gebruikt worden om het effect ervan op het aandeel van inkomen uit bezit weer te geven. Aangezien het bezit van gewone en aanmerkelijk belang-aandelen in hun onderzoekjaar 2016 voor 93,6% in handen is van eigenwoningbezitters, kan dat percentage van de ingehouden winst als inkomen uit bezit aan eigenwoningbezitters worden toegerekend, en het resterende aan huurders. De rijkste 10% is op dezelfde manier berekend goed voor 92,2% van de ingehouden winsten. Per huishouden neemt het inkomen uit bezit daardoor toe met €273 voor huurders, met €3.027 voor eigenwoningbezitters en met €16.923 voor de meest vermogende 10%. Als we het besteedbaar inkomen van 2016 met deze bedragen verhogen, dan neemt het aandeel van inkomen uit bezit in het besteedbaar inkomen per huishouden als volgt toe (zie tabel 3).

Tabel 3. Aandeel inkomen uit bezit zonder (CBS) en met (CPB) toegerekende ingehouden winsten (2016).


Voor eigenwoningbezitters stijgt het aandeel van inkomen uit bezit van een vijfde naar een kwart, en voor de rijkste 10% van een derde naar de helft van het (verhoogde) besteedbare inkomen. Voor huurders blijft het aandeel ondanks een stijging verwaarloosbaar laag. Ten opzichte van de herziene CBS-cijfers is de inkomenskloof tussen huurders en eigenwoningbezitters met 4,7%, en tussen huurders en de rijkste 10 procent met 23,6% toegenomen.

Hoewel de Gini-coëfficiënt, die poogt de ongelijkheid over de hele inkomensverdeling weer te geven, juist aan de uiteinden waar de grootste verschillen optreden het minst gevoelig is, geeft de CPB-methode voor de totale inkomensverdeling van het Nationale Inkomen een 14,6% toename van de Gini-coëfficiënt te zien (van 0,288 naar 0,33). Doordat de inkomens opwaarts zijn bijgesteld, maar de betaalde belasting en premie niet verandert, daalt (in 2016) de belasting- en premiedruk van eigenwoningbezitters van 39,5% naar 38,1% van hun bruto-inkomen, en van de rijkste 10 procent van 38,6% naar 33,5%. De belasting- en premiedruk van huurders daalt marginaal van 33,2% naar 33,0%. Ook hier zien we, dat terwijl de inkomenskloof verder toeneemt, de progressie van belasting- en premiedruk afneemt. De druk voor huurders en de rijkste 10 procent is nu bijna gelijk.

3. De Contourennota neemt ook waardegroei van bezit als inkomen mee, met veel meer ongelijkheid als gevolg.

a. Inleiding

Inkomen uit bezit bestaat uit twee componenten, regulier en waarde-gerelateerd. Regulier inkomen bestaat bij aandelen uit dividend, bij huisbezit uit huur. Waarde-gerelateerd inkomen bestaat uit de waardestijging (of -daling) van aandelen of huisbezit[5].

Door het werkelijk rendement op bezit als inkomen te belasten, komt nu ook de waardegroei van bezit in box 3 in beeld. In de praktijk breidt de Contourennota het draagkrachtbeginsel, dat officieel een belangrijke peiler van ons belastingstelsel is, nu uit tot het inkomen uit waardegroei van bezit. Daarmee komt niet alleen veel tot nu toe onzichtbaar (en zeer ongelijk verdeeld) inkomen in beeld, maar blijkt ook de gehanteerde definitie voor het Nationaal Inkomen onbevredigend te zijn. Want anders dan het begrip suggereert, omvat het niet al het inkomen dat nationaal verdiend wordt, maar alleen het zogeheten inkomen uit productie. Inkomen uit waardegroei van bezit, dat toch echt bij de bezitters koopkrachtstijging oplevert, valt er meestal buiten. Meestal, want de waardegroei van aandelen aanmerkelijk belang (box 2) wordt bij verkoop wel gewoon behandeld als ware het inkomen uit productie.

Het onderzoek van het CPB, dat het totale Nationale Inkomen als basis neemt voor het bepalen van de inkomensverdeling, is absoluut vernieuwend, maar toch nog niet volledig genoeg. Het beperkt zich door haar keuze voor het Nationale Inkomen tot het reguliere inkomen uit bezit, en laat daarmee het inkomen uit waardegroei buiten beschouwing. De Contourennota maakt echter duidelijk dat waardegroei ook inkomen inhoudt, dat in de berekening betrokken moet worden.

b. Ook box 1 en 2 kennen werkelijk rendement

De Contourennota beperkt zich tot box 3. Het geïntroduceerde bredere inkomensbegrip, gebaseerd op het werkelijke rendement per jaareinde, kan echter niet geloofwaardig beperkt worden tot dit deel van het inkomen uit bezit van huishoudens. Uitbreiding tot alle inkomen uit bezit lijkt onvermijdelijk. Bij de berekeningen in het vervolg van dit artikel zal dit begrip dan ook op alle bezit toegepast worden, en niet alleen op het bezit in box 3.

Omdat CBS voornamelijk leunt op gegevens van de belastingdienst, is de fiscale begripshantering sterk bepalend in de statistiek. Als het regeringsvoornemen om vermogensaanwas (het werkelijke rendement) te belasten tot wet wordt, dan zal CBS haar inkomensbegrip ook moeten uitbreiden en zelf de relevante gegevens moeten produceren. Omdat dat nog niet het geval is, geef ik hieronder alvast een benadering van de mogelijke consequenties.

c. Bezitsonderdelen met waardegroei

Het vernieuwende van de Contourennota is dus dat het ook inkomen uit de waardegroei van bezit als inkomen erkent. De eerste vraag moet dan zijn: welke onderdelen van bezit kennen de mogelijkheid van waardegroei?

We gebruiken hieronder met de schuingedrukte begrippen de onderverdeling van CBS.
Bank- en spaartegoeden, de grootste vermogenscategorie voor de minstvermogende huishoudens, kennen wel reguliere rentebetalingen, maar hun nominale waarde verandert niet.
Van ondernemingsvermogen kan de waarde wel veranderen, maar er kan niet bepaald worden welk deel daarvan voortkomt uit arbeid en welk deel uit de waardevermeerdering van bezit. Het zogenaamde gemengd inkomen van de zelfstandig ondernemer, uit arbeid en onderneming, wordt gezamenlijk geregistreerd als fiscaal resultaat uit onderneming.
Dat betekent dat waardeontwikkeling dus alleen vastgesteld kan worden bij inkomen uit effecten en aandelen aanmerkelijk belang, uit eigen woning en overig onroerend goed, en uit overige bezittingen zoals schilderijen of antiek. Maar omdat er geen statistieken bestaan over de waardegroei van de heel diverse categorie overige bezittingen, moet deze categorie noodgedwongen weggelaten worden. Vertekening van de resultaten is echter niet te verwachten, gezien het verschil in omvang van dit bezit tussen enerzijds huurders en anderzijds eigenwoningbezitters en de rijkste 10%.
Voor het inkomen uit waardegroei concentreren wij ons dus op:

  • Aandelen, zowel reguliere[6] als aanmerkelijk belang;
  • Onroerend goed, zowel de eigen woning als de tweede en volgende.

Samen zijn deze twee categorieën goed voor meer dan 97% van alle bezit met waardegroei.

d. Waardegroei naar bron

Het effect van de herziening door CBS van de inkomensdefinitie hebben we hierboven voor 2014 laten zien. Daarom laten we voor de effecten van het inkomensbegrip van de Contourennota de cijfers bij 2014 beginnen. Tabel 4 presenteert voor de jaren 2014 tot 2020 het inkomen dat eigenwoningbezitters, huurders en de 10 procent rijkste huishoudens door waardegroei hebben verdiend.

Voor zowel reguliere als aanmerkelijk belang-aandelen is het stijgingspercentage van de AEX in het betreffende jaar als uitgangspunt genomen. Voor onroerend goed is de CBS reeks over de waarde van woningen in Nederland gebruikt, gecorrigeerd voor de waarde van de nieuwbouw in het betreffende jaar[7].

Tabel 4. Waardegroei 2014-2020 naar bron (€ miljard).

 

Deze tabel laat niet alleen zien dat de opbrengsten uit waardegroei van jaar tot jaar flink kunnen verschillen, maar ook dat het om aanzienlijke bedragen gaat. Meest opvallend echter zijn de enorme verschillen tussen enerzijds huurders, goed voor ruim 43% van alle huishoudens, en anderzijds eigenwoningbezitters en de rijkste 10 procent huishoudens.

Inkomen uit waardegroei maakte in de periode 2014-2020 gemiddeld 70,6% van het totale inkomen uit bezit uit. Het is dus meer dan 2x zo belangrijk als het inkomen uit bezit dat totnutoe wel geregistreerd en belast wordt. Als het inkomen uit waardegroei wordt afgezet tegen het besteedbaar inkomen in elk jaar, dan kunnen de gemiddelden over de hele periode 2014-2020 worden berekend. Het resultaat wordt in tabel 5 weergegeven.

Tabel 5. Gemiddeld inkomen uit waardegroei van bezit als % van het besteedbaar inkomen (2014-2020).       

                                     
Ondanks de schommelingen in het inkomen uit waardegroei blijkt dit nog niet eerder geregistreerde inkomen gemiddeld de omvang te hebben van een derde van wat tot nu toe het besteedbare inkomen was. De verdeling van dit inkomen is zeer ongelijk. Bij huurders komt er slechts 3% bij hun toch al lage besteedbare inkomen; voor eigenwoningbezitters wordt het besteedbare inkomen met bijna de helft vermeerderd, en de 10% rijkste huishoudens zijn helemaal spekkoper met bijna een verdubbeling van hun tot nu toe gemeten besteedbare inkomen. Bedacht dient echter te worden dat het hier niet om nieuw inkomen gaat, maar om bestaand inkomen dat nog niet als zodanig werd (h)erkend. Ook de verdeling tussen eigenwoningbezitters en huurders van het inkomen uit waardegroei is opmerkelijk. In de totale periode 2014-2020 ging 97,7% van dit inkomen naar eigenwoningbezitters, en slechts 2,3% naar huurders. De 10 procent rijkste huishoudens ontvingen 50,6% van het totale inkomen uit waardegroei.

e. Toenemende kloof; belasting- en premiedruk vergroot zelfs de ongelijkheid      

Ten opzichte van de herziene CBS-cijfers is door inkomen uit waardegroei van bezit de kloof tussen huurders en eigenwoningbezitters 40,2% groter, en tussen huurders en de rijkste 10 procent 86,9% groter dan totnutoe gedacht. Dit is nog zonder de toename in de kloof die eerder met de CPB cijfers is gevonden (maar die gelden alleen voor 2016). Inclusief de CPB cijfers zou de kloof tussen huurders en eigenwoningbezitters toenemen met 44,7% en tussen huurders en de rijkste 10 procent met 110,5%. In werkelijkheid is de kloof zelf niet veranderd, alleen onze waarneming ervan. De kloof heeft altijd bestaan, alleen zien we hem nu pas in ware grootte.

Dit heeft ook consequenties voor de werkelijke belasting- en premiedruk. Belasting en premie wordt geheven over het bruto-inkomen. De tabel hieronder geeft de belasting- en premiepercentages weer voordat (CBS) en nadat inkomen uit waardegroei aan het bruto-inkomen is toegevoegd. De percentages zijn de gemiddelden voor de jaren 2014-2020.

Tabel 6. Belasting- en premiepercentages zonder (CBS) en met inkomen uit waardegroei.

Het effect van waardegroei als een bron van inkomen is dat het belasting- en premieniveau voor alle huishoudens samen gemiddeld met een zesde daalt. Voor eigenwoningbezitters daalt het met een vijfde en voor de 10 procent rijkste huishoudens met bijna een derde. Voor huurders blijft de belasting- en premiedruk echter vrijwel gelijk. Het effect op de ongelijkheid is dat huurders, die de laagste inkomens vormen, nu de hoogste belasting- en premiedruk kennen, en de 10 procent rijkste huishoudens verreweg de laagste. Ook hier zien we dus dat terwijl de zichtbare inkomenskloof groeit, de progressie in de belasting- en premiedruk juist afneemt, en zelfs omslaat in regressie (de zwakste schouders dragen de zwaarste lasten).   

Conclusie

De cumulerende verbreding van het inkomensbegrip door CBS, CPB en de Contourennota laat, naarmate meer inkomen uit bezit meetelt, een steeds bredere kloof zien tussen huurders en huiseigenaren, en tussen huurders en de 10 procent rijkste huishoudens. Omdat het ‘nieuwe’ inkomen niet belast is, daalt de belasting- en premiedruk naarmate de omvang van het (inkomen uit) bezit toeneemt.

Het CPB concludeerde al op basis van zijn onderzoek, dat nog geen rekening hield met inkomen uit waardegroei, dat de top 1% de minste belasting betaalde. Met het inkomensbegrip uit de Contourennota blijkt nu dat dit voor de hele top-10% geldt, zelfs zonder dat er met de ongelijkheid vergrotende indirecte belastingen rekening is gehouden (wat het CPB wel doet). Het onderhavige onderzoek levert dus nog een geflatteerd beeld van ons belastingstelsel op. In Statistische keuzes vegen helft inkomensongelijkheid onder het tapijt uit 2020 heb ik zelf, met een heel andere methodiek dan hierboven of dan het CPB gebruikte, wel de verdeling van indirecte belastingen en lokale lasten in het onderzoek betrokken. Ook toen al was de conclusie (gebaseerd op CBS gegevens uit 2014 van voor de herziening) dat ons belastingstelsel regressief was.

De cumulerende verbreding van het inkomensbegrip door CBS, CPB en de Contourennota laat, naarmate meer inkomen uit bezit meetelt, een steeds bredere kloof zien tussen huurders en huiseigenaren, en tussen huurders en de 10 procent rijkste huishoudens.

Het volledig in beeld brengen van inkomen uit bezit, wat om mysterieuze redenen nu pas gebeurt, maakt zichtbaar wat iedereen wel kon bevroeden. Dat inkomen is namelijk omvangrijk, en is disproportioneel geconcentreerd bij de rijkste huishoudens en bij eigenwoningbezitters. Doordat dit inkomen onzichtbaar is gebleven of niet als inkomen werd opgevat, is het tot nu toe ook onbelast gebleven. De progressiviteit van ons belastingsysteem, de claim dat de sterkste schouders de grootste lasten dragen, is dus een mythe, gebaseerd op onvolledige meting van het inkomen. Het omgekeerde is eerder het geval. Mensen zonder bezit, en dat zijn alleen huurders, betaalden van hun lage inkomens meer belasting en premie dan de hoogste inkomens. En niet alleen in 2020, maar tenminste vanaf 2014. Dat roept een paar vragen op.

Als de zwakste schouders jarenlang de zwaarste lasten gedragen hebben, hoe kan dat onrecht dan hersteld worden? Dan gaat het er niet alleen om het belastingstelsel op korte termijn werkelijk progressief te maken, met de laagste lasten voor de laagste inkomens, maar ook om het aangedane onrecht te herstellen. Hiervoor is het onontkoombaar dat alle inkomen uit bezit volledig mee gaat tellen in de inkomensverdeling en dat, gezien de extreem scheve verdeling van dit inkomen, ook dit inkomen progressief belast wordt, toenemend met de hoogte ervan.

Voor de reparatie van het onrecht dat lage inkomens zonder bezit jarenlang teveel belastingen hebben betaald en de hoogste inkomens met veel bezit te weinig, kan voor die lage inkomens een eenmalige ‘genoegdoening’-uitkering worden overwogen, te financieren door een eenmalige ‘genoegdoening’-heffing voor de rijkste huishoudens. Zo’n uitkering en heffing zou het geloofwaardig maken dat het echt altijd de bedoeling is geweest om de sterkste schouders de zwaarste lasten te laten dragen.

Een tweede, cruciale vraag is hoe er decennia lang zo’n grote kloof heeft kunnen bestaan tussen wat wetenschap en politiek uitdroegen over de rechtvaardigheid en progressiviteit van onze  belastingheffing, en de pijnlijke realiteit dat dit stelsel de ongelijkheid juist vergrootte.

De verontrustende opsomming in het recente regeringsrapport over de vermogensverdeling van steeds weer nieuwe belastingverlagingen voor de rijkste huishoudens roept de vraag op hoe dit ooit heeft kunnen gebeuren, en daarom of parlement en regering wel voldoende opgewassen zijn tegen de fiscale lobby. De Contourennota kan hiervoor een nieuw begin zijn, en het (vooralsnog ambtelijke) rapport over de vermogensverdeling is hoopgevend, maar een testcase wordt het zeker.

Voetnoten


[1] De uitgebreidere Engelstalige versie Inequality and redistribution in the Netherlands neemt de volwassen leden van dat huishouden als uitgangspunt.

[2] De rijkste 10% bestaat voor 96,1% uit eigenwoningbezitters, die 16,9% van alle eigenwoningbezitters uitmaken, met 48,7% van hun bezit. Huurders maken 3,9% uit van de rijkste 10 procent, maken 0,9% van alle huurders uit maar hebben 37,8% van hun bezit (2020). De ongelijkheid van bezit (en van het inkomen daaruit) is bij huurders dus nog vele malen sterker dan bij eigenwoningbezitters. De meeste huurders hebben nauwelijks of geen bezit.

[3] Een aandeel heet aanmerkelijk belang als het meer dan 5% van het aandelenkapitaal van een (al dan niet beursgenoteerde) onderneming uitmaakt. Deze aandelen kennen een apart en gunstig belastingregime in box 2 en het bezit ervan is extreem geconcentreerd bij de rijkste huishoudens.

[4] Omdat CBS voor de herziening de inkomens van de vermogensgroepen nog niet publiceerde, is hier als alternatief de ontwikkeling van de 10% hoogste inkomens weergegeven. Dat geldt ook voor de volgende tabel. Voor alle overige jaren en de rest van dit artikel worden de in bezit rijkste 10% huishoudens weergegeven.

[5] Het neutrale begrip is waardeontwikkeling, omdat er zowel groei als krimp kan zijn. Toch zal ook uit het vervolg blijken dat groei de regel is, en krimp de uitzondering. Daarom wordt hier meestal waardegroei gebruikt (die dus ook negatief kan zijn).

[6] CBS geeft alleen cijfers voor reguliere aandelen en obligaties samen (effecten). Obligaties nemen een steeds kleiner deel van de effectenportefeuilles in beslag (inmiddels minder dan 10%), maar kennen de laatste verslagjaren een veel lagere waardegroei dan aandelen. Omdat echter ook veel aandelen op Amerikaanse beurzen zijn belegd, die in euro’s aanmerkelijk hogere rendementen laten zien dan de AEX, wordt de AEX-ontwikkeling als een realistische benadering van de waardegroei van de totale effectenportefeuille gezien.

[7] De totale waarde van nieuwbouw is afgetrokken van de waardegroei van onroerend goed in een jaar. De waardegroei is daardoor een onderschatting, omdat ook nieuwbouw in het jaar van oplevering al van waardegroei kan profiteren. Voor de berekening van de waarde van nieuwbouw in elk jaar is gebruik gemaakt van (de tabellen in): CBS 1, CBS 2, Nieuwbouw-Nederland en CBS 3.

Te citeren als

Alman Metten, “De zwakste schouders dragen de zwaarste lasten”, Me Judice, 16 augustus 2022.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Via 'PxHere'

Ontvang updates via e-mail