De OZB en box 3: willekeur en hoge beheerlasten
Voor de OZB vindt de waardebepaling van onroerende zaken plaats op basis van jaarlijkse taxaties, de WOZ-waarde. Deze methode is behalve duur ook gevoelig voor willekeur. Zo wordt gebruik gemaakt van verkoopprijzen van vele maanden na de peildatum. Hierdoor kan in een jaar dat de huizenprijzen per maand stijgen (2022) de taxatie ruim 4 procent te hoog zijn vastgesteld. Dit heeft niet alleen betekenis voor de OZB, maar ook voor de Inkomstenbelasting, want het huurwaardeforfait is gebaseerd op de OZB-taxatie.
Een heffing over een fictief rendement of een vermogensaanwasbelasting zijn vrijwel identiek aan belasten van het bezit als zodanig. Dan is loslaten van de idee-fixe van coûte que coûte willen belasten van rendement op bezit nog maar een kleine stap.
Verder wordt voor box 3 de waarde van verschillende bezittingen op verschillende wijze bepaald. Zo wordt de waarde van spaarrekeningen en aandelen bepaald op basis van opgaven van banken en beleggingsinstellingen. Voor de bepaling van de waarde van onroerende zaken die dienen als belegging sluit box 3 aan bij de OZB. Daarnaast heeft de vormgeving van box 3 als een heffing over ‘’quasi feitelijk’’ rendement geleid tot zeer hoge handhavingslasten. De enige goede oplossing daarvoor is kiezen voor belasten van een fictief rendement. Want het gebruik van een fictie sluit rechtsgang uit, zoals de tariefschijven en de algemene heffingskorting in de Inkomstenbelasting ook niet tot rechtszaken leiden. Bovendien is een nadeel van een heffing over het feitelijke rendement dat deze de weg opent naar vertalen van een meetbare opbrengst in een onbelaste opbrengst.
De voordelen van één vermogensbelasting
Een heffing over een fictief rendement of een vermogensaanwasbelasting zijn vrijwel identiek aan belasten van het bezit als zodanig. Dan is loslaten van de idee-fixe van coûte que coûte willen belasten van rendement op bezit nog maar een kleine stap. Mijn voorstel is om box 3 uit de Inkomstenbelasting halen. Bij invoeren van zo'n vermogensbelasting kan ook worden bezien om samenhang te brengen in het belasten van verschillende bezittingen, en wel door al het bezit onder de nieuwe vermogensheffing te brengen. Dan blijven de feitelijke (netto) inkomsten uit voor exploitatie bedoeld bezit natuurlijk wel belastbaar, namelijk door deze over te hevelen naar box 1 of 2. Voor de bezittingen van bedrijven en non-profits kan een analoge heffing ingevoerd worden.
Een dergelijke ingrijpende wijziging is natuurlijk alleen zinvol als deze voordelen oplevert, waaronder ontlopen van de hiervoor beschreven problemen in de huidige heffingen.
Hoge beheerlasten kunnen bij een vermogensbelasting worden vermeden door voor de waardebepaling van de verschillende bezittingen één systeem te gebruiken. Transparantie en objectiviteit zijn belangrijke kwaliteiten van zo’n systeem. Gebruikmaking van statistisch materiaal ligt voor de hand. Zo is voor de waardebepaling van onroerende zaken denkbaar uit te gaan van de aanschaffingsprijs en die jaarlijks met een index aan te passen. Die index kan generiek zijn of enigszins gedifferentieerd, bijvoorbeeld naar (deel)gemeente en/of type onroerende zaak. Maar een zeer gedifferentieerde indexatie kan tot dezelfde willekeur leiden als de huidige taxaties voor de OZB. Ook voor de waardebepaling van niet courant en illiquide bezit, zoals niet beursgenoteerde aandelen, kan uitgegaan worden van de aanschaffingsprijs met jaarlijks een indexatie. Die index moet afhankelijk zijn van de aard van het bezit. Niet courante aandelen zouden met de AEX-index aangepast kunnen worden. Bij een goedwerkende markt zit die geïndexeerde fictie er naar verwachting niet ver naast. Ten slotte komt informatie over de waarde van individueel opgebouwd pensioenrecht beschikbaar bij de invoering van het nieuwe pensioenstelsel.
Behalve vereenvoudigingen in de waardebepaling van de bezittingen kan ook de wijze van heffen van de belasting eenvoudiger. Voor de hand ligt het volledige bezit te onderwerpen aan hetzelfde belastingtarief. Dat tarief is dan dus niet afhankelijk van de aard van het bezit of de vraag wie de eigenaar is.
Een voordeel van een dergelijk vormgegeven vermogensbelasting is dat belastingontwijking moeilijker wordt. Zo heeft verstoppen van meetbaar rendement geen zin, want dat leidt niet tot een lagere belasting. Evenmin is het dan nog mogelijk vermogensbelasting te ontlopen door zoveel mogelijk te reserveren voor de oude dag. Nog een voordeel is dat een dergelijke vermogensbelasting weinig rechtszaken met zich zal meebrengen, want hij is gebaseerd op objectieve gegevens en ficties.
Een voordeel van een dergelijk vormgegeven vermogensbelasting is dat belastingontwijking moeilijker wordt. Zo heeft verstoppen van meetbaar rendement geen zin, want dat leidt niet tot een lagere belasting.
Een ander gevolg is dat de Overdrachtsbelasting en het Successierecht vervallen, dus ook de regels in het Successierecht die moeten voorkomen dat bedrijfsopvolgingen leiden tot een uitholling van die bedrijven. Hierdoor leidt het Successierecht ook niet langer tot gedragseffecten bij bedrijfsopvolgingen. Last but not least impliceert dit voorstel een aanpassing van de Gemeentewet, want de OZB is een gemeentelijke belasting.
De (ogenschijnlijke) nadelen
De hierboven geschetste vermogensbelasting lijkt naast voordelen ook nadelen te hebben. Met name kan de wijziging ogen als een hoge extra kostenpost, die bovendien kan leiden tot financiële problemen bij betrokkenen. Maar dat is om twee redenen een misverstand. Ten eerste wordt niet beoogd de belastingdruk te verhogen, maar het belastingstelsel te vereenvoudigen en te optimaliseren. Die financiële problemen nemen waarschijnlijk zelfs af, omdat overgang van eigendom niet meer leidt tot pieken in de belastingheffing. Ten tweede wordt regelmatig miskend dat ’s Rijks inkomsten worden geregistreerd op vorderingenbasis, en niet op kasbasis. Dit betekent dat, als de vermogensbelasting al zou leiden tot financiële problemen bij betrokkenen, uitstel van betaling het EMU-saldo niet nadelig beïnvloedt. Dat zou pas het geval zijn als de vordering moet worden afgeschreven. Maar zover zal het niet vaak komen, want als een bezit wordt verkocht, zal de achterstallige belasting alsnog betaald kunnen worden.
Ook één woonlastensubsidie
Bij het schrappen van box 3 in de Inkomstenbelasting zouden ook de andere posten in de Inkomstenbelasting die samenhangen met bezit kunnen vervallen. Gedacht kan worden aan de aftrek van hypotheekrente, het huurwaardeforfait, de aftrek van de pensioenpremie en de belasting van de pensioenuitkeringen. Schrappen van beide laatste posten zou de invoering van het nieuwe pensioenstelsel echter wel compliceren. Voor het per saldo nadelige koopkrachteffect van schrappen uit de Inkomstenbelasting van de aftrek van de hypotheekrente en het huurwaardeforfait zou een subsidie kunnen worden vormgegeven naar analogie van de huursubsidie. Feitelijk zou de huursubsidie omgevormd kunnen worden tot een woonlastensubsidie. Dan zou deze niet alleen bereikbaar worden voor huiseigenaren, maar ook gebruikt kunnen worden voor andere woonlasten, zoals (extra) energielasten. Een voordeel van de vormgeving van deze regeling als een inkomensafhankelijke regeling is dat subsidies niet ten goede komen van mensen die ze niet nodig hebben. Dat is nu wel het geval bij de hypotheekrenteaftrek en de tegemoetkomingen in de energielasten. De beheerlasten van een dergelijke woonlastensubsidie blijven overzichtelijk als subsidiëring plaatsvindt zoals nu, dus op basis van de feitelijke uitgaven van de bewoners.
Te citeren als
Cees de Geest, “Vermogensbelasting: perfectionisme als vijand van het juiste”,
Me Judice,
20 juni 2023.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
door ''
mystic_mabel''