Zet spaaroverschot in voor oplossen knelpunten op de arbeids- en woningmarkt

Zet spaaroverschot in voor oplossen knelpunten op de arbeids- en woningmarkt image
Foto via PxHere
31 okt 2025

Mede door de vergrijzing staat de arbeidsmarkt stevig onder druk, wat onder andere de bouw raakt. Om de woningbouw overeind te houden wordt dan al snel gedacht aan het aantrekken van buitenlandse arbeidskrachten. Echter zouden we ook op ons spaaroverschot kunnen interen door een groter gedeelte van de woningbouw plaats te laten vinden buiten onze landsgrenzen.

Inleiding

Nederland vergrijst in een hoog tempo en dat leidt tot knelpunten op de arbeidsmarkt. Hoewel deze ontwikkeling niemand had mogen verrassen, blijken onze beleidsmakers er slecht op te zijn voorbereid. Dat is verassend aangezien ons land beleidsmatig in veel opzichten goed is voorgesorteerd op de gevolgen van de vergrijzing. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in onze pensioenvermogens, die tot de grootste ter wereld behoren. Ook het feit dat ons land jaarlijks een structureel hoog nationaal spaaroverschot heeft, waarmee het een fors netto internationaal vermogen heeft opgebouwd, biedt beleidsruimte.

Hoewel ons land een erg open economie heeft, is de mentaliteit van veel Nederlandse beleidsmakers en economen verrassend protectionistisch.

Tot dusver lijken onze beleidsmakers echter blind voor de sterke vermogenspositie van ons land en de beleidsmogelijkheden die deze biedt. Dat is jammer, want het Nederlandse nationale spaaroverschot kan een stevige bijdrage leveren aan de oplossing van de knelpunten op zowel de arbeids- als de woningmarkt.  

In het vervolg van dit artikel zal ik eerst in algemene zin uiteenzetten welke rol de internationale vermogenspositie van ons land kan spelen bij het oplossen van de vergrijzingsproblematiek. Vervolgens zal ik meer specifiek ingaan op de wijze waarop de inzet van het Nederlandse spaaroverschot kan helpen om de knelpunten op zowel de arbeids- als de woningmarkt op te lossen.

Een open economie met een gesloten mentaliteit

Hoewel ons land een erg open economie heeft, is de mentaliteit van veel Nederlandse beleidsmakers en economen verrassend protectionistisch. Zo is een stelselmatige denkfout in het debat over de knelpunten in onze economie, zoals de arbeidsschaarste, dat ons land zoveel mogelijk productie binnen de eigen landsgrenzen moet zien te houden. Dit speelt ook bij de discussie over de woningbouw.

Vrijwel iedereen is het erover eens dat de woningbouwproductie in ons land fors moet worden opgevoerd. De bouwsector kent echter stevige knelpunten en de komende jaren zullen die nog nijpender worden als tienduizenden bouwvakkers met pensioen gaan. Een veel genoemde ‘oplossing’ voor dit probleem is meer arbeidsmigratie, ofwel het aantrekken van buitenlandse bouwvakkers. Zo noemde de Adviesraad Migratie twee mogelijke opties voor het vergrijzingsprobleem, te weten het fors opvoeren van de arbeidsmigratie of het verhogen van de AOW-leeftijd (Adviesraad Migratie, 2023). Het rapport wijst er ook op, dat de inzet van extra arbeidsmigranten vervolgens er weer toe zal leiden dat de knelpunten op de woningmarkt verder worden vergroot. Dit alles ligt politiek gevoelig, zoals in aanloop naar de verkiezingen van 29 oktober 2025 vrijwel dagelijks bleek.

Vrijwel iedereen is het erover eens dat de woningbouwproductie in ons land fors moet worden opgevoerd. De bouwsector kent echter stevige knelpunten en de komende jaren zullen die nog nijpender worden als tienduizenden bouwvakkers met pensioen gaan.

Het opmerkelijke is dat in het hele debat vrijwel geen aandacht wordt besteed aan een andere oplossing: het interen op ons nationaal spaaroverschot en, indien nodig, het aanspreken van ons externe vermogen. Onze beleidsmakers lijken zich niet te beseffen dat Nederland bijzonder goed is voorbereid op het opvangen van de financiële gevolgen van de vergrijzing. We hebben er namelijk al decennia voor gespaard.

Het land van de spaarders

In het politieke debat in ons land wordt vaak de nadruk gelegd op de schuldposities van de overheid en van de particuliere sector. Het bijzondere is echter dat Nederland in de loop van de afgelopen decennia jaarlijks juist steeds een fors nationaal spaaroverschot had (figuur 1). Sinds het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw gaf ons land vrijwel ieder jaar minder uit dan het produceerde. Met als gevolg een omvangrijk en structureel nationaal spaaroverschot, ofwel een overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans. Nederland is in dit opzicht een van de rijkste landen ter wereld. Als ons land jaarlijks voor een kleine 100 miljard euro extra aan goederen en diensten vanuit het buitenland zou invoeren heeft het nog steeds geen nationaal spaartekort.

Figuur 1. Saldo lopende rekening 1950 – 2024. Bedragen in miljard euro.

Data: CBS, DNB

Mede als gevolg van deze spaaroverschotten heeft ons land in de loop der tijd een omvangrijk netto internationaal vermogen opgebouwd. Het netto internationaal vermogen van ons land bedroeg eind 2024 ongeveer 600 miljard euro, ofwel circa zestig procent van het bbp (bron: DNB).

Van sparen naar interen, van micro naar macro

Een groot deel van ons vermogen zit opgeslagen in de tweede pijler van onze oudedagsvoorziening: onze pensioenfondsen. De financiële gevolgen van de oplopende grijze druk zal dan ook in hoge mate automatisch worden opgevangen door langzaam in te teren op de opgebouwde vermogens van Nederlanders. In een vergrijzende samenleving zullen pensioenuitkeringen immers een steeds groter deel van de particuliere uitgaven gaan financieren.

De financiële ‘loopbaan’ van de meeste mensen ziet er grofweg als volgt uit. In de jonge jaren zijn voor veel mensen de kosten hoger dan het inkomen. Ze maken schulden om een woning of andere benodigdheden te verkrijgen. Normaal gesproken stijgt het inkomen met de toename van de leeftijd. Schulden worden afgebouwd en mensen beginnen met het opbouwen van vermogen. Na pensionering valt het inkomen weg en worden de benodigde uitgaven gefinancierd vanuit het interen op het vermogen.

Een logische conclusie uit het voorgaande voor Nederland is dat, naarmate er meer gepensioneerden bijkomen, het spaaroverschot van ons land geleidelijk zal afnemen en wellicht op termijn kan omslaan in een nationaal spaartekort. Dit hoeft niet erg te zijn.

Deze financiële loopbaan kan van micro naar macroniveau worden doorvertaald. Een land met een relatief jonge bevolking heeft waarschijnlijk een nationaal spaartekort, dat in de loop van de tijd terugloopt en waarschijnlijk omslaat in een spaaroverschot als de bevolking ouder wordt. Zeker als het land in kwestie de oudedagsvoorzieningen op kapitaaldekking heeft georganiseerd, zal dit effect expliciet optreden. Als de bevolking vergrijst neemt dit spaaroverschot weer af, waarbij het zelfs kan omslaan in een spaartekort. De kans dat dit gebeurt is groter naarmate een land meer heeft gespaard voor de oudedagsvoorzieningen, waarop na pensionering kan worden ingeteerd.

Een logische conclusie uit het voorgaande voor Nederland is dat, naarmate er meer gepensioneerden bijkomen, het spaaroverschot van ons land geleidelijk zal afnemen en wellicht op termijn kan omslaan in een nationaal spaartekort. Dit hoeft niet erg te zijn, want als een land in een eerdere fase voldoende buitenlands vermogen heeft opgebouwd, kan het een spaartekort best een tijd volhouden. Overigens ligt dit omslagpunt voor ons land nog ver voor ons in de tijd, omdat het jaarlijkse spaaroverschot momenteel nog altijd rond de 100 miljard euro per jaar ligt. Op de langere termijn kan het spaartekort, als oudere generaties krimpen en weer verjonging van de bevolking plaatsvindt, weer omslaan naar een oplopend spaaroverschot.

Systeembouw, houtbouw en invoer kunnen veel knelpunten oplossen

De oplossing voor het woningtekort in ons land wordt voor een groot deel gezocht in extra woningbouw. Aangezien ons land anno 2025 al een tekort van circa 400.000 woningen heeft en de vraag ernaar nog groeit, is dit een logische conclusie, ofschoon een deel van de oplossing van de woningnood ook kan worden opgelost door de bestaande woningvoorraad beter te benutten. In dit kader wijst De Nooij erop dat in Nederland een inwoner gemiddeld 63 m2 aan woonruimte heeft. Dat is substantieel hoger dan in de meeste omliggende landen (De Nooij, 2025).

Vooralsnog concentreert het maatschappelijke debat zich echter vooral op het opvoeren van de woningvoorraad. In de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 29 oktober was vrijwel iedere politieke partij voorstander voor het fors opvoeren van de productie van woningen. Hierboven werd echter al gewezen op het feit dat de Nederlandse bouwsector mede als gevolg van de vergrijzing van de beroepsbevolking kampt met capaciteitsproblemen, die de komende jaren nog knellender kunnen worden. Een tweede knelpunt heeft betrekking op de stikstofproblematiek in ons land. Die treft ook de bouw, omdat bij de bouw van woningen, en zeker woningbouw met traditionele technieken, veel uitstoot van fijnstof en CO2 plaatsvindt. Het gevolg is dat het hoogst twijfelachtig is of de Nederlandse bouwsector de komende jaren aan de vraag naar nieuwe woningen kan voldoen.

Het is namelijk niet nodig om al die woningen volledig binnen onze landsgrenzen te produceren. Uiteraard moet het eindproduct, de woning, in Nederland staan, maar systeembouw woningen kunnen ook in het buitenland worden besteld.

Tegen deze achtergrond pleitten Horsting en Woltjer voor een grotere inzet van houtbouw om de productie van woningen op te voeren (Horsting & Woltjer, 2024). De voordelen die zij noemen zijn evident: houtbouw is goedkoper, sneller en milieuvriendelijker dan traditionele bouw. Maar er vallen nog meer voordelen met houtbouw te behalen dan de auteurs stellen. Want als houtbouw wordt gecombineerd met systeembouw kan de bouwproductie fors worden opgevoerd.

Het is namelijk niet nodig om al die woningen volledig binnen onze landsgrenzen te produceren. Uiteraard moet het eindproduct, de woning, in Nederland staan, maar systeembouw woningen kunnen ook in het buitenland worden besteld. Een grotere nadruk op systeembouw kan dus bijdragen aan een hogere bouwproductie doordat een fors deel van het voorbereidende werk in het buitenland kan plaatsvinden. De woning wordt dan in de fabriek als het ware als een bouwpakket voorbereid, dat vervolgens op de bouwplaats in elkaar wordt gezet. Dat kan zeer snel en efficiënt gebeuren. De woningen staan dan normaal gesproken binnen twee dagen, wind- en waterdicht, overeind. Vaak zijn alle leidingen al in de muur- en vloerelementen aangelegd, dus de monteurs kunnen direct binnen beginnen met afmonteren.

Er zijn in ons land overigens al bouwbedrijven actief die fabrieken hebben opgezet om woningen in serie te bouwen. Uiteraard vergt e.e.a. voorbereidingstijd in de fabriek, maar per saldo is de doorlooptijd per woning veel korter dan bij traditionele bouw. De impact van deze stap kan enorm zijn, vergelijkbaar met de introductie van de lopende band door Henri Ford in 1913.

Als de woningbouw dan bij de bouw van systeemwoningen ook nog eens een zwaarder accent gaat leggen op houten of houtskelet woningen, dan vangen we meerdere vliegen in één klap. Het tempo van woningbouw kan fors worden opgevoerd, want er kan ook gebruik worden gemaakt van buitenlandse productiecapaciteit. Grootschalige extra arbeidsimmigratie is dan niet nodig. Verder wordt bij hout(skelet)bouw veel minder CO2 en fijnstof uitgestoten. De funderingen zijn lichter (en vergen dus minder beton) en hout is een CO2-vanger. In sommige bosrijke landen, zoals Noorwegen, Zweden, Finland en Canada, wordt al heel lang met hout(skelet)bouw gewerkt. Er is geen enkele reden waarom wij de eerdergenoemde ‘bouwpakketten’ niet in die landen zouden bestellen. Ze hebben veel ervaring met dit product.

De concurrentie vanuit het buitenland kan onze nationale bouwers ook een extra stimulans geven om te innoveren en versneld over te gaan tot meer hout- en systeembouw. Verder staat hen niets in de weg om te investeren in buitenlandse productielocaties en/of deelnemingen in buitenlandse producenten.

Conclusie

Nederland is financieel zeer goed voorbereid op de gevolgen van de vergrijzing van de bevolking, maar onze beleidsmakers lijken hier een blinde vlek te hebben. Met een jaarlijks nationaal spaaroverschot van tegen de 100 miljard euro kan ons land zich moeiteloos wat extra invoer veroorloven. Gezien de maatschappelijke weerstand tegen meer (arbeids-)immigratie, zou het beleid zich meer moeten richten op het vergroten van de invoer vanuit het buitenland. Toegespitst op de woningmarkt betekent dit, dat het opvoeren van de bouwproductie voor een groot deel kan worden gerealiseerd door de invoer van houtskeletwoningen vanuit het buitenland. Dit lost niet alleen een belangrijk knelpunt op de arbeidsmarkt op, maar het kan ook worden gerealiseerd met een beduidend lagere uitstoot van stikstof.

Referenties

Adviesraad Migratie (2023), Arbeidsmigratie: Oplossing voor economie en demografie?, Den Haag, december 2023

Boonstra, W.W. (2024), Immigratie niet nodig om arbeidstekorten en grijze druk aan te pakken, ESB, 28 februari 2024

Horsting, A. en J. Woltjer (2024), Houtbouw pakt woning- én klimaatcrisis aan, ESB, 2 september 2024

Nooij, M. de (2025), Voor snelle oplossingen voor de woningnood moet je de vraagkant aanpakken, niet “bouwen, bouwen, bouwen”, Mejudice, 20 oktober 2025

Te citeren als

Wim Boonstra, “Zet spaaroverschot in voor oplossen knelpunten op de arbeids- en woningmarkt”, Me Judice, 31 oktober 2025.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Foto via PxHere

Ontvang updates via e-mail