Het gaat weer goed met de stad
Veertig jaar geleden was Amsterdam een stad in verval met veel krakers die leegstaande woningen zonder waardevolle bestemming bezaten. De bevolking verliet
massaal de stad. Andere Nederlandse steden krompen eveneens en ook wereldwijd liepen eens succesvolle steden leeg (Oswalt, 2006). Rond 1995 ontstond hierin
een kentering. De economische groei van Amsterdam lag de afgelopen tien jaar substantieel boven die van Nederland en ook in vergelijking met andere
Europese steden presteerde Amsterdam goed. En Amsterdam is daarin geen uitzondering. In de meeste van de door CBS onderscheiden 22 grootstedelijke
agglomeraties groeide de bevolking het afgelopen decennium. De niet-grootstedelijke regio’s winnen niet langer terrein op de stedelijke gebieden. Dit
succes blijkt ook uit de sterke stijging van de grondprijzen in de stedelijke agglomeraties (zie o.a. Vermeulen et al., 2016). Grondprijzen zijn een goede
indicator voor de aantrekkelijkheid van een locatie: daar waar mensen graag willen wonen, zijn de grondprijzen hoog. Het gaat dus weer goed met de stad.
Groei van steden gaat samen met clustering van hoogopgeleiden
De wedergeboorte van de stad ging samen met een sterke toename van het aandeel hoogopgeleiden in de bevolking. In de afgelopen veertig jaar is het aandeel
mensen met een HBO of een WO opleiding in Nederland meer dan verdrievoudigd: van een kleine 10 procent in 1970 naar circa 30 procent in 2010. In Amsterdam
steeg dit aandeel veel sterker. Ook andere steden zoals Utrecht, Leiden of Groningen hebben een bovengemiddelde aantrekkingskracht op hoogopgeleiden. Ruim
40 procent van de bevolking is hier hoogopgeleid. Kijken we naar de werkenden, dan heeft er 50 procent, en in sommige gewilde wijken zelfs 70 procent, een
HBO of een WO opleiding (figuur 1).
Figuur 1:
Hoogopgeleiden clusteren in een beperkt aantal aantrekkelijke wijken
Bron: Ossokina et al. (2014).
Om de rol van hoogopgeleiden in de stedelijke dynamiek van de afgelopen decennia beter te begrijpen kunnen we een beroep doen op General Purpose Technologies (GPT’s). Dergelijke technologieën doen zich grosso modo eens in de 60-80 jaar voor. Ze zetten bestaande productie- en
organisatieprocessen in vele opzichten fundamenteel op hun kop en leiden tot complexe aanpassingen in de economie. Denk bijvoorbeeld aan het voorbijstreven
van het Verenigd Koninkrijk door de Verenigde Staten als leidende wereldeconomie in de jaren twintig van de vorige eeuw, waarbij de opkomst van
elektriciteit en moderne methoden van massaproductie doorslaggevend waren. Vooral in de beginperiode doen GPT’s intensief beroep op technologisch
hoogwaardige kennis en vereisen ze intensieve face-to-face contacten, omdat de nieuwe kennis een hoge mate van niet-codificeerbaarheid heeft. De
plekken waar de ontwikkeling van dergelijke kennis plaatsvindt, moeten dan ook aantrekkelijk zijn voor hoogopgeleiden om te wonen en te werken en door hun
unieke dichtheid veel ruimte voor face-to-face contacten bieden. Steden zijn bij uitstek dergelijke plekken.
De GPT van onze moderne tijd is de informatie- en communicatietechnologie (ICT). De ICT sector heeft dan ook een belangrijke rol gespeeld in de
bovengemiddelde groei van bijvoorbeeld Amsterdam. Dit zowel direct als via een bijdrage aan de groei van andere sectoren zoals de financiële
dienstverlening (zie figuur 2).
Figuur 2: Economische specialisatie en sectorale groei Metropoolregio Amsterdam (MRA)
Bron: Economische Verkenningen Metropoolregio Amsterdam 2016.
Stad als aantrekkelijke woonplaats
Naast de arbeidsmarkt zijn er ook andere factoren die de grote aantrekkingskracht van de steden op hoogopgeleiden verklaren. Dit zijn:
transportbereikbaarheid, stedelijke voorzieningen en de woningmarkt. We bespreken deze één voor één.
Arbeidsmarkt
Lonen voor hoogopgeleiden in steden zijn hoger dan erbuiten, ook als gecorrigeerd wordt voor het feit dat slimmere en goed opgeleide mensen zich in steden
uitsorteren (zie figuur 3). Lonen zijn een proxy voor productiviteit. Hoogopgeleiden zijn in steden dus productiever dan erbuiten. Dit heeft in belangrijke
mate te maken met agglomeratiekrachten: externe productiviteitsbaten die ontstaan in dichtbevolkte gebieden. Ze kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van
kennis-spillovers tussen mensen (leren) of een betere gemiddelde kwaliteit van de match die tot stand komt tussen werkgever en werknemer ( matching). Voor laag- en middelbaar opgeleiden zijn deze baten een stuk kleiner. Grosso modo leidt een verdubbeling van de dichtheid van
werkgelegenheid voor laagopgeleiden tot iets meer dan 2% extra productiviteit, terwijl deze productiviteitsstijging voor hoogopgeleiden
ongeveer gelijk is aan 9% (Groot en De Groot, 2014).
Figuur 3:
Gemiddeld uurloon hoogopgeleiden
Bron: Ossokina et al. (2014).
Transportbereikbaarheid
Figuur 4 laat zien dat hoogopgeleiden bereid zijn om verder te forensen voor een aantrekkelijke baan dan laagopgeleiden. Eén van de redenen is dat
aantrekkelijke (goed betaalde) banen voor hoogopgeleiden ruimtelijk geclusterd zijn: met een langere reis van huis naar werk valt relatief veel te winnen.
Ook forensen hoogopgeleiden graag per trein (Teulings et al., 2014). Spoorinfrastructuur is beter in grotere steden, en in de afgelopen decennia is er
verder in geïnvesteerd, bijvoorbeeld door middel van sleutelprojecten. Dit draagt verder bij aan de aantrekkelijkheid van stedelijke woonmilieus voor hoger
opgeleide bevolkingsgroepen.
Figuur 4: Omvang forensenstromen (aantal personen per dag) tussen gemeenten naar opleidingsniveau
Bron: Groot et al. (2012).
Stedelijke voorzieningen
Een ander deel van de verklaring voor de trek van hoogopgeleiden naar de steden is te vinden in de publieke voorzieningen die steden bieden (zie
bijvoorbeeld Roback, 1982), en dan met name historische steden zoals Amsterdam, Den Bosch, Groningen en Maastricht. Stedelijke voorzieningen zoals musea,
monumenten, restaurants en parken hebben in belangrijke mate het karakter van een luxe goed en worden in sterke mate gewaardeerd door juist hoogopgeleiden
(Teulings et al., 2014). Steden die een ruim aanbod van voorzieningen hebben, zijn dan ook stuk voor stuk de steden waar de grondprijzen in de
afgelopen decennia het hardst zijn gestegen.
Woningmarkt
Beschikbaarheid, of juist een gebrek aan passende woningen beïnvloedt in belangrijke mate waar hoogopgeleiden zich vestigen. Historisch wordt de
woningvoorraad in de steden gekenmerkt door oudere en kleinere woningen en veel sociale huur. Het ruimtelijke ordeningsbeleid in de jaren zestig en
zeventig van de vorige eeuw (onder meer het groeikernenbeleid) heeft dit beeld verder versterkt. Sinds de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (1988) worden de
aanbodrestricties in steden geleidelijk aan minder bindend. Het Woningbehoefteonderzoek rapporteert bijvoorbeeld dat het aandeel koopwoningen in Amsterdam
is toegenomen van 12% in 1994 naar 16% in 2002 naar 27% in 2010. Hoogopgeleiden hebben een grotere betalingsbereidheid dan andere bevolkingsgroepen voor
woonruimte en komen doorgaans niet in aanmerking voor sociale huur. Het geleidelijk verzachten van de aanbodrestricties in de steden heeft een bijdrage
geleverd aan de toegenomen clustering in steden van deze bevolkingsgroep. Te denken valt hierbij aan de transformatie van sociale woningbouw in de centra
van steden, of de bouw van VINEX-wijken.
Kansen en uitdagingen voor beleid
Steden bieden voorzieningen die relatief aantrekkelijk zijn voor hoogopgeleiden. Dit zijn zowel stedelijke publieke voorzieningen (zoals cultuur en OV) als
ook productiviteitvoordelen op de arbeidsmarkt. Afgelopen decennia werd de aantrekkingskracht van steden versterkt door de komst van nieuwe General Purpose Technologies en door investeringen in verschillende voorzieningen zoals stations. Deze dynamiek maakt het landschap heterogener en
creëert kansen, maar ook uitdagingen voor beleid.
Om efficiënt gebruik te maken van de stedelijke voorzieningen en productiviteitsvoordelen, is het belangrijk dat de mensen met de hoogste waardering
hiervoor er in de buurt van kunnen wonen. Hsieh en Moretti (2015) berekenden bijvoorbeeld dat restricties op het woningaanbod in de meest productieve
Amerikaanse steden in een productieverlies van bijna 10% resulteren. Zowel Amerikaans als Nederlands onderzoek laat verder zien dat deze restricties tot
een buitenproportionele groei in de woningprijzen kunnen leiden. Er moeten dus voldoende passende woningen zijn in de steden om optimaal te kunnen
profiteren van de clustering van hoogopgeleiden in de voor hen aantrekkelijke plekken. Vanuit dit perspectief is het overaanbod van sociale huurwoningen in
de gewilde wijken nabij het centrum een knelpunt maar ook een kans. Deze woningen kunnen relatief eenvoudig getransformeerd worden tot woonruimte voor
hoogopgeleiden. Nieuwe lokale investeringen in stedelijke voorzieningen kunnen het effect van clustering versterken.
Tegelijkertijd is het van belang om te beseffen dat de voorspelbaarheid van stedelijke dynamiek beperkt is, zoals het Amsterdam van de jaren tachtig van de
vorige eeuw illustreert. Voorzichtigheid in het selecteren van toekomstige groeilocaties is daarom in ruimtelijke ordening van groot belang. Beleid kan
trachten de marktkrachten te ondersteunen door voorwaardenscheppend beleid. De loop van de stroom beïnvloeden, laat staan tegen de stroom in roeien, is
geen kansrijke beleidsoptie.
Dit betreft in het bijzonder de regionale krimp die het gevolg kan zijn van uitsortering van mensen in de voor hen meest aantrekkelijke locaties. Beleid om
kansrijke jongeren vast te houden en hoogopgeleiden binnen te halen in krimpregio’s kan een prijs hebben in termen van efficiëntieverlies voor de
Nederlandse economie als geheel. Aandacht vanuit het beleid voor de gevolgen van de krimp voor de achterblijvers die geconfronteerd worden met een dalend
draagvlak voor publieke voorzieningen en een waardedaling van vastgoed is daarentegen een mooi voorbeeld van met de stroom meegaan. Om de gevolgen van
krimp in goede banen te leiden kan coördinatie op een bovengemeentelijk schaalniveau nodig zijn (zie ook Vermeulen et al., 2016, hfst.6).
* Deze bijdrage is gebaseerd op het artikel “Hoogopgeleiden als motor voor stedelijke groei: historie, toekomst en beleidsimplicaties” van De Groot,
Ossokina en Teulings in het themanummer Regio en Ruimte van het tijdschrift TPEdigitaal (juni 2016).
Referenties:
Groot, S.P.T. en H.L.F. de Groot, 2014, Estimating the skill bias in agglomeration externalities and social returns to education: Evidence from Dutchmatched worker-firm micro data, TI Discussion Paper, no. 2014–088/VIII, Amsterdam-Rotterdam.
Groot, S.P.T., H.L.F. de Groot en P. Veneri, 2012, The educational bias in commuting patterns, TI Discussion Paper, no. 2012–080/3, Amsterdam/Rotterdam.
Hsieh, C. en E. Moretti, 2015, Why Do Cities Matter? Local Growth and Aggregate Growth, NBER Working Papers 21154, National Bureau of Economic Research,
Cambridge, MA.
Ossokina, I.V., Ji, X., Groot, H.L.F. de en C.N. Teulings, 2014, Agglomeratie, transportinfrastructuur en welvaart, CPB Policy Brief, no. 2014/10, Den
Haag.
Oswalt, P., 2006, Atlas of Shrinking Cities, Hatje Cantz Verlag, Berlijn.
Roback, J., 1982, Wages, rents, and the quality of life, Journal of Political Economy, vol. 90(6): 1257–1278.
Teulings, C.N., I. Ossokina en H.L.F. de Groot, 2014, Welfare benefits of agglomeration and worker heterogeneity, CEPR Discussion Paper 10216, Londen.
Vermeulen, W., C.N. Teulings, G. Marlet en H.L.F. de Groot, 2016, Groei & Krimp, VOC Uitgevers, Nijmegen.
Te citeren als
Henri de Groot, Ioulia Ossokina, Coen Teulings, “Hoogopgeleiden zijn motor voor stedelijke groei”,
Me Judice,
27 juni 2016.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Amsterdam tram’ van Henrik Johansson (CC BY-NC-ND 2.0)