Inleiding
Brede welvaart is waarschijnlijk het meest besproken ‘nieuwe’ concept onder beleidsmakers in Nederland na de recessie van 2008. Het onbehagen dat toen ontstond creëerde een grote behoefte aan ‘iets nieuws’, iets dat recht deed aan breed doorleefde zorgen over doorgeschoten marktwerking, toenemende ongelijkheid tussen én binnen landen, en grote vraagstukken op het gebied van klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit. Het onbehagen werd versterkt door zorgen omtrent oplopende geopolitieke spanningen, de eurocrisis, de coronapandemie, en de Russische invasie in Oekraïne in februari 2022. Ruim vijftig jaar na het verschijnen van het Rapport van de Club van Rome (1972) wordt de wereld intenser dan ooit tevoren tastbaar geconfronteerd met een aantal harde grenzen aan het groeimodel, dat weliswaar een enorme bijdrage heeft geleverd aan de huidige materiële welvaart maar ook schaduwzijden kent die steeds zichtbaarder lijken te worden.
Deze behoefte heeft de afgelopen jaren tot een belangrijk en boeiend debat geleid in de wereld van beleidsgeoriënteerde economen (zie bijvoorbeeld de recente bijdragen van Bas Jacobs, 2024, en Machiel Mulder, 2024). In deze bijdrage zullen we betogen dat brede welvaart om meerdere redenen een zeer waardevolle aanvulling biedt op de gereedschapskist van beleidsmakers. Het biedt een empirisch ingekleurd denk- en doekader dat recht doet aan de kern van waar de economische wetenschap een bijdrage kan leveren aan het maatschappelijk debat. Maar tegelijkertijd ligt er ook een aantal risico’s op de loer die ervoor zouden kunnen zorgen dat brede welvaart zijn belofte uiteindelijk niet waar kan maken.
Achtergrond themanummer Brede Welvaart |
Dit artikel is de inleiding van het themanummer over Brede Welvaart (week 8, 2025). De serie kwam in samenwerking met Tilburg University tot stand. Centrale vraag: ‘’Hoe zorgen we ervoor dat Brede Welvaart écht het verschil gaat maken?’’. De andere artikelen van de reeks zijn hier te lezen. |
Een rijke geschiedenis
Het concept brede welvaart heeft een rijke traditie in Nederland. We zien de kern bijvoorbeeld fraai verwoord door Jan Tinbergen, in het volgende citaat:
‘Naar mijn idee ligt de bestaansgrond van de economie als wetenschap in de mogelijkheden die deze biedt bij het streven naar een rechtvaardige economische politiek. […] Het nut van de economische wetenschap is nergens anders te vinden dan in hetgeen zij kan bijdragen tot een betere economische politiek. Dit betekent voor mijn gevoel tegelijkertijd dat de gedeelten van de economische wetenschap die daarbij behulpzaam zijn, ook de meeste aandacht verdienen. … Het welzijn van de mensheid, dáár is het in de economie om begonnen’ (Tinbergen in Peelen, 1988, p. 44).
Minstens zo belangrijk zijn de bijdragen van Pieter Hennipman geweest (zie onder andere Hennipman, 1945), Arnold Heertje, Roefie Hueting en Dik Wolfson; allen economen die ook al spraken van het “brede welvaartsbegrip” dat (veel) meer omvat dan materiële welvaart. Het is een traditie waarin overduidelijk is dat de kern van de economie bepaald niet gaat om het maximaliseren van groei als afgemeten aan het BNP. Eigenlijk oud nieuws voor de geschoolde econoom, maar toch is het een karikatuur waar economen tot op de dag van vandaag veelvuldig mee worden geconfronteerd. Hoe onterecht dat beeld ook mag zijn, de aandacht voor brede welvaart biedt een belangrijke kans om tegenwicht te bieden aan die karikatuur.
Het concept onderstreept dat het in de economie gaat om het zoeken naar een optimale balans tussen onder meer economisch verdienvermogen, gezondheid, duurzaamheid, vrije tijd, rechtvaardigheid, en andere determinanten van welbevinden. Het is tegen die achtergrond dat in het begin van deze eeuw gerenommeerde economen als Amartya Sen en Joseph Stiglitz betekenisvolle bijdragen hebben geleverd aan het opstarten van wat we tegenwoordig kennen als het ‘Beyond GDP debat’. Een waardevolle empirische bijdrage is daarbij onder meer geleverd door Stiglitz e.a. in het boekje met de veelzeggende titel ‘Measuring what counts’. De essentie van dit werk wordt door de auteurs krachtig verwoord in de introductie van het boek waarin ze stellen: ‘The world is facing three existential crises: a climate crisis, an inequality crisis, and a crisis in democracy. Will we be able to prosper within our planetary boundaries? Can a modern economy deliver shared prosperity? And can democracies thrive if our economies fail to deliver shared prosperity? These are critical questions, yet the accepted ways by which we measure economic performance give absolutely no hint that we might be facing a problem’ (Stiglitz et al., 2019, p. xiii). Een citaat dat anno 2025 actueler lijkt dan ooit.
Een cruciale notie daarbij is dat die optimale balans niet objectief valt te bepalen. Dat betekent dat een één-dimensionele indicator voor “de” brede welvaart, dus één objectief uit te rekenen getal dat alles omvat, niet bestaat en een zoektocht daarnaar zinloos is en louter dwaallichten zou opleveren. Dit zou niet verrassend moeten zijn. Arrow wees er reeds op dat ‘de’ sociale welvaartsfunctie niet bestaat. Inter-personele nutsvergelijkingen zijn ten principale subjectief, en hetzelfde geldt voor waarde-geladen oordelen over wenselijke inkomens(her)verdeling. Economen dienen te erkennen dat het niet aan de beroepsgroep is om de gewichten te bepalen in het aggregeren van het nut van individuen of de verschillende doelstellingen van beleid. Dat is ten principale aan de politiek. Economen kunnen uiteraard wél de noodzakelijke ingrediënten voor het maken van die afweging in beeld brengen, en kwantificeren waar mogelijk. Daarmee helpen én dwingen ze de politiek en het beleid om expliciet te zijn over de waardeoordelen die gehanteerd worden bij het maken van afwegingen.
Een cruciale notie daarbij is dat die optimale balans niet objectief valt te bepalen. Dat betekent dat een één-dimensionele indicator voor “de” brede welvaart, dus één objectief uit te rekenen getal dat alles omvat, niet bestaat en een zoektocht daarnaar zinloos is en louter dwaallichten zou opleveren.
Hier ligt dan ook de grootste potentiële zwakte van het brede welvaartsbegrip als sturingsinstrument. Met alle inhoudelijke tekortkomingen als welvaartsindicator hebben BNP als macro-economische indicator, en een maatschappelijke baten-kosten ratio bij een projectevaluatie, één groot praktisch voordeel: ze zijn als één getal uit te drukken en daarmee ogenschijnlijk eenduidig. Een adequaat brede-welvaartsinstrument laat juist ruimte voor, en dwingt tot, het expliciet maken van waardeoordelen die, afhankelijk van politieke voorkeuren, kunnen verschillen. Er is dus geen uniek cijfer dat over alternatieven, over jaren, of over regio’s vergeleken kan worden. Dit doet recht aan de rijkheid van het concept brede welvaart, maar maakt het een minder makkelijk begrip voor intellectueel luiere bestuurders die met één getal of één eendimensionale ranking een debat hopen te kunnen beslechten. Deze sterkte kan een zwakte worden wanneer het leidt tot een strijd tussen geaggregeerde brede-welvaartsindicatoren waarbij iedere bestuurder de indicator zou kunnen kiezen die het best bij de gewenste uitkomst aansluit. Of wanneer patstellingen resulteren waarin partijen geharnast blijven vasthouden aan de eigen weging van brede-welvaartscomponenten en de juistheid van elkaars cijfers betwisten. Een bruikbaar brede-welvaartsinstrument daarentegen brengt de componenten in beeld, omarmt de multi-dimensionaliteit, en geeft daarmee juist de ruimte tot het gesprek over de weging.
Betekenisvolle doorontwikkelingen
Het CBS heeft de ambitie om de verschillende dimensies van brede welvaart in kaart te brengen (zowel over de tijd als tussen landen en regio’s) op een voortreffelijke wijze opgepakt in de jaarlijkse Monitor Brede Welvaart. Dat heeft geresulteerd in een rijke set aan indicatoren die nog wordt doorontwikkeld. Deze indicatoren helpen om elk jaar weer de stand van Nederland in kaart te brengen om de verschillende dimensies van welvaart - en daarbij ook expliciet rekening te houden met de afruilen tussen huidige en toekomstige generaties en de afruilen tussen generaties hier versus elders. Het leidde vele jaren tot varianten op de tot nadenken stemmende conclusie dat het weliswaar goed gaat in Nederland, maar dat de ontwikkeling ten koste gaat van toekomstige generaties en generaties elders.
De door het CBS verzamelde regionale indicatoren worden benut voor regionale monitoren die een basis vormen voor het gesprek met regionale bestuurders over de lokale uitdagingen en voor het ontwikkelen van visies op de gewenste lange termijn ontwikkeling (zie bijvoorbeeld Economische Verkenningen Metropoolregio Amsterdam). Daarbij wordt ook de grote heterogeniteit van regio’s inzichtelijk en komt duidelijk naar voren dat elke regio “anders knelt” (zie De Groot e.a., 2023). Het belang van dergelijke conclusies is niet in het minst gelegen in het (onbedoeld) polariserende effect dat het rapport ‘Elke regio telt’ lijkt te hebben gehad, waarbij een opportunistische interpretatie lijkt te zijn dat, omdat “elke regio telt”, elke mogelijke publieke investering in perifere landsdelen per definitie een goede zou moeten zijn, of een publieke investering in meer centraal gelegen delen juist per definitie onwenselijk zou zijn. Dat is uiteraard niet wat in dat advies bedoeld wordt met een nieuwe investeringslogica.
Het CBS heeft de ambitie om de verschillende dimensies van brede welvaart in kaart te brengen op een voortreffelijke wijze opgepakt in de jaarlijkse Monitor Brede Welvaart [...] Het leidde vele jaren tot varianten op de tot nadenken stemmende conclusie dat het weliswaar goed gaat in Nederland, maar dat de ontwikkeling ten koste gaat van toekomstige generaties en generaties elders.
Ook de planbureaus zijn bezig om handen en voeten te geven aan het operationaliseren van brede welvaart als instrument voor beleidsadvisering. Een mooie illustratie hiervan is de Elsevier lezing van Pieter Hasekamp (2023) met de titel ‘Van investeren én herverdelen komt de winst’.
Tot slot is vermeldenswaard dat ook de Sociaal-Economische Raad brede welvaart heeft omarmd als instrument om na te denken over de economie van de toekomst. Het onderstreept de gevoelde behoefte om een instrument te hebben dat recht doet aan de verschillende doelstellingen van beleid, de noodzaak om te kunnen komen dat beleid met draagvlak onder partijen met partieel tegengestelde belangen, en de het belang van een instrument dat kan helpen om een koers te ontwikkelen die korte en lange termijn met elkaar verbindt (SER, 2024).
Betekenis voor andere domeinen
Het denk- en doekader dat brede welvaart biedt is ook van waarde voor bedrijfseconomische deelgebieden van de economie. Indachtig Friedman leeft er onder velen nog steeds het hardnekkige vertrouwen dat het enige dat een ondernemer hoeft te doen om bij te dragen aan maatschappelijke welvaart het maximaliseren is van de winst. Die opvatting heeft volgens Martin Wolf (2023) geleid tot ‘The crisis of democratic capitalism’. Als er de afgelopen decennia iets duidelijk is geworden is het dat die taakopvatting te beperkt is. Ondernemingen hebben een verantwoordelijkheid naar de maatschappij die verder rijkt. De erkenning daarvan zien we in de toepassingen van maatschappelijk verantwoord ondernemen, duurzaamheidsverslaglegging, etc. Maar die ontwikkelingen zijn van redelijk recente datum. En de huidige tendens in zowel politiek als bedrijfsleven om bijvoorbeeld het belang van verduurzaming ondergeschikt te maken aan economisch verdienvermogen dreigt een forse rekening door te schuiven naar toekomstige generaties en generaties elders in de wereld.
Enkele zorgelijke ontwikkelingen
Het voorgaande heeft hopelijk duidelijk gemaakt dat brede welvaart een belangrijke bijdrage kan leveren aan de reeds goed gevulde instrumentenkist van de econoom en beleidsmaker. Daarbij zijn een aantal waarschuwende observaties op zijn plek.
In verschillende toepassingen zien we dat brede welvaart uiteindelijk wordt samengevat tot één getal. Dat leidt tot conclusies als ‘Brede welvaart Nederland een na hoogste in EU’ (volgens de titel van het persbericht van het CBS naar aanleiding van de Monitor Brede Welvaart 2024) of ‘Hengelo heeft de grootste brede welvaart’ (volgens een kop in de NRC op basis van de Atlas voor Gemeenten, 2024). Dergelijke conclusies roepen de suggestie op dat brede welvaart een (superieur) ééndimensionaal alternatief voor BNP is. Dat zou het niet moeten zijn. Brede welvaart helpt om onvermijdelijke keuzes en afruilen in kaart te brengen. Met het reduceren van de rijke set aan informatie tot een getal zonder daarbij zeer expliciet te zijn over de gehanteerde (ten principale subjectieve) gewichten gooien we het spreekwoordelijke kind met het badwater weg. Het doet ook geen recht aan de grote verscheidenheid van wijzen waarop in verschillende contexten brede welvaart kan worden bevorderd. Immers: elke regio knelt anders.
Het voorgaande heeft hopelijk duidelijk gemaakt dat brede welvaart een belangrijke bijdrage kan leveren aan de reeds goed gevulde instrumentenkist van de econoom en beleidsmaker. Daarbij zijn een aantal waarschuwende observaties op zijn plek.
Ook zien we discussies over de relatie tussen kosten-baten analyse (MKBA) en brede welvaart. Daarbij wordt nogal eens beargumenteerd dat kosten-baten analyse geen geschikt instrument zou zijn voor sturen op brede welvaart, bijvoorbeeld met als onderbouwing dat welvaart juist niet over Euro’s gaat. Dit gaat geheel voorbij aan de noties dat alle componenten die onderdeel zijn van maatschappelijk surplus en in een MKBA worden meegewogen, ook onderdeel zijn van de brede welvaart; en, dat monetariseren alleen gebeurt om componenten die in verschillende eenheden gemeten worden – zeg, tonnen CO2 en decibellen geluidsoverlast – vergelijkbaar te maken. Wij zien de hierboven genoemde brede-welvaartsmonitoren en MKBA’s juist uitdrukkelijk als complementair, en geschikt in verschillende fasen van de beleidscyclus. Een brede-welvaarts monitor is bij uitstek geschikt om macro afruilen tussen verschillende dimensies van welvaart in kaart te brengen, het huidige functioneren van een regio of land in beeld te brengen, en van daaruit een basis te leggen voor het nadenken over toekomstig wenselijke ontwikkelrichtingen. Het draagt daarmee bij aan het ontwikkelen van een visie op de toekomst. Wanneer die visie er eenmaal is, dient die omgezet te worden in aan actie-agenda met een duidelijke prioritering en fasering. Juist in die concretiseringsfase is kosten-baten analyse het geschikte instrument om te komen tot het kiezen tussen alternatieve beleidsopties.
Tot slot
Brede welvaart verdient het om verder uitgewerkt te worden als aanvullend instrument ter ondersteuning van onvermijdelijke en zeer complexe beleidskeuzes waar ons land voor staat. Deze bijdrage heeft getracht te tonen dat Nederland daarbij kan bouwen op een zeer rijke traditie. Het verrijken van de gereedschapskist maakt het vakgebied alleen maar relevanter, waarbij we op moeten passen het te presenteren als een alternatief voor waardevolle reeds bestaande instrumenten. Het levert een nuttig instrument om op een constructieve manier in gesprek te gaan met zowel beleidsmakers als burgers over de ingewikkelde keuzes waar we als samenleving voor staan. Juist in een tijd van toenemende polarisatie is het nut van een dergelijk instrument niet te onderschatten. Dat is hard werken. Het doorontwikkelingen en toepasbaar maken brede welvaart als denk- en doekader is niet voor luie bestuurders, en ook niet voor luie wetenschappers. Maar het herbergt met een knipoog naar de ondertitel van Erwin Dekker’s biografie van Jan Tinbergen een mooie belofte in zich omdat kan het bijdragen aan ons collectieve ‘zoeken naar vrede’ (vrij naar de titel van de biografie die luidt: ‘Jan Tinbergen: Een econoom op zoek naar vrede’).
Deze bijdrage is deels gebaseerd op een achtergronddocument bij de Economische Verkenningen MRA 2023.
Referenties
Dekker, E. (2021): Jan Tinbergen: Een econoom op zoek naar vrede. Amsterdam: Boom.
De Groot, H.L.F., L. Veldboer en M. Steijn (2023): Elke regio knelt anders: Accentverschillen tussen stad en platteland nodig bij investeren in publieke voorzieningen. Den Haag: Platform31.
Hasekamp, P. (2023): Van investeren én verdelen komt de winst. Elsevier Weekblad, 79 (26), pp. 56-62.
Hennipman, P. (1945): Economisch Motief en Economisch Principe. Amsterdam: NV Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij.
Jacobs, B. (2024): Theoretische fundering van welvaart moet en kan beter, Economisch Statistische Berichten, 110 (4841), pp. 16-19.
Mulder, M. (2024): Brede welvaartsanalyse geeft onvoldoende inzicht in beleidsafruilen, Economisch Statistische Berichten, 110 (4841), pp. 20-23.
RLI (2024): Waardevol regeren: sturen op brede welvaart. Den Haag: Raad voor de leefomgeving en infrastructuur.
Stiglitz, J.E., A. Sen en J.-P. Fitoussi (2009): Report by the Commission on the measurement of economic and social progress. Brussel: Europese Commissie.
Stiglitz, J.E., J.-P. Fitoussi en M. Durand (2019): Measuring what counts. The global movement for well-being. New York: The New Press.
Wolf, M. (2023): The crisis of democratic capitalism. Dublin: Penguin Books.