Inleiding
Op 24 december 2021, de dag voor kerst, zette de Hoge Raad een streep door de vermogensrendementsheffing. Onder de huidige wet worden spaarders en risicomijdende beleggers onevenredig hoog belast over hun rendement. De rechter achtte deze fiscale sanctie op risicomijdend en onfortuinlijk beleggen in strijd met de door het Europese mensenrechtenverdrag gegarandeerde rechten om vrij te kunnen beschikken over je vermogen respectievelijk om in gelijke gevallen gelijk te worden behandeld.
Nieuwe wetsontwerpen
Het kabinet heeft op Prinsjesdag twee wetsontwerpen naar de Tweede Kamer gestuurd die het door spaarders geleden nadeel beogen te herstellen en tevens komende jaren herhaling van de benadeling trachten te voorkomen. Verbazingwekkend is dat in beide wetsvoorstellen dezelfde fout wordt gemaakt die de hoogste belastingrechter in het Kerstarrest niet langer wenste te gedogen. Die fout is dat de belastingwet tot ten minste 2026 uit blijft gaan van een uniforme verdeling van het vermogen van de belastingplichtige over de verschillende categorieën vermogensbestanddelen, ongeacht de daadwerkelijke keuze die een individuele belastingplichtige maakt.
Een regeling waarbij obligaties als afzonderlijke categorie in aanmerking worden genomen en waarbij het rendement jaarlijks aan het eind van het jaar wordt becijferd is met name van groot belang voor mkb-ers en andere zelfstandigen.
Alleen banktegoeden worden onder de wetsvoorstellen voor hun werkelijke omvang in aanmerking genomen. Overige bezittingen worden geacht voor 53% te bestaan uit onroerend goed (anders dan de eigen woning), voor 33% uit aandelen en voor 14% uit obligaties. Uit die verdeling rolt - op basis van de veronderstelling dat in het verleden behaalde resultaten zich zullen herhalen - een forfaitair gemiddeld rendement van 5.53% op die overige bezittingen.
Spaarders worden in de voorstellen dus ontzien, maar risico-averse beleggers (in bijv. obligaties) niet. Net als onder de bestaande wet worden obligaties in de voorstellen op één hoop gegooid met historisch gemiddeld veel beter renderende aandelen en onroerend goed. Gevolg is dat bezitters van obligaties in 2022 geacht worden jaarlijks de genoemde 5.53% rendement op hun stukken te maken, terwijl de huidige rente op de 10-jaars obligatie van Duitsland slechts 2,2% is.
Uitvoeringsbezwaren
Dat het kabinet obligaties niet als afzonderlijke categorie in aanmerking wil nemen wordt gemotiveerd met “uitvoeringsbezwaren”. Banken verschaffen de gegevens over de obligatiebeleggingen van hun klanten niet afzonderlijk van die over hun aandelenbeleggingen aan de Belastingdienst. De afweging van het belang van de staat op dit punt tegen dat van de belastingplichtige die de Hoge Raad in het Kerstarrest maakte viel ten nadele van de fiscus uit.
Vastgesteld werd dat de wetgever al sinds 2015 zegt te werken aan een “spoedige” invoering van belastingheffing op basis van werkelijke rendementen, maar dat die vóór 2025 niet wordt verwacht. Inmiddels zijn de plannen daartoe weer minstens een jaar uitgesteld. Goede reden om aan te nemen dat de uitvoeringsbezwaren van de Staat opnieuw te weinig gewicht in de schaal zullen leggen.
Slot
Een regeling waarbij obligaties als afzonderlijke categorie in aanmerking worden genomen en waarbij het rendement daarop jaarlijks aan het eind van het jaar wordt becijferd is met name van groot belang voor mkb-ers en andere zelfstandigen die, anders dan werknemers, niet vallen onder een fiscaal gefaciliteerde pensioenregeling. Zij moeten zelf sparen voor hun oude dag. Doen zij dat met obligaties, dan wordt in de kabinetsplannen vrijwel het gehele rendement wegbelast.
Te citeren als
Mark Romyn, “Kabinet blijft obligatiehouders (te) zwaar belasten”,
Me Judice,
30 september 2022.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Door ''
Josef Laimer''