Inleiding
Onterecht bestaat momenteel de aanname dat alle ondernemingen en organisaties moeten worden gefinancierd op open financiële markten[1], zowel qua eigen vermogen (aandelen) als qua vreemd vermogen (leningen). Het dominante model is dat aandelen en leningen op marktwaarde worden gekocht en verkocht. Vrije en eenvoudige overdraagbaarheid is daarin een van de voornaamste principe. Elke vorm van beperking daaraan wordt als verstoring gezien van het economische verkeer.
Het idee dat marktfinanciering belangrijk is, is opgekomen in de jaren tachtig en heeft tussen 1990 en 2005 de financiering van banken – en hun kwetsbaarheden – ingrijpend veranderd.
Met name impact-ondernemingen en andere organisaties met een maatschappelijke doelstelling komen hierdoor in de problemen. Er zijn praktische en normatieve (ethische) redenen waarom bepaalde maatschappelijke functies en bedrijven niet via de financiële markten hun geld moeten ophalen. Praktische problemen komen onder andere voort uit het feit dat beleggers de maatschappelijke ontwikkelingen niet (goed) inprijzen. Daardoor zijn veel ondernemingen moeilijk te financieren.
Normatieve redenen om marktfinanciering te beperken komen voort uit de opvatting dat maatschappelijke initiatieven te belangrijk zijn om alleen door beleggers te laten bepalen. Ook overheidsregulering heeft hier zijn beperkingen omdat het individueel en collectief initiatief en verantwoordelijkheid in de weg staat.
Twee voorbeelden
Een tweetal voorbeelden waarom meer aandacht voor maatschappelijk financieren nodig is. Ten eerste de banken. De afgelopen honderd jaar zijn banken meestal niet gefinancierd via de financiële markten: Coöperaties, overheidsdeelnemingen, cross-holdings en stichtingsstructuren waren belangrijk om het maatschappelijke belang te borgen. Hierdoor konden banken een maatschappelijke rol vervullen en waren ze minder afhankelijk voor schommelingen op de financiële markten. Momenteel wordt deze vraag weer urgent, gezien de uitdagingen die Triodos Bank heeft met certificaathouders en de herpositionering van de Volksbank, die momenteel in handen is van de Nederlandse staat. Het idee dat marktfinanciering belangrijk is, is opgekomen in de jaren tachtig en heeft tussen 1990 en 2005 de financiering van banken – en hun kwetsbaarheden – ingrijpend veranderd.
Het tweede voorbeeld speelt in verschillende sectoren, bijvoorbeeld bij woningbouwcorporaties, ziekenhuizen, kinderdagverblijven, andere zorginstellingen en scholen. Deze not-for-profit organisaties worden ook wel impact organisaties genoemd, omdat ze tegenwoordig soms wel winst maken. Maatschappelijk impact past niet goed op financiële markten waar het gaat om rendementscriteria die op een relatief korte termijn worden gemeten. Doordat de overheid zich bijvoorbeeld voor een deel terugtrekt op de markt van zorg, worden steeds vaker organisaties opgekocht door investeerders waar het financiële belang de doorslag geeft. De complexiteit is in elke sector en elk onderdeel van de maatschappij net even anders. Wat het kernprobleem is in al de sectoren – de systeemvraag – is dat de marktfinanciering vaak de enige toetssteen is voor projecten. Ook bij MKB-financiering en duurzaamheidsprojecten zijn er belangrijke problemen wanneer alleen naar marktfinanciering wordt gekeken.
Het onderliggende vraagstuk
De vraag ten aanzien van de optimale financieringsstructuur voor impactorganisaties is niet nieuw. Als de organisatie klein is wordt het vermogen vaak door de ondernemers ingelegd, eventueel aangevuld met een inleg van familie en/of vrienden. Dit kan vervolgens na de eerste groei worden aangevuld door crowdfunding of bankfinanciering.
Als de organisatie verder groeit ontstaat de vraag hoe deze groei moet worden gefinancierd en welke governance daar het beste bij past. Financiering door de bank (vreemd vermogen) heeft zijn grenzen, dus er moeten vaak ook andere bronnen van kapitaal worden aangeboord. De alternatieven zijn dan: participaties door derden, private equity of een beursgang. Hierbij ontstaat de vraag welke zeggenschap deze derden krijgen en welke beloning (dividend) past bij het verstrekken van eigen vermogen. Daar ontstaat ook vaak de spanning tussen financieel rendement en niet-financieel rendement, de impact. Externe vermogensverschaffers kijken vaak primair naar het financiële rendement, terwijl de ondernemers van impact organisaties vaak primair zijn gestart voor het niet-financiële rendement.
Beide soorten rendement zijn belangrijk. Financieel rendement is eenvoudiger te meten en te vergelijken. De metingen (en maatstaven) van niet-financieel rendement zijn vaak lastiger en minder eenvoudig te benchmarken. Dit wordt vooral lastig bij financiering door grote financiële partijen (zoals pensioenfondsen of vermogensbeheerders).
Hoe ontwikkelen we een systeem waarbij zowel het financiële als het niet-financiële rendement meetbaar en vergelijkbaar zijn, zodat het belang van het financiële rendement het belang van het niet-financiële rendement niet blijft overheersen? En hoe nemen we de niet-financiële kosten in deze berekening mee (bijvoorbeeld gebruik van grondstoffen, CO2 uitstoot), verdisconteren we die in het niet-financiële rendement?
Cruciaal in dit systeem is de rol van beslissers zowel bij de zoeker als bij de verschaffer van kapitaal. Op basis van wat voor waarden nemen zij besluiten? Deze waarden zijn vastgelegd in de bestuursstructuur (De Graaf & Herkströter, 2007). Een onderneming waarin de ondernemingsraad een belangrijke rol heeft zal andere besluiten nemen over de belangen van werknemers dan een onderneming zonder werknemersvertegenwoordiging. Banken, ziekenhuizen, woningcorporaties en coöperatieve organisaties hebben hun besluitvorming anders georganiseerd. Hierbij hebben financiers vaak een heel andere rol. Doordat ziekenhuizen en woningcorporaties bijvoorbeeld lang gebruik konden maken van overheidsgaranties, was de invloed en afhankelijkheid van financiers beperkt. Maatschappelijk, niet-financieel rendement komt dus tot uiting in de overleg- of bestuursstructuur van een organisatie en de inrichting van het bestuurssysteem. De nadruk op marktwaardering binnen de huidige IFRS regelgeving bepaalt dat alles elke dag gekapitaliseerd moet kunnen worden. Dat maakt de dagkoers van een organisatie en zijn haar onderdelen belangrijk. Het heeft het gevaar in zich dat bestuurders gericht raken op de korte termijn in plaats van lange termijn ontwikkeling centraal zetten.
De centrale vraag wat betreft de maatschappelijke inrichting van financiering
Financieel rendement is nodig voor de continuïteit van de organisatie en werkt ook disciplinerend ten aanzien van efficiëntie en doelmatigheid. In ons huidige systeem ligt de focus echter teveel op financieel rendement, terwijl de niet-financiële kosten (of indirecte kosten) voor de maatschappij onzichtbaar zijn en het niet-financiële rendement onvoldoende wordt meegewogen in investeringsbeslissingen. Hoe kunnen we op een andere manier naar maatschappelijk financieren kijken om dit te veranderen?
Wanneer we een nieuw financieel landschap willen inrichten kunnen we veel inspiratie halen uit de geschiedenis van de financiële sector van Nederland. De financiële sector is namelijk altijd maar beperkt commercieel gedreven geweest.
Hierbij is het belangrijk te melden dat er in principe niets mis is met een reguliere aandeelhouder of een lening. Voor de borging van maatschappelijke doelen is echter meer nodig. De maatschappelijke verantwoordelijkheid kan niet alleen bij de overheid worden gelegd. Op verschillende plekken in de maatschappij moet de verantwoordelijkheid voor een duurzame maatschappelijke ontwikkeling tot uiting komen, willen individuen de kans krijgen hun maatschappelijke rol in te vullen.
Een nieuw financieel landschap
Wanneer we een nieuw financieel landschap willen inrichten kunnen we veel inspiratie halen uit de geschiedenis van de financiële sector van Nederland. De financiële sector is namelijk altijd maar beperkt commercieel gedreven geweest. Met commercieel gedreven bedoel ik dat een instelling op een vrije kapitaalmarkt geld ophaalt en deze wegzet voor een marktconforme rente. Dit waren traditioneel de handelsbanken. Retail banken – banken voor gewone burgers – kwamen vaak voort uit de overheid. Het bekendste voorbeeld is de Postbank die voortkwam uit twee overheidsinitiatieven, de Rijkspostspaarbank en de Postgiro. ABN is voortgekomen uit de behoefte van de Nederlandse koning Willem I om iets te doen aan handelsontwikkeling, hetgeen leidde tot de Nederlandse handelsmaatschappij. De relatie met de overheid was daarbij cruciaal. Rabobank is begonnen als verzameling van kleine lokale coöperatieve banken.
In een nieuw landschap kunnen de bestaande Nederlandse grootbanken nog steeds hun rol vervullen als commerciële organisaties met een retail en ondernemingstak. Ze kunnen voortgaan in de ontwikkeling naar grotere organisaties met veel standaardproducten die technologie en compliance gedreven zijn.
Daarnaast ontstaat ruimte voor een plattelandsbank. Of de Rabobank terug kan naar de wortels is namelijk de vraag. Misschien moeten er nieuwe kleine kredietunies worden opgezet vanuit bestaande organisaties die actief zijn in de agrarische gemeenschappen op het platteland. Denk hierbij ook aan de aanhangers van BBB. Deze initiatieven kan de overheid faciliteren door de kredietunies – die zelf niet een winstdoelstelling kennen – te faciliteren aan de hand van regelgeving. Coöperaties hadden in het verleden bijvoorbeeld ook een ander fiscaal regime dan commerciële banken.
Naast nieuwe plattelandsbanken, zou er ook in de steden iets kunnen gebeuren voor migranten die nog een sterke verbinding hebben met de landen waar hun families ooit vandaan kwamen. Er zijn belangrijke financiële stromen tussen migrantengemeenschappen en de landen waar nog een deel van hun familie woont. In Nederland sluiten de grootbanken niet altijd aan bij de specifieke wensen van deze gemeenschappen. Hier ligt een geheel nieuwe markt. Hoe kunnen behoeften van specifieke bevolkingsgroepen in het internationale financiële verkeer goed worden bediend.
Daarnaast zijn er specifieke sectoren die een eigen behandeling zouden kunnen rechtvaardigen. In Nederland hebben we al heel lang een Waterschapsbank en een Bank Nederlandse Gemeenten. Er is te overwegen hier bijvoorbeeld een vastgoedbank aan toe te voegen die zich richt op woningcorporaties en - coöperaties. Zij worstelen met specifieke problemen en hebben met vastgoed een grote maatschappelijke rol. Impactinvesteerders zouden in zo’n maatschappelijke bank kunnen investeren. Naast wonen zou ook de zorg een interessante sector zijn voor aparte financiële organisaties.
Impactinvesteerders in duurzaamheid zijn ook sterk in opkomst. Naast Triodos Bank zijn er verschillende andere initiatieven zoals bijvoorbeeld SocialFinance.nl. Deze initiatieven zijn vaak gedreven door maatschappelijke doelen. De aandelen van Triodos Bank zijn ook in handen van een stichting, niet van aandeelhouders. Deze vorm van financieel ondernemen kan ook apart worden gefaciliteerd door de overheid. Voor een deel gelden er al fiscale regels voor bepaalde duurzame investeringen. Dit kan worden uitgebreid naar andere vormen van financiering, bijvoorbeeld aangaande het MKB. Het leidt tot een uitweg uit de problemen die Triodos Bank nu heeft met de houders van certificaten.
De afgelopen tien jaar [zijn] Invest-NL en Invest International opgericht, naast al bestaande organisaties zoals FMO. Waarom worden die organisaties met een duidelijk eigen mandaat niet georganiseerd als banken?
Als laatste kan de Nederlandse Handelsmaatschappij opnieuw worden uitgevonden, eventueel met een nationale en een internationale tak. De Nederlandse overheid is al verschillende initiatieven gestart om tot nieuwe financieringsmogelijkheden voor bedrijven en andere organisaties te komen. Zo zijn de afgelopen tien jaar Invest-NL en Invest International opgericht, naast al bestaande organisaties zoals FMO. Waarom worden die organisaties met een duidelijk eigen mandaat niet georganiseerd als banken? Dit heeft het voordeel dat ze een geldscheppende functie krijgen, wat ze ook interessant kan maken voor Nederlandse pensioenfondsen, omdat ze daarmee makkelijker bepaalde rendementseisen kunnen halen binnen hun maatschappelijke doelstelling.
In al deze initiatieven zouden de pensioenfondsen van Nederland een belangrijke rol kunnen vervullen. Zij zijn onze grootste spaarpot. Dit geld moet goed worden belegd. Wanneer zij zich niet langer alleen afhankelijk maken van de financiële markten, maar ook zelf markten gaan ontwikkelen samen met de Nederlandse overheid en verschillende economische sectoren en maatschappelijke groeperingen, kunnen zij écht gaan diversifiëren. Op de lange termijn is dit ook veel beter voor de deelnemers aan Nederlandse pensioenfondsen.
De geschiedenis leert dat er veel meer mogelijk is op de financiële markten dan de banken die we nu kennen. De kunst van financieren is kennis te ontwikkelen in niches, daarmee dicht bij klanten te komen en zo optimaal te kunnen inspelen op hun wensen en de risico’s zo goed mogelijk te organiseren. De complexiteit van onze samenleving kan niet meer worden georganiseerd door hele grote organisaties die een uniform product aanbieden. Politici, en daarmee toezichthouders, moeten zich weer tot taak stellen voor verschillende doelgroepen te gaan werken, de verschillen die er bestaan in de maatschappij serieus te nemen.
Sinds de financiële crisis van 2008 zijn er verschillende initiatieven en rapporten verschenen over hoe het anders moet in de financiële sector, onder andere in rapporten van het Sustainable Finance Lab (SFL), maar ook van ondergetekende. Tot nu toe lijken belanghebbenden en politici niet bij machte dit op te pakken. De bal lijkt nu bij sectoren te liggen waar de problemen het grootst zijn, zoals bijvoorbeeld in de agrarische sector en andere delen van het MKB, maar ook specifieke groepen zoals voorlopers op het gebied van duurzaamheid, pensioenfondsen en andere investeerders met duurzame ambities. Toezichthouders en onderzoekers moeten hier en faciliterende rol pakken. Niet zeggen wat de problemen en blokkades zijn, maar meedenken over hoe we maatschappelijk verantwoord nieuwe financieringsvormen kunnen ontwikkelen.
Voetnoten
[1] Dit geldt niet alleen voor grote organisaties die rechtstreeks toegang hebben tot die markten, maar ook voor kleinere die rekening moeten houden met een afgeleide waarde van de kapitaalmarkten.
Referentie
De Graaf, F. J., & Herkströter, C. A. (2007). How corporate social performance is institutionalised within the governance structure: The Dutch corporate governance model. Journal of Business Ethics, 74, 177-189.